Geschiedenis Onderbouw

Geschiedenis Onderbouw

Kennisbank GS

Introductie

Welkom bij Kennisbank Geschiedenis Onderbouw.

In dit arrangement vind je de theorie van de Stercollectie Geschiedenis Onderbouw.

Kies hiernaast één van de 10 domeinen en kies vervolgens een onderdeel uit de Kennisbank. Het item opent zich in een popup.

Veel succes!

Tijdvak 1

Levenswijze van jagers-verzamelaars

Inleiding - Levenswijze van jagers-verzamelaars

De prehistorie betekent letterlijk vóór de geschiedenis. Ofwel de tijd voordat mensen geschreven bronnen nalieten.
De prehistorie is een nauwelijks voorstelbare lange periode van zo'n 2,5 miljoen jaar.

Door het ontbreken van geschreven bronnen is het lastig om de geschiedenis van de eerste mensen te vertellen.
Archeologen onderzoeken skeletten en overblijfselen van mensen uit de oertijd. Met enkele 'puzzelstukjes' bedenken zij hoe de totale puzzel eruit moet hebben gezien.

Verspreiding eerste mensen

De eerste mensen leefden in Afrika. Vanuit dat continent trokken enkele mensensoorten naar andere delen van de wereld.

De homo sapiens, de moderne mens, was het meest succesvol en bleef als enige mensensoort over. De homo sapiens trok vanuit Afrika de wereld in en veroverde de gehele wereld.

De eerste mensen

Homo Habilis: handige mens
Vindplaats: Afrika: Kenia, Tanzania
Wanneer: 2,4 miljoen jaar geleden
Homo Erectus: rechtopstaande mens
Vindplaats: Afrika, Zuid-Europa, Midden-Oosten, Zuidoost Azië
Wanneer: 1,9 miljoen jaar geleden
Neanderthaler
Vindplaats: Zuid en midden Europa en Midden-Oosten
Wanneer: 230.000 jaar geleden
Homo Sapiens: verstandige mens
Vindplaats: Afrika, Azië, Europa, Noord- en Zuid-Amerika
Wanneer: 137.000 geleden

Jagers en verzamelaars

De eerste mensen leefden van de jacht en van alles wat zij onderweg aan eetbaars vonden. Daarom noemen we deze mensen jagers-verzamelaars.
Deze volken leefden nooit lang op één plek. Ze verhuisden regelmatig van het ene gebied naar het andere. De dieren, één van de belangrijkste voedselbronnen, trokken per seizoen naar plekken waar het meeste voedsel te vinden was. De jagers reisden hier achteraan. Voor deze nomadische levenswijze waren gemakkelijk verplaatsbare hutten, gereedschap en wapens nodig. Die maakten zij o.a. van dierenhuiden, vuursteen, beenderen en hout.

Gereedschap en vuur

De eerste mensachtigen leefden waarschijnlijk zo'n 4 tot 6 miljoen jaar geleden in Oost-Afrika. Er leefden meerdere mensensoorten naast elkaar. Hoe deze mensachtigen precies leefden weten we niet precies.
De oudste stenen werktuigen zijn ongeveer 2,4 miljoen jaar oud. Vanaf die tijd gebruikten mensen eenvoudig stenen gereedschap om bijvoorbeeld vlees te snijden en om eenvoudige wapens van te maken.

Waarschijnlijk was het de homo erectus die als eerste mensensoort ongeveer een half miljoen jaar geleden zelf vuur wist te maken.
Door het vuur waren mensen minder afhankelijk van het klimaat.
Het bezit van vuur maakte de verspreiding van de homo erectus over grote delen van Europa en Azië mogelijk.
Het gebruik van vuur had meer voordelen. Rauw vlees werd door koken of braden veel beter verteerbaar. Bovendien konden gevaarlijke dieren makkelijker op een afstand worden gehouden.

Voedsel

    Mammoet

De mensen in de prehistorie waren doorlopend bezig met het zoeken naar voedsel. Er werd gejaagd op wilde dieren, zoals mammoeten en rendieren, er werd gevist en er werden eetbare planten en vruchten verzameld.
Men jaagde op mammoeten of rendieren voor het vlees en de huid. De mannen gingen met zijn allen op jacht met pijlen en speren. De samenwerking tussen de jagers was heel belangrijk. Ze sloten een mammoet of rendier in en probeerden het dan met hun wapens te raken. Zo'n dier werd ook wel een bepaalde kant op gedreven, zodat het van een rotswand viel of vast bleef zitten in een moeras. Daarna werd het dier door de rendierjagers aangevallen en gedood.
Aan het eind van de ijstijd (14.000 v.Chr.) was West-Europa een uitgestrekte toendra. De toendra was een gebied zonder bomen, waar de begroeiing bestond uit grassen, mossen en bergstruiken. Het toendraklimaat was zeer ongunstig voor de groei van hogere planten, omdat de bodem gedurende minstens zes maanden per jaar bevroren of met sneeuw bedekt was. Tijdens de zomer ontdooide alleen de bovenste laag. Het water kon hierdoor niet wegzinken. De bodem van de toendra was daardoor moerassig. Op deze toendra's trokken grote kuddes rendieren rond.

Video: De mammoet

De mammoet: koning van de ijstijd

Video: De wolharige neushoorn

De kies van de wolharige neushoorn

 

Rendierjagers

In onze streken, de lage landen, leefde aan het einde van de ijstijd een volk van rendierjagers. Nederland en het gebied van de huidige Noordzee was een toendra met grote kuddes rendieren. Rendierjagers volgden de kuddes en jaagden in kleine groepen. Omdat deze mensen altijd onderweg waren leefden ze in tenten van rendierhuiden.

Vanaf 8000 jaar geleden werd het warmer en geraakte het gebied dat we nu Nederland noemen, bedekt met bossen. Door het smeltende ijs ontstond de Noordzee. Rendieren trokken weg en nieuwe dieren bevolkten ons land zoals de eland, het everzwijn, beren en herten.
Ook deze dieren werden door mensen bejaagd. Er werden lichte wapens gebruikt, gemaakt van hout en been. Mensen leefden in basiskampen die bestonden uit enkele ronde hutten. Voor de jacht waren mannen vaak meerdere dagen van huis.

Grotschilderingen

De jagers en verzamelaars woonden in tenten of in grotten en hadden weinig bezittingen. In grotten zijn vaak grotschilderingen gevonden.

Waarschijnlijk was het schilderen van deze tekeningen een ritueel voor de jacht of een bewijs voor de jacht. Een andere reden kan zijn om de goden gunstig te stemmen voor een succesvolle jacht of tot bescherming van de jagers die op jacht gingen. De onderwerpen die geschilderd werden op de wanden van de grotten waren meestal dieren, soms mensen.

