Bij woorden als alle/allen en beide/beiden moet je de ene keer wel een n gebruiken en de andere keer weer niet. Hier zijn regels voor.
Regels |
Voorbeelden |
(1) Bij bijvoeglijk gebruik schrijf je geen -n.
Let op: Achter sommige kun je het woord leerlingen zetten (herhalen). |
Alle inktpatronen die leeg waren, zijn in de chemobox gedaan. Sommige leerlingen kregen het werk niet af. De meeste leerlingen waren op tijd klaar; sommige [...] kregen het werk niet af. |
(2) Bij zelfstandig gebruik én als het om personen gaat, schrijf je een -n. Let op. |
De leerlingen van de brugklas zijn allen bevorderd. De inktpatronen zijn alle vervangen door volle inktpatronen. (zelfstandig gebruik; geen personen) |