5.5 Uitleg en opgaven

1. UITGAVEN

Om de taken van de overheid goed te kunnen uitvoeren, heeft de overheid veel uitgaven. De uitgaven moeten voor alle burgers openbaar zijn, want de overheid is verplicht om de uitgaven te verantwoorden. De burgers betalen er immers aan mee. Daarom worden er jaarlijks begrotingen gemaakt door alle overheidslagen (Rijk, provincie en gemeente)


Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel:

KB: Uitgaven overheid

Zorg dat je een klasgenoot kunt uitleggen wat het verschil is tussen overheidsbestedingen en overdrachtsuitgaven.

Overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen

Opgave 28
Hieronder zie je twee kolommen met overheidsuitgaven.

Huursubsidie Salaris van een leraar
Werkloosheidsuitkering Aanleg van een nieuwe spoorlijn
Kinderbijslag Bouw van een nieuw schoolgebouw
AOW-uitkering Aankoop van een gevechtsvliegtuig

 

  1. Wat is het verschil tussen de overheidsuitgaven in de eerste kolom en overheidsuitgaven in de tweede kolom?
  2. In welke kolom vind je alleen overheidsbestedingen?
  3. En hoe noem je uitgaven in de andere kolom?

Opgave 29
Maak de volgende test: Klik hier

Opgave 30
Zet bij elke taak van de overheid de juiste uitgave:

Taak overheid Uitgave
a. Bestrijding criminaliteit 1. Onderhoud sluizencomplex
b. Infrastructuur 2. Auto's verkeerspolitie
c. Handhaven van de orde 3. projectsunsidie brede school
d. Onderwijs 4. Loon  gevangenisbewaarder

 

Bekijk de volgende afbeelding

Opgave 31

  1. De grootste uitgavenpost is "Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt". Omschrijf welke uitgaven hieronder vallen.
  2. Hoeveel euro wordt hieraan uitgegeven?
  3. Hoeveel procent is dat van de totale uitgaven?

 

2. INKOMSTEN
Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel:

KB: Inkomsten overheid

Opgave 32
Maak de volgende test, klik hier

 

Een groot deel van de rijksinkomsten bestaat uit belastingen. In het onderstaande overzicht zie je hoe de verwachte rijksinkomsten in 2017 zijn verdeeld (in miljarden euro's).

Opgave 33

  1. Hoeveel euro verwacht de rijksoverheid in 2017 aan inkomsten binnen te krijgen?
  2. Hoeveel procent van de totale rijksinkomsten bestaat uit belastingen?
  3. De werkzame beroepsbevolking in Nederland bestaat uit 8,3 miljoen mensen. Bereken welk bedrag een werknemer of zelfstandig ondernemer in 2017 gemiddeld aan loon- en inkomstenbelasting betaalt.
  4. Noem 3 soorten directe en 3 soorten indirecte belasting en beschrijf kort waar deze belasting over geheven wordt.

Niet alleen de centrale overheid,het Rijk, heeft veel geld nodig, de gemeenten en provincies hebben ook veel overheidstaken en hebben daarvoor ook geld nodig. Een fors deel van de inkomsten van gemeenten en provincies komt uit het Gemeente- en Provinciefonds van de centrale overheid. Maar daarnaast heffen gemeenten ook gemeentelijke belastingen.

De belangrijkste belasting van gemeenten is de Onroerend Zaak Belasting (OZB). Iedereen die een huis bezit, moet belasting betalen. Deze belasting wordt berekend aan de hand van de waarde van je huis (de WOZ-waarde). Daarnaast betaal je in de meeste gemeenten afvalstoffenheffing en waterheffing. Als je een hond hebt, betaal je in veel gemeenten hondenbelasting. Gemeenten mogen zelf bepalen hoeveel belasting ze heffen. Het kan dus zijn dat je in de ene gemeente meer hondenbelasting betaalt dan in de andere gemeente.

 

3. RIJKSBEGROTING
Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer de pagina's van het onderdeel:

KB: Rijksbegroting

Opgave 34

  1. Wat staat er in de Rijksbegroting?
  2. Tegenwoordig wordt de Miljoenennota ook wel miljardennota genoemd.Leg uit waarom.
  3. Wanneer spreek je van een begrotingstekort?
  4. Wat gebeurt er als de overheid een aantal jaar achter elkaar een tekort heeft?

Net als in een huishouden moet de overheid ervoor zorgen dat de uitgaven niet hoger zijn dan de inkomsten.
Als de overheid verwacht dat er meer geld wordtg uitgegeven dan er wordt ontvangen, is er eenn tekort. Een begrotingstekort houdt dus in dat er meer geld wordt uitgegeven dan er inkomsten zijn. Het rijk kan drie maatregelen nemen om het begrotingstekort te verminderen:
- de uitgaven verlagen (bezuinigen)
- de inkomsten lasten stijgen, bijvoorbeeld door hogere belastingen
- meer geld lenen. Wordt er geld geleend, dan moet er ook meer rente worden betaald.

Opgave 35
De volgende gegevens komen uit de begroting van 2015.

Inkomsten overheid € 246,8 miljard
Uitgaven overheid € 259,6 miljard
Overheidsschuld € 467 miljard
Rentelasten € 8,4 miljard


Ga er bij het beantwoorden van de volgende vragen uit dat er 16,6 miljoen Nederlanders zijn.

  1. Hoeveel bedroeg het begrotingstekort over 2015?
  2. Bereken het begrotingstekort per dag.
    Bereken ook het begrotingstekort per Nederlander.
  3. Bereken de overheidsschuld per Nederlander.
  4. Bereken hoeveel % rente de overheid gemiddeld over de overheidsschuld betaalt.


4. STAATSSCHULD
De schuld die de overheid heeft doordat zij geld heeft geleend, heet de staatsschuld. Elk jaar moet er een gedeelte van deze schuld worden terugbetaald (aflossen). Ook moet er rente over de schuld betaald worden. Het geld dat aan rente en aflossing betaald moet worden, kan dus niet gebruikt worden voor andere uitgaven zoals bijvoorbeeld zorg en onderwijs.
In 2017 was de staatsschuld ongeveer 440 miljard euro. Hierover moet Nederland in 2017 ongeeer 6,4 miljard euro aan rente betalen!

Opgave 36
Als de overheid geld wil lenen, kan de minister van Financiën een advertentie in de krant plaatsen.
Bekijk de advertentie.

  1. Hoeveel procent rente krijg je als je geld aan de overheid uitleent?
  2. Voor hoeveel jaar leen je het geld uit aan de overheid?
  3. Als de overheid rente betaalt, wordt de staatsschuld dan groter of kleiner of blijft de staatsschuld gelijk? Zeg ook waarom.

Aflossen staatsschuld
Opgave 37
Lees het volgende krantenartikel.

Kies het juiste antwoord.
Welke redenering volgt de minster van Financiën als hij voorstelt het begrotingsoverschot te gebruiken voor de aflossing van de staatsschuld?

  1. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > meer rente betalen > meer geld over.
  2. Meer aflossen > groter staatsschuld > meer rente betalen > minder geld over.
  3. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > minder rente betalen > meer geld over.
  4. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > minder rente betalen > minder geld over.