Naast deze grotschilderingen sneden ze ook kleine beeldjes uit bot of ivoor. Deze beeldjes moesten geluk brengen bij de jacht.

Video: Mensen in de steentijd

Jagers en verzamelaars: mensen in de steentijd

Landbouw en landbouwsamenlevingen

Inleiding - Landbouw en landbouwsamenlevingen

Mensen hebben miljoenen jaren lang geleefd als jagers en verzamelaars. De ontwikkeling van de landbouw is pas heel laat op gang gekomen, waarschijnlijk ongeveer 11.000 jaar geleden.
De overgang naar een bestaan van landbewerking en het houden van dieren, is heel belangrijk geweest voor de geschiedenis. Landbouwers leefden niet nomadisch en vestigden zich voor lange tijd op dezelfde grond.

Toen de omstandigheden gunstig waren gingen mensen zelf voedsel verbouwen.
Wilde graansoorten werden gecultiveerd en brachten steeds meer voedsel op.
De noodzaak om al rondtrekkend voedsel te verzamelen was daarmee voorbij.

Eerste landbouwers in het Midden-Oosten

In het Midden-Oosten leefden de eerste landbouwers. De oevers van de rivieren Eufraat, de Nijl en de Tigris boden vruchtbare grond.
Ongeveer 11.000 jaar geleden was het klimaat in dit gebied gunstig voor de teelt van allerlei graangewassen.

Deze overgang van een samenleving van jagers-verzamelaars naar een landbouwsamenleving wordt wel de agrarische revolutie of neolithische revolutie genoemd.
Omdat de bevolking groeide, moesten mensen telkens op zoek naar nieuwe landbouwgronden.
Rond 5000 v.Chr. bereikte de agrarische revolutie West-Europa.

Bekijk in welke vijf stappen de revolutie zich voltrok, nederzettingen zijn gesticht:

11.000-9.500 v.Chr.
9.500-8.000 v.Chr.
8.000-6.400 v.Chr.
6.400-5.000 v.Chr.
5.000-3.500 v.Chr.

Een nieuwe levensstijl

Zo kan een prehistorische boerderij in
onze streken eruit hebben gezien. Er is
veel  plaats voor de opslag van voedsel.

Bij landbouw paste een andere leefstijl dan bij het jagen en verzamelen. Een boer was aan zijn grond gebonden en bouwde een huis waar hij en zijn gezin permanent in konden wonen.

Een landbouwer stelde ook andere eisen aan zijn woning dan een nomade. Er werd niet meer rondgetrokken en daarom maakte een boerengemeenschap alle seizoenen mee op één plek. De woning moest voldoende beschutting geven en flinke opslagplaatsen bieden voor de opbrengsten van het land.

Het houden van dieren

Bij het boerenbedrijf hoort ook het houden van dieren, veeteelt. De eerste dieren die door mensen werden gehouden waren de wolf, schapen, geiten en varkens. Het houden van dieren had veel voordelen. Er was voedsel binnen handbereik in de vorm van vlees en melk. Wol werd een belangrijke grondstof voor kleding en dieren konden bovendien nuttig werk verzetten en hun mest kon gebruikt worden voor de landbouw.
Vanaf ongeveer 4000 v.Chr. was het dankzij het wiel en de ploeg mogelijk om met runderen grote stukken grond om te ploegen. De opbrengsten in de landbouw werden daardoor groter. Meer en beter voedsel had tot gevolg dat de bevolking ging groeien.

Video: De eerste boeren

Mensen in de steentijd: de eerste boeren

Boeren in Nederland

Vanaf ongeveer 5500 jaar v.Chr. vindt er ook in Nederland een omslag plaats. De rondtrekkende jagers kiezen een vaste plaats om te wonen.
Door de bewoners die een vaste bewoningsplaats hadden gekozen werden bekers ontwikkeld die uit twee op elkaar geplakte vormen van klei werden gemaakt. Daarna werden ze gebakken in het open vuur.

De kommetjes werden vaak voorzien van ingestoken patronen. De potten hebben een wijde opening en worden daarom trechterbekers genoemd.
De mensen die deze cultuur in Noord Nederland ontwikkelden waren de voorlopers van de eerste boeren. Ze worden in de geschiedenis het Trechterbekervolk genoemd. Trechterbekers zijn veel opgegraven uit grafmonumenten uit die tijd, de hunebedden.

Trechterbeker

De eerste boeren vestigden zich ruim 7000 jaar geleden (5000 v. Chr.) in Zuid-Limburg. Een boerengemeenschap bestond uit enkele tientallen mensen die samen een dorp bewoonden. De eerste boeren behoorden tot de Bandkeramische cultuur.
De naam van de Bandkeramische cultuur verwijst naar het versierde aardewerk dat deze volkeren maakten. Typerend zijn de aaneengesloten bandversieringen die in de buitenkant van het aardewerk gekrast zijn. Het keramiek is vrijwel altijd gebakken löss.

Er was bij de boeren een zekere vorm van geloof in het hiernamaals, want er zijn grafgiften gevonden. Deze werden meegegeven in het graf, omdat men dacht dat de overledene ze in het hiernamaals nodig zou hebben.

Video: Hunebedden

De tijd van de Hunebedden

De eerste stedelijke gemeenschappen

Inleiding - De eerste stedelijke gemeenschappen

De eerste steden werden gebouwd in het gebied van de vruchtbare Sikkel: Mesopotamië. Het succes van de landbouw maakte de opkomst van steden mogelijk. Door structurele landbouwoverschotten hoefde niet iedereen zich bezig te houden met de productie van voedsel. Mensen specialiseerden zich. Er kwamen ambachtelijke beroepen waardoor mensen afhankelijker van elkaar werden. Een bakker had geen tijd om manden te vlechten. Dicht bij elkaar wonen in de stad werd daarom aantrekkelijker.
De maatschappij als geheel werd hiërarchisch, de macht was ongelijk verdeeld. Onderaan de boeren, daarboven een klasse van ambtenaren en bovenaan de machtige klasse van priesters. Een vorst had de absolute macht.

De eerste steden: Nippur

Een van de eerste steden in Mesopotamië was Nippur. Deze stad lag in het toenmalige stroomgebied van de rivier de Eufraat. Nippur kun je een beetje vergelijken met een moderne stad. Er waren scholen, bibliotheken, een ziekenhuis, badhuizen, winkelstraten en een soort cafés. Nippur was een belangrijke religieus centrum met een grote klasse van priesters.
Van de stad Nippur is niets meer te vinden. De stad is in het zand verdwenen......

 

Godsdienst en hiërarchie

Inanna, een belangrijke en machtige
godin, o.a. van de liefde.

