Verkleinwoorden

Voor het maken van verkleinwoorden gelden een aantal spellingsregels. Meestal kun je horen hoe je het verkleinwoord schrijft.

geit – geitje

wang – wangetje

boom – boompje

koning – koninkje

 

Hieronder volgen enkele lastige gevallen.

 

Regels

Voorbeelden

(1) Klinkerverdubbeling bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op de heldere klinker a, é, o en u.

pyjama– pyjamaatje, saté – sateetje, kano – kanootje, papaplu – parapluutje

(2) Bij zelfstandige naamwoorden op -i schrijf je ‑ie- en bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor) schrijf je -y'.

ski – skietje, lolly – lolly'tje, baby – baby'tje

Maar: diskjockeytje (de e is geen medeklinker, maar een klinker).

(3) Bij cijfer- en letterwoorden schrijf je -‘tje.

wc’tje, A4’tje

(4) Bijzondere gevallen.

chocola(de) – chocolaatje, machine – machientje, jongen – jongetje, koning – koninkje

 

Verkleinwoorden