Leerdoel 1
beheerst de paragraaf, wanneer je
een dihybride kruising kunt uitwerken.
De theorie bij dit leerdoel wordt behandeld in P7.4. Opgave 1,2,3,5,6,7,8 en 9 gaan over dit leerdoel.
uitleg dihybride kruising
Z = zwart
z = rood
E = effen
e = gevlekt
Genen voor kleur en vlekken liggen op 2 verschillende chromosomen! = onafhankelijke overerving
P homozygoot zwart/bont x homozygoot rood/effen
ZZee x zzEE

|
Vc ♂/♀ |
zE |
|
Ze |
ZzEe |
F1 genotypisch ZzEe 100%
fenotypisch
F1 x F1 ZzEe x ZzEe

F1 kan 4 voortplantingscellen maken: ZE,Ze, zE en ze

F2 Genotypisch
ZZEE 1/16
ZZEe 2/16
ZZee 1/16
ZzEE 2/16
ZzEe 4/16
Zzee 2/16
zzEE 1/16
zzEe 2/16
Zzee 1/16
F2 fenotypisch
zwart/effen 9/16
Zwart/bont 3/16
Rood/effen 3/16
Rood/bont 1/16
Extra Uitleg Bioplek dihybride kruising
Oefenopgave 1 P7.4
Zwart (Z) is bij koeien dominant over rood (z), en een effen(E) vacht is dominant over een bonte (e)vacht. Deze genen erven onafhankelijk over.
P ZzEe x zzEe
Hoe ziet de F1 er geno- en fenotypisch uit?
Oefenopgave 2 Dihybride kruising met X-chromosomaal kenmerk
B = bruine ogen
b = blauwe ogen
Kleurenziend dominant , X-chromosomaal
Kleurenblind recessief ,X-chromosomaal
P
man heterozygoot bruine ogen/ kleurenziend x vrouw blauwe ogen/draagster
Welke fenotypen kunnen hun kinderen hebben en hoe groot is daar de kans op?
Oefenopgave 3 Dihybride kruising met lethale factor
Bij vogels: vrouwtje XY en mannetje xx
K = kuif
k = geen kuif
KK = lethale combinatie
Xg = ivoorgeel
XG = goudgeel

P ♂ kuif/ivoorgeel x ♀ kuif/ goudgeel
Hoe is de fenotypische verhouding in F1 bij veel nakomelingen?