De maatschappij in de eerste steden was strak georganiseerd. Er was geen gelijkheid tussen de mensen. Er was sprake van een duidelijke hiërarchie. Mensen geloofden dat de koning of vorst zijn macht had gekregen van de goden.
Godsdienst bepaalde het dagelijks leven. De arme klasse van boeren en slaven aanvaardde haar lot omdat ze niet wilde ingaan tegen de wil van de goden.

Er waren vele goden in het oude Mesopotamië. Elk belangrijk onderwerp in het leven van mensen werd beïnvloed door een god. Zo was er een god van de oorlog, van de liefde, van het water, van de oogst, en nog veel meer.
In de eerste steden in Mesopotamië werden tempels gebouwd. Deze vaak imposante bouwwerken speelden een belangrijke rol bij de verering van de goden. De tempeltorens werden naast het vereren van goden gebruikt om de hemel te bestuderen.

Hiërarchische maatschappij

Ziggoerats, tempel die een
belangrijke rol speelde bij de
verering van de goden.

In de eerste steden was de macht ongelijk verdeeld. De vorst of koning had de absolute macht. Daaronder kwam de klasse van

priesters die zorgden voor de godsdienstige plechtigheden. Daarnaast hadden priesters ook belangrijke bestuurlijke taken. De waterhuishouding in de vorm van dijken, dammen en kanalen werd door priesters geregeld. Ook in tijden van oorlogsgevaar speelden priesters een belangrijke rol bij de organisatie van de verdediging van de stad.

Onder de klasse van priesters kwamen de ambtenaren. Zij noteerden de oogsten en controleerden of de boeren wel voldeden aan hun belastingverplichting. Jaarlijks betaalden de boeren een deel van de oogst zoals gerst, tarwe, dadels en wol. Deze voorraden werden opgeslagen in enorme voorraadkamers bij de tempels. Een deel werd als voedsel gebruikt en een deel zo mogelijk als handelswaar.
Zo konden producten en grondstoffen worden geïmporteerd uit verre streken die men niet zelf
kon produceren, zoals koper, tin, halfedelstenen en schelpen.

De mensen met veel macht zoals de priesters en hoge ambtenaren kregen land en middelen om grote huizen te bouwen en in te richten met dure spullen.

De grote klasse van boeren en ambachtslieden was arm. Ambachtslieden zoals timmerlieden, steenhouwers, wevers, brouwers en pottenbakkers werkten vaak in dienst van de tempel. Zij maakten werktuigen en gereedschappen, zoals spaden, sikkels, schoffels, hamers maar ook wapens en juwelen. Voor de erediensten maakten zij fraaie kunstwerken. Hun loon werd in natura uitbetaald en was net genoeg om in leven te blijven: gerst, sesamolie en bier. De tempels vergaarden ten koste van deze arme klasse een enorme rijkdom.

Het schrift

Alles wat aan belasting binnenkwam en kon worden verhandeld, moest worden genoteerd. Dat was de taak van ambtenaren die op kleine kleitabletten met een rieten griffel de hoeveelheden inkrasten.
Op deze wijze ontstond een primitief beeldschrift.



Het schrift waarmee ook complexere zaken werden genoteerd, bestond uit logogrammen.
Dat waren kleine symbolische tekeningetjes die verwezen naar iets, een handeling of object,
in de werkelijkheid. Het woord 'hoofd' was een klein tekeningetje van een hoofd.
Later werden de tekeningetjes vervangen door symbolen die verwezen naar een klank zoals de letters in het ons bekende alfabet.
De ontwikkeling van het schrift betekende het einde van de prehistorie en het begin van de historie. Het jaartal voor het begin van de historie is: 3000 v.Chr.

Tijdvak 2

De Griekse beschaving

Inleiding - De Griekse beschaving

In het gebied dat nu Griekenland heet, ontstond tussen 800 en 500 v.Chr. een grote hoeveelheid stadstaten (polis = stadstaat, poleis = meervoud ), zo’n 700 in totaal. De machtigste stadstaten waren Athene en Sparta.

Een stadstaat bestond uit één stad met daaromheen een stuk land.
De macht in een stadstaat lag meestal bij enkele adellijke families. In enkele poleis waren ook volksvergaderingen waaraan alle mannen mochten deelnemen. Die vorm van inspraak legde de basis voor de moderne democratie. Het gebied van de Griekse poleis werd later deel van het Romeinse Rijk. De Romeinen namen veel van de Griekse cultuur over.

Video: De polis van de oude Grieken

De polis van de oude Grieken: leven in de stad

Geboorte democratie

De democratie als staatsvorm komen we voor het eerst tegen bij de Grieken in Athene. In deze machtige stadstaat eisten verschillende groepen in de maatschappij politieke invloed.

Athene was de machtigste stadstaat van het oude Griekenland. In 509 v.Chr. werd daar een belangrijke politieke regel ingevoerd. Alle vrije mannen van 18 jaar en ouder mochten meebeslissen in de politiek. Ongeveer 10% van de bevolking nam de politieke beslissingen. Vrouwen, kinderen, slaven (1/3 van de bevolking) en mensen van buiten Athene hadden geen stemrecht.

De democratische regeringsvorm was een gevolg van de opkomst van ‘nieuwe rijken’. Naast de traditionele landadel was een succesvolle klasse van handelaren ontstaan.
Deze eiste op basis van haar rijkdom een deel van de politieke macht op. Ook de arme boeren en burgers eisten politieke invloed. Uiteindelijk besloot men tot bovengenoemde maatregel en was de geboorte van de democratie een feit.

De Acropolis

De Acropolis, letterlijk vertaald "de bovenstad", was het bestuurlijke en godsdienstige centrum van de stad Athene. Zij ligt nog steeds op een strategische prachtige plek met uitzicht over de zee. De Acropolis werd in 480 v.Chr. volledig verwoest als gevolg van een oorlog met de Perzen.

Het Parthenon is het meest in het oog springende gebouw van de Acropolis. In ongeveer 450 v.Chr. werd begonnen met de herbouw. Het Parthenon was het eerste monumentale gebouw dat herrees. Deze tempel was gewijd aan de beschermgodin van Athene. Het Parthenon wordt gezien als een hoogtepunt van de Griekse bouwkunst uit de klassieke periode.

In de beelden zie je hoe het gebouw er in vol ornaat uit moet hebben gezien. Het gebouw heeft in totaal 46 zuilen met een diameter van bijna 2 meter en ruim 10 meter hoogte. De gevels van de tempel waren oorspronkelijk rijk versierd. Een deel van deze versieringen is in het begin van de 19de eeuw meegenomen door Lord Elgin en verkocht aan het British Museum in Londen.

 

Vele oorlogen

De grootste vijand van de Griekse stadstaten en van Athene in het bijzonder was het rijk van de Perzen. In de periode 490-479 v.Chr. werden veel oorlogen gevoerd. De samenwerking tussen de Griekse poleis verliep stroef. Vele poleis waren beducht voor blijvende Atheense overheersing. Een doorbraak werd bereikt toen de machtige vloot van Athene in 480 v.Chr. de Perzische vloot versloeg.

