Leerdoel 4
Je beheerst de paragraaf, wanneer je
een kruising kunt uitwerken met intermediaire/co-dominante allelen.
een kruising kunt uitwerken met multipele allelen.
De theorie bij dit leerdoel staat in P 7.3.
Uitleg intermediaire en co-dominante overerving
Van een gen kunnen meer dan 2 allelen zijn. Dat heet multiple allelie.
Bijvoorbeeld bij konijnen. Je hebt van het gen vachtkleur meerdere allelen.
K = zwart
Kb = bruin
Kg = donkergrijs
Kb = lichtgrijs
.Deze allelen staan hier gerangschikt op dominantie. Dus K dominant over Kb, Kg en Kb. .
Kb dominant over Kg en Kb, enz.

Maar allelen kunnen ook intermediair en co-dominant overerven. Er is dan geen sprake van een dominant en een recessief allel.
Bijvoorbeeld bij bepaalde planten.
KRKR = rood
KWKW = wit
KRKW = rose
De allelen voor rood en wit zijn even sterk: in de ene cel staat het rood allel aan, die cel maakt een rood pigment. In de andere cel staat het wit allel aan en die cel maakt geen pigment. Door die mix van rode en witte cellen naast elkaar ontstaat een rose bloem.

Een voorbeeld van co-dominante overerving is de overerving van de bloedgroepen.
IA = A-allel
IB = B –allel
i = O allel
Het A- en B- allel zijn dominant over het O-allel, maar t.o.v. elkaar intermediair. Personen met het genotype IAIB hebben bloedgroep AB. Elke rode bloedcel bij hun produceert antigeen A en B. Dus in die cellen staan het A en B-allel tegelijk aan.
Oefenopgave 3 Intermediaire overerving

Bij bepaalde bloemen zijn de allelen voor rood en wit niet volledig dominant/recessief: beide allelen zijn actief en er ontstaat een mengvorm in het fenotype. In de ene cel staat het rood-allel aan, en de andere cel het wit-allel.
PR PR = rood
Pw Pw = wit
PR Pw = roze
P rood x wit
Hoe ziet de F2 er geno- en fenotypisch uit?
Oefenopgave 4 Overerving bloedgroepen
IA = A -allel
IB = B-allel
i = 0-allel
Het A- en B-allel zijn dominant over het o-allel, maar t.o.v. elkaar co-dominant: er ontstaat bij IA IB bloedgroep AB.
Neem het schema hieronder over en vul het in.

Oefenopgave 5 Overerving bloedgroepen in een familie
Neem de stamboom hieronder over en geef de genotypen van de personen aan.
Bereken welke bloedgroepen het kind in de 3e generatie kan hebben en hoe groot daar de kans op is.

Oefenopgave 6 Vaderschapsonderzoek

Een vrouw met bloedgroep A heeft een kind met bloedgroep B.
Wie van de mannen met bloedgroep A,B,AB of O kan niet de vader van dit kind geweest zijn?