Tussen Athene en de andere machtige stadstaat Sparta ontstond een geduchte concurrentiestrijd. In de periode 431 v.Chr. Tot 404 v.Chr. waren beide steden voortdurend met elkaar in oorlog. Sparta wist de oorlog uiteindelijk van Athene te winnen. Lang duurde de vreugde niet, want Sparta werd op haar beurt samen met de andere Griekse poleis onder de voet gelopen door het machtige rijk van Macedonië onder leiding van Alexander de Grote.

Athene

Kenmerken:

  • Democratie met volksvergadering ➙ nemen belangrijke beslissingen,
    kiezen 10 leiders voor leger en vloot.
  • Dagelijks bestuur in handen van wisselende groep van 50 leden.
  • Geen stemrecht voor vrouwen, slaven, buitenlanders, kinderen onder de 18.
  • Stichting van vele koloniën.
  • Belangrijke rol van de handel.
  • Cultuur en kunst hoog ontwikkeld.

Athene had een sterke militaire vloot.
Ook de handelsvloot was groot en zwermde uit over het Middellandse Zeegebied.

Vanuit Athene werden overzee veel koloniën gesticht. Bij voorbeeld in Italië, Zuid-Frankrijk, Spanje, Egypte en Libië, Turkije en rond de Zwarte Zee.

Sparta

Kenmerken:

  • Oligarchie/aristocratie (raad van edelen).
  • Dagelijks bestuur in handen van enkele notabelen.
  • Oorlogszuchtig, gericht op annexatie van land.
  • Geen koloniën maar veroveringen.
  • Zeer sterk leger. Alle mannen waren soldaat. Leiding in handen van twee erfelijke koningen.
  • Cultuur minder ontwikkeld.

De cultuur van Sparta was geheel gericht op discipline, vechten en fysieke moed en kracht. Jongens gingen vanaf hun 7e jaar naar een militair trainingskamp om als soldaat te worden opgeleid. Ook meisjes ondergingen een strikt trainingsregime. Sparta was een agressieve stadstaat. Volkeren in dezelfde regio werden slaaf gemaakt (Heloten) en gedwongen te werken.

Een rationeel wereldbeeld

De oude Grieken hadden net als andere volkeren een mythologische verklaring voor de wereld.
De Griekse mythen en sagen worden bevolkt door Goden en halfgoden die de wereld en de oerelementen water, vuur, aarde en lucht beheersen.

Van mythologie naar onderzoek
Eerst dachten de Grieken dat alle natuurverschijnselen, het leven en de dood, oorlogen, het weer en vele andere zaken, in gang werden gezet door de vele goden.

Uiteindelijk zochten zij ook andere verklaringen voor de verschijnselen in de wereld om hen heen. Het bestuderen van de wereld werd gedaan door knappe denkers. Zij hielden zich bezig met het bestuderen van de natuur, de sterrenhemel, wiskunde, geneeskunde en nog veel meer.

Socrates (469-399 v.Chr.)

Socrates drinkt de gifbeker

Socrates geloofde in een objectieve waarheid, een waarheid die er simpelweg is, onafhankelijk wat wij er als mensen van vinden. Socrates geloofde dat de mens in staat is om door denken de objectieve waarheid te kennen. Als filosoof was hij voortdurend in debat met andere filosofen en met zijn leerlingen. Door gesprekken over normen en waarden hoopte hij algemeen geldige kennis te verzamelen over wat goed is en wat slecht. Wie weet wat goed is, zal dat ook doen was zijn overtuiging. Omdat Socrates zo’n grote waarde hechtte aan objectieve waarheid stond hij wantrouwig tegenover de democratie. Hij was bang dat de onwetende massa gemakkelijk misleid kon worden door politici die het niet zo nauw namen met de waarheid.

Zijn drang naar eerlijkheid kwam hem duur te staan. Omdat het ter discussie stellen van gevestigde ‘waarheden’ hem in het bloed zat, werd hij ook gevreesd. Hij kwam herhaaldelijk in conflict met de machthebbers in Athene. Uiteindelijk werd hij aangeklaagd omdat hij de goden niet genoeg zou vereren en vanwege zijn slechte invloed op de jeugd. Veroordeeld tot de gifbeker stierf hij te midden van zijn leerlingen.

Plato (427-347 v.Chr.)

Plato was leerling van Socrates. Plato geloofde in het bestaan van een hogere werkelijkheid in een ideale wereld die wij als mensen niet kunnen zien.
Wat we zien zijn slechts de afspiegelingen van die werkelijkheid, zei Plato. Kennis van de echte werkelijkheid kunnen we enkel bereiken door het denken. Deze theorie wordt Plato’s Ideeënleer genoemd. In de echte wereld, zei Plato, is alles veranderlijk en vergankelijk net zoals wij zelf sterfelijk zijn en onze meningen en ideeën veranderlijk. Door goed na te denken zouden we volgens Plato meer te weten komen over de objectieve onveranderlijke kennis uit de ideale wereld. Het allerhoogste Idee noemde Plato het Goede.

Alleen hele wijze mannen met kennis van de ideeënwereld konden volgens Plato de polis te besturen. In de ideale staat hadden filosofen de macht omdat zij weten wat goed is. Plato deelde de mening van Socrates dat de democratie gevaarlijk was.

Aristoteles (384-322 v.Chr.)

Aristoteles was een leerling van Plato en een onvoorstelbaar knappe geest. Hij was actief in alle takken die de wetenschap toen rijk was: filosofie, psychologie, politieke en sociale wetenschappen, wiskunde en natuurwetenschappen, taal- en letterkunde.

De ideeën van Aristoteles hebben grote invloed gehad op de westerse geschiedenis en het westerse denken. In zijn wetenschappelijke denken werd hij geleid door het inzicht dat in de natuur alles is geordend en doelmatig is: de natuur doet niets vergeefs. Niet alles wat Aristoteles beredeneerde was waar.

Hij dacht bijvoorbeeld dat de aarde het middelpunt was van het universum.
Dit wereldbeeld hield in West-Europa bijna tweeduizend jaar stand.

Video: Aristoteles (384-321 v. Chr.)

Aristoteles: De grootste denker uit de Klassieke Oudheid

Onderwijs

De invoering van de democratie in Athene had niet alleen gevolgen voor het bestuur maar ook voor het onderwijs. 

Om goede bestuurders te krijgen werd er veel aandacht besteed aan de opleiding. Ook werd het debat, iemand overtuigen van een politiek standpunt, een waardevolle vaardigheid. 

Om dat goed te leren werd er in het onderwijs veel aandacht besteed aan het redenen en het argumenteren.

De poleis

Als we spreken over het oude Griekenland is het alsof we spreken over één land. Een dergelijke eenheidsstaat was Griekenland zo'n 800 v.Chr. niet. Er was sprake van een groot gebied met ongeveer 700 vergelijkbare onafhankelijke stadstaten (poleis). Elke stad (polis) had zijn eigen bestuur.

In de meeste stadstaten was de politieke macht in handen van slechts enkele rijke adellijke families. Een dergelijke regeringsvorm noemen we een aristocratie. Er waren ook uitzonderingen: enkele stadstaatjes hielden volksvergaderingen waarbij alle mannen aanwezig waren en meebeslisten.

Op het gebied van de taal, godsdienst, onderwijs, wetenschap en kunst waren er veel overeenkomsten tussen de poleis. Die overeenkomsten werden ook door de inwoners van de poleis als zodanig ervaren. De Olympische Spelen waren een uiting van dat gevoel van verbondenheid. Het doel van het organiseren van de Olympische Spelen was het verbeteren van de relaties tussen de verschillende stadstaten.

Bevolkingsgroei en kolonisatie

Rondom de stadstaten was vruchtbare grond schaars. Omdat de bevolking groeide, werd doorlopend naar mogelijkheden gezocht om het gebied uit te breiden.

Dat leidde tot veel onderlinge oorlogen, maar ook tot emigratie. Er werden expedities ondernomen naar gebieden overzee om een nieuw bestaan op te bouwen.

Rond de Zwarte Zee en in Zuid-Italië werden Griekse koloniën gesticht. Tussen de koloniën en de oude Griekse poleis ontwikkelde zich een levendige handel. Door emigratie verspreidde de Griekse cultuur zich over het hele Middellandse Zeegebied. Tegelijkertijd kwam de Griekse cultuur in aanraking met andere hoogontwikkelde culturen zoals die van Babylonië en Egypte.

Romeinse Rijk

Inleiding - Romeinse Rijk

Uit een klein dorp genaamd Rome, ontstond het machtige Romeinse Rijk dat het hele Middellandse Zeegebied, een groot deel van West-Europa en het Midden-Oosten bestreek. De Romeinen waren in eerste instantie niet zo origineel of beter dan andere volkeren. Wel waren ze harde vechters en meesters in het overnemen en vervolmaken van het waardevolle uit andere culturen.

Het aangaan van voordelige bondgenootschappen leverde de Romeinen veel macht en nieuwe gebieden op. De Romeinen waren bewonderaars van de Griekse beschaving. Dat is te zien aan de Romeinse bouwstijl. Onderworpen volkeren kregen een eenvoudige keuze: de dood of meedoen. Dit laatste kwam vaak beide partijen ten goede. De Romeinen konden zo met minimale middelen een groot grondgebied beheersen.

Groei van het Romeinse imperium

Van een kleine nederzetting groeide Rome uit tot een machtig rijk. In de eerste periode breidde het grondgebied van Rome zich uit over Italië en de rest van Zuid-Europa.
Onder Julius Caesar groeide het Romeinse Rijk uit tot een wereldrijk. Grote delen van Europa, het Midden-Oosten en Noord-Afrika kwamen onder Romeins bestuur. De Romeinen zorgden voor een goed wegennet. Langs de routes door het Romeinse Rijk stonden grenspalen. Belangrijk voor het rijk, want zo waren ook de meest afgelegen delen goed bereikbaar en gemakkelijker te besturen.

Toen de Romeinen West-Europa veroverden hebben ze een stedelijke cultuur met zich meegenomen. Rome was, met waarschijnlijk wel 1 miljoen inwoners, de grootste stad, maar ook in andere delen van het Romeinse Rijk vormden steden en dorpen de bouwstenen van het Romeinse Rijk. Nog steeds was het grootste deel van de bevolking boer en woonde op het platteland, maar ambacht en handel waren belangrijke bestaansmiddelen. Er was sprake van een agrarisch-stedelijke samenleving.

Van Rome tot wereldrijk

Rome

Rome was oorspronkelijk een doorwaadbare plaats van de rivier de Tiber waar voornamelijk herders woonden. Daar konden Grieken uit het zuiden en Etrusken uit het noorden de rivier oversteken. In de streek rondom Rome, Latium genoemd, woonden verschillende volken zoals de Etrusken en de Latijnen. Wie de eerste inwoners van Rome waren is niet helemaal duidelijk.

Aangenomen wordt dat Rome een verzamelplaats was voor herders, zwervers en rovers. Rond 600 v.Chr. ontwikkelde zich uit een klein aantal nederzettingen die er al eeuwen waren, de stad Rome. De basis werd gevormd door zeven heuvels waarop de stad zich uitbreidde.

264 v.Chr.

De inwoners van Rome leverden regelmatig strijd met de stammen in de omgeving. Inzet was onder meer de schaarse landbouwgrond en de macht over de handel. De Romeinen waren spijkerharde militairen en kwamen steeds als sterkste uit de strijd. Rome sloot bondgenootschap met de inwoners van de overwonnen gebieden.

Sommige overwonnenen kregen burgerrechten en privileges, anderen niet: zij werden gebruikt als slaven. Dit werd bewust gedaan om tweedracht te zaaien. Overwonnen stammen werden gedwongen om trouw aan Rome te zweren en soldaten te leveren voor de volgende oorlog. Tegen 264 v.Chr. viel een groot deel van het huidige Italië onder de heerschappij van Rome.

218 v.Chr.

Rome was rond deze tijd uitgegroeid tot een regionale grootmacht. Ook op zee kregen de Romeinen veel macht. Een botsing met concurrent en grootmacht Carthago aan de andere kant van de Middellandse Zee in het huidige Tunesië kon daarom niet uitblijven.

In de periode van de Punische oorlogen (264 v.Chr.-146 v.Chr.) was het erop of eronder voor zowel Rome als Carthago.

133 v.Chr.

Uiteindelijk trok Rome in de Punische oorlogen aan het langste eind en vernietigde de stad Carthago in 146 v.Chr. Zo kwam het grondgebied en de Middellandse Zeekust grotendeels in de handen van Rome en daarmee ook de handel over zee.

Aan de andere kant van het Middellandse Zeegebied riepen de Grieken de hulp van Rome in tegen de Macedonische overheersing. De Griekse steden kwamen onder Romeins bestuur te staan.

44 v.Chr.

Deze fase van de uitbreiding van het Romeinse Rijk is vooral te danken aan de bekendste Romein: Julius Caesar (100-44 v.Chr.). Beroemd is zijn zevenjarige oorlog tegen de Galliërs. Door strategische bondgenootschappen met plaatselijke stammen wist hij te voorkomen dat de Germaanse stammen eensgezind tegen de Romeinen vochten.

Bondgenoten die trouw zwoeren aan Rome werden beloond met een vorm van zelfbestuur. Nieuw veroverde gebieden buiten het huidige Italië werden door Caesar als provincies aan het Romeinse territorium toegevoegd. Een provincie kwam onder bestuur te staan van een gouverneur uit Rome.

14 n.Chr.

Caesar werd in 44 v.Chr. door zijn politieke tegenstanders in de Senaat vermoord. Uiteindelijk kwam in de strijd om de opvolging zijn neef en adoptiezoon Octavianus als winnaar uit de bus. Hij kreeg van de Senaat de eretitel Augustus (de verhevene).

Onder keizer (afgeleid van de naam Caesar) Augustus (27 v.Chr.-14 n.Chr.) ontstond de Pax Romana oftewel de Romeinse Vrede. Het was een lange aaneensluitende periode van bijna twee eeuwen waarin er bijna geen oorlog was. Zo kon de handel zich goed ontwikkelen. In het gehele Romeinse Rijk werden in deze periode veel wegen aangelegd en kwamen grote bouwwerken van de grond.

90 n.Chr.

De opvolgers van de keizer Augustus zorgden in deze eeuw voor de laatste uitbreidingen. Zo werden onder keizer Claudius Engeland en Wales veroverd.

115-117 n.Chr.

Onder keizer Traianus bereikte het Imperium Romanum zijn grootste omvang.

Video: Romeinse Rijk

Romeinse Rijk: groot, machtig en rijk

Romeinse regeringsvormen

Het Romeinse Rijk heeft meerdere regeringsvormen gekend. In de eerste eeuwen was Rome een koninkrijk. De laatste koning werd verdreven in 509 v.Chr.

Vanaf het begin van de 6e eeuw v.Chr. werd het Romeinse Rijk een republiek. In een republiek is de macht verdeeld over meerdere partijen (zie schema hiernaast). In de Romeinse Republiek lag de macht vooral bij de consuls, de Senaat, de Volksvergadering en de afgevaardigden daarvan: de Volkstribunen.

De republiek ging ten onder aan de interne machtsstrijd als gevolg van de vele veroveringen. Onder Augustus werd Rome een keizerrijk. Onder de alleenheerschappij van sterke keizers kende Rome periodes van vrede waarin de klassieke cultuur over een groot gebied werd verspreid.

Tegenstelling plebejers en patriciërs

Het Colosseum

Een tijdbom onder de Romeinse politiek was de tegenstelling tussen de rijke patriciërs en de armere bevolkingsgroep, de plebejers. De rijke patriciërs in de Romeinse Senaat hadden de meeste macht. Het gewone volk, de plebejers, koos de rijkste plebejers als spreekvoerders van de plebejers in de volkstribunen. De rijke plebejers wilden evenveel politieke macht als de patriciërs. Uiteindelijk leidde de klassenstrijd tussen plebejers en patriciërs tot bloedige burgeroorlogen.

De kloof tussen beide groepen ontstond als gevolg van de vele veroveringsoorlogen. De patriciërs wisten zich te verrijken met nieuw veroverd land. De meeste arme plebejers moesten ver van huis als soldaat vechten.

De veroveringen leidden tot een toevloed van slaven en een toename van de politieke machtsstrijd in Rome. Rome verviel in 130 v.Chr. tot burgeroorlogen, politieke chaos en geweld. Door de alleenheerschappij van keizer Augustus kwam er tijdelijk een einde aan de machtsstrijd en werden de grenzen versterkt. Rond 400 konden de keizers de immigratie van vele nieuwe volken niet meer tegenhouden. Deze volksverhuizingen en het economische verval maakten rond 500 een einde aan het Romeinse bestuur.

De mythe

In de mythische Romeinse vertellingen zijn de tweelingbroers Romulus en Remus, zonen van Mars en Ilia, de stichters van Rome in ongeveer 750 v.Chr. Beide broers zouden in een mandje in de rivier de Tiber zijn beland en zijn gevonden door een wolvin. De wolvin zoogde de jongetjes en hield ze in leven.

Later groeiden de broers op in een pleeggezin. Uiteindelijk kregen de stichters van Rome ruzie over de vraag wie het meest recht had om koning te zijn. Romulus vermoordde zijn broer en werd alleenheerser over de stad die zijn naam zou dragen.

Video: Romulus en Remus

Romulus en Remus: het ontstaan van Rome

Bouwkunst

Aquaduct

De Romeinse bouwkunst is veelgeroemd. Nog steeds zijn er in West-Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten Romeinse bouwwerken te bewonderen. Wat de Romeinen bouwden was zo goed dat we er nog steeds gebruik van maken. Toen het Romeinse Rijk groeide, ontstond er behoefte aan grote gebouwen waarin veel mensen aanwezig konden zijn. Tegelijkertijd moesten gebouwen laten zien hoe knap en hoe machtig de Romeinen waren. De Romeinse architecten wisten dit te bereiken o.a. door het toepassen van technische kennis die ze van de Grieken kenden.

De Romeinen gebruikten de volgende bouwelementen:
1. Beton dat in houten vormen kon worden gegoten.
2. Baksteen.
3. Boogconstructies met wigvormige stenen.

Met deze 'ingrediënten' bouwden de Romeinen verschillende gebouwen met enorme ruimten.

Video: Water in het oude Rome

Water in het oude Rome

Gebouwen

Colosseum in Rome

Voorbeelden van gebouwen die kenmerkend zijn voor de Romeinse architectuur:

Amfitheater
Een amfitheater is een ovaal open gebouw dat werd gebruikt voor gladiatorengevechten en gevechten met wilde dieren. Het bekendste amfitheater is wel het Flavisch Amfitheater ofwel Colosseum in Rome.

Thermen
De thermen waren publieke badhuizen. Romeinen gingen vrijwel iedere dag naar de thermen voor een bad, maar ook om er te sporten en om mensen te ontmoeten. De Romeinen ontwikkelden voor de huizen en badhuizen heteluchtverwarmingsinstallaties: vuren in de kelder verhitten water en de hete lucht die ontstond werd door het (bad)huis gevoerd.

Aquaduct
Een aquaduct is een brug voor een waterloop. De Romeinse aquaducten voorzagen de grote steden van drinkwater.

Triomfboog

Triomfboog
Triomfbogen werden opgericht ter herdenking van een triomftocht (een feestelijke intocht van een zegevierende legeraanvoerder). Na een strijd kwam het leger terug naar de stad door de triomfboog.

Tempel
De Romeinse tempel had een religieuze functie, maar werd ook gebruikt voor politieke en culturele doeleinden.

Villa
De Romeinse villa is een woningtype uit het Romeinse Rijk. Het is een woonhuis voor een rijke stedeling dat buiten de stad lag. Hij woonde hier met zijn gezin en de slaven van zijn huishouding. De belangrijkste ruimte was het Atrium, de ontvangsthal: het openbare gedeelte van het huis.
Bij het huis was een mooie tuin met schilderingen op de muren, fonteinen met prachtige mozaïeken en er stonden overal beelden.

Verspreiding van het christendom

Inleiding - Verspreiding van het christendom

In de tijd van Jezus van Nazareth werd het leven beheerst door godsdienst.
De Romeinen hadden voor alles en nog wat een god of geest die ze gunstig stemden door offers, rituelen en gebeden.

Alleen in de joodse godsdienst hing men één God aan. De leer van Jezus Christus (in de Latijnse taal betekent christus de gezalfde) was in feite een vervolg op de joodse godsdienst. Volgelingen van Jezus geloofden in één god en een eeuwig leven na de dood. In de tijd van de eerste christenen waren er meer religieuze sekten met een heel ander geloof dan de Romeinen. Toch groeide juist de joodse sekte van de christenen uit tot een van de grootste en invloedrijkste godsdiensten van de wereld.

Christendom

Het christendom sprak vooral de armen en onderdrukten (slaven) aan. Gelijkheid voor God en een beter leven na de dood was een aantrekkelijk vooruitzicht. Het idee van beloning na onderdrukking, armoede en ongelijkheid maakte het leven wat dragelijker.

Christenen waren zeer overtuigd van hun gelijk en zeer fanatiek.

Ze weigerden de Romeinse goden te aanbidden. Er waren Romeinse keizers die gedurende enige jaren van hun regeerperiode om uiteenlopende redenen christenen hebben vervolgd.
Ondanks de vervolgingen bleef de aanhang van het christendom groeien.

 

Jezus van Nazareth

De invloed van Jezus van Nazareth (zijn ouders kwamen uit Nazareth) op de geschiedenis is heel groot. Volgens de christelijke leer is Jezus de zoon van God die op aarde kwam om de mensen te verlossen van al hun zonden. Jezus werd geboren in Bethlehem in Palestina ten tijde van keizer Augustus.
Toen hij 30 jaar was begon hij met prediken over het koninkrijk Gods dat in het verschiet lag voor mensen die een goed leven leidden. Jezus kreeg veel aanhangers en werd door Joodse religieuze leiders en de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus als een gevaar gezien.

Jezus werd beschuldigd van godslastering en ter dood veroordeeld. Volgens de volgelingen van Jezus stond hij na 3 dagen weer op uit de dood en bewees hij daarmee de ware zoon van God te zijn. De directe volgelingen van Jezus, zijn apostelen, verspreidden zijn leer.
Een deel van de Bijbel (het heilige boek van de christenen) is door deze apostelen geschreven.

Romeinen, Kelten en Germanen

Inleiding - Romeinen, Kelten en Germanen

In de tijd van de Romeinen woonden in West- en Noord-Europa Keltische en Germaanse stammen. Visigoten, Ostrogoten, Vandalen en Franken rekenen we tot de Germaanse stammen met een eigen taal, godsdienst en cultuur. De Keltische stammen werden door de Romeinen Galliërs genoemd. De stammen verschilden onderling sterk maar hadden een gemeenschappelijke taal.

In tegenstelling tot Romeinen die waren gericht op internationale handel en steden, waren Germanen en Kelten vooral gericht op de landbouw en op kleinschalige handel. Elke stam had zijn eigen relatie met de Romeinse overheersers. Sommige stammen werden bondgenoten, andere stammen juist onverzoenlijke vijanden.

De Germaanse cultuur

De Romeinen liepen in hun veroveringsdrift letterlijk en figuurlijk tegen hun grenzen aan. De grenzen van het Romeinse Rijk stonden voortdurend onder druk.

In tijden van militaire overmacht werd handel gedreven met de Germaanse volken aan de grenzen. Zodra de militaire kracht van de Romeinen afnam, bijvoorbeeld als gevolg van problemen in Rome, probeerden Germaanse stammen daarvan te profiteren door de grenzen over te steken en zich in het Romeinse Rijk te vestigen.

Botsing met de Germaanse cultuur

     Romeinse soldaten

Enkele jaren voordat Julius Caesar in 100 v. Chr. werd geboren, maakten de Romeinen voor het eerst kennis met de Germanen. Germaanse stammen in Noordwest-Europa spraken een verwante taal.

De eerste serieuze veldslagen vonden plaats met Cimbren en Teutonen langs de grenzen van het toenmalige Romeinse grondgebied in Noord-Italië en Zuid-Frankrijk.

Nadat Caesar het Keltische Gallië had veroverd zagen de Romeinen de rivier de Elbe als ideale natuurlijke grens. Zij stuitten echter opnieuw op de Germanen.

Na de slag in het Teutoburgerwoud, waar de Romeinse legioenen van Varus in het jaar 9 n.Chr. een verpletterende nederlaag leden, vormden de rivieren de Rijn en de Donau de grens tussen het Romeinse Rijk en het Germaans territorium.

Limes

De Romeinen beveiligden de grens van het rijk door zogeheten limes aan te leggen. De limes vormden een militaire zone waar op strategisch gunstige plaatsen verdedigingstorens en legerkampen werden gebouwd. De weg die de legerkampen met elkaar verbond was ook een handelsroute. Langs de grens ontstonden ook steden. Het was een tamelijk open grens, waardoor uitwisseling kon plaatsvinden tussen de Romeinse en de Germaanse cultuur. Als de Germaanse stammen aspecten van de Romeinse cultuur overnemen, noem je dat 'romanisering'.

Sommige Germaanse stammen zoals de Bataven en de Cananefaten werden bondgenoten van de Romeinen en vochten mee tegen andere Germaanse stamverbanden. Eigenlijk vormde het grondgebied van bevriende Germaanse stammen een buffer aan de rand van het Romeinse rijk.

Zie ook de website over de Romeinse limes voor extra informatie.

     Limes Archeologisch park Welzheim, Duitsland

De vriendschappelijke band met de Cananefaten en Bataven hield geen stand. Machtsmisbruik van de Romeinen, gedwongen levering van soldaten voor verre oorlogen en hoge belastingen zetten kwaad bloed. In 69 n.Chr. kwam het tot een grote opstand van beide volken tegen de Romeinen, ook wel Bataafse Opstand genoemd.

De militaire nederzettingen langs de Rijn werden vernietigd. Keizer Vespasianus maakte een einde aan de opstand door het sturen van een grote Romeinse legermacht.

Video: Romeinen in ons land

Romeinen in ons land (15 minuten)

Volksverhuizingen

Intocht van de Hunnen de 3e eeuw

De grenzen van het Romeinse rijk in het noorden en oosten stonden onder druk. Voortdurend verplaatsten Germaanse en Keltische stammen zich en duwden tegen de grenzen aan. Sommige stammen kwamen met toestemming binnen de grenzen van het Romeinse Rijk wonen.

Zij waren dan verplicht om een eed van trouw aan Rome te zweren, belasting te betalen en hulptroepen te leveren aan het leger. De Germaanse legers die deel uitmaakten van het Romeinse leger, leken in omvang en organisatie op de oorspronkelijke Romeinse legioenen.

In tijden van Romeinse zwakte kregen de Germanen steeds meer zelfbestuur op hun grondgebied binnen het Romeinse Rijk. Op den duur telde de Romeinse legerleiding meer Germanen dan Romeinen.

Toen in de 3e eeuw de Hunnen vanuit het Oosten oprukten had dat grote gevolgen. Germaanse stammen sloegen op de vlucht en verspreidden zich over heel Europa. Het Romeinse rijk werd gesplitst in een oostelijk en westelijk deel.


Zo wilden de Romeinen de aanvallen van buitenaf beter weerstaan. In het oosten lukte dat maar in het westelijk deel van het Romeinse Rijk werd de laatste keizer in 476 afgezet door de Germaanse generaal Odoaker (435-493). Hij was de aanvoerder van de Germaanse huurlingen in het Romeinse leger.

Het Oost-Romeinse, Byzantijnse rijk was economisch sterker en kon de aanvallen van de Hunnen wel afslaan. Pas in 1453 zou dit deel van het imperium ophouden te bestaan door de inname van Constantinopel door de Turken of Ottomanen.
De Germanen stichtten op de restanten van het West-Romeinse Rijk een aantal koninkrijken. De Germaanse volken hadden in de loop van de tijd de taal en gewoonten van de Romeinse bevolking overgenomen, inclusief het christelijke geloof dat zich door het hele rijk had verspreid.

Tijdvak 3

Verspreiding van het christendom in Europa

Inleiding - Verspreiding van het christendom in Europa

Met de verspreiding van de Romeinse cultuur over grote delen van Europa, verspreidde zich ook het christelijke geloof. Dat gebeurde nadat de god van de christenen de oorspronkelijke Romeinse goden had verdrongen.

Onderworpen Keltische en Germaanse stammen kwamen via de Romeinen in contact met het nieuwe geloof. Toen het West-Romeinse Rijk ineenstortte, ging de verspreiding van het christendom gewoon door. Koning Clovis (466-511) was de eerste christelijke Frankische koning die daarvoor de basis legde.

Christendom onder de Romeinen

    Keizer Constatijn

De Romeinse keizer Constantijn maakte in 313 een einde aan de christenvervolgingen en steunde de oprichting van kerken. Constantijn had in diverse oorlogen belangrijke overwinningen geboekt. Dat kwam door de steun van de god van de christenen, was zijn overtuiging.

Toen hij het Romeinse Rijk ging besturen vanuit Byzantium, later omgedoopt tot Constantinopel, liet hij in deze stad vele christelijke kerken bouwen. Constantinopel werd een van de grootste en architecturaal een van de mooiste steden van de wereld.

In het jaar 394 riep de Romeinse keizer Theodosius het christendom uit tot officiële staatsgodsdienst. Het christendom verspreidde zich in die jaren snel over Oost- Europa. Keizer Theodosius onderdrukte christelijke ketterij en bestreed het heidendom.

Vanaf 392 mochten aanhangers van andere godsdiensten hun erediensten en rituelen niet meer uitvoeren. Heidenen mochten geen officiële ambten meer bekleden. Voor Theodosius was het christendom een belangrijk middel om eenheid te smeden in het Romeinse Rijk. Als iedereen in één god geloofde, was het makkelijker om één volk te zijn. Heidense tempels werden vernietigd of geschikt gemaakt voor de christelijke eredienst zoals ook het Pantheon in Rome.

Christendom onder Clovis

Niet alleen de Romeinen zagen de voordelen van het christelijke geloof. Clovis, de koning van de Franken (een verzameling Germaanse stammen), stond volgens de overlevering in het jaar 496 tegenover een overmacht van vijandige Alamannen (een verbond van Germaanse volkeren tussen Rijn en Donau). Nadat Clovis tot de god van de christenen had gebeden, overmeesterde hij op eenvoudige wijze zijn vijanden.

Clovis en zijn volgelingen bekeerden zich tot het christendom en werden bondgenoten van de Rooms-Katholieke Kerk. Het was een belangrijke gebeurtenis voor de geschiedenis van Europa. Het bondgenootschap maakte beide partijen sterker. De kerk kon vertrouwen op de militaire kracht van de Franken en de verdere verspreiding van het christendom. De Frankische koningen werden in hun zucht naar macht en nieuwe veroveringen nu gesteund door de onder de Romeinen machtig geworden kerk.
De bisschoppen in de grote steden die na de val van Rome waren gebleven, speelden een belangrijke rol bij het nieuwe bestuur onder de Franken. Clovis probeerde van zijn oude en nieuwe onderdanen één volk te maken door het christelijk geloof verplicht te stellen.

Willibrord en Bonifatius

Bonifatius

Bij de verspreiding van het christendom in Nederland speelden de Engelse missionarissen Bonifatius en Willibrord een belangrijke rol. Willibrord was rond 690 de eerste bisschop in Nederland en probeerde het christendom te verspreiden in het land van de Friezen. Deze bewoonden de kuststrook van de Westerschelde tot bij Dokkum.
Omdat het bekeren van de Friese heidenen geen eenvoudige zaak was, ging Willibrord op zoek naar steun. Hij bracht onder andere een bezoek aan de paus in Rome, die hem benoemde als aartsbisschop van de Friezen. Daarop gingen verschillende missionarissen het land van de Friezen in. Eén van deze missionarissen was Bonifatius. Met hem liep het niet goed af, hij werd onderweg naar een doopfeest bij Dokkum vermoord door een groep gewapende Friezen. Het motief van de daders is tot op heden onbekend. Waarschijnlijk ging het om een religieus geïnspireerde moord óf om een roofmoord.
Willibrord, Bonifatius en hun opvolgers hebben de Nederlanden onmiskenbaar veranderd. De bekering ging niet vanzelf, maar op den duur werd Nederland een volledig christelijk land.

Video: Bonifatius bij Dokkum vermoord

Bonifatius bij Dokkum vermoord

Karel de Grote

   Valkhof in Nijmegen

Karel de Grote (768-814) wordt vaak als de belangrijkste vorst van de vroege middeleeuwen gezien. Het Frankische rijk was onder zijn leiding het grootst. Zijn hele leven trok Karel ten strijde, onder andere tegen de mohammedaanse legers in Spanje en tegen de Denen en de Saksen in Noordwest-Europa.

In het jaar 800 werd Karel door de paus tot keizer van het 'West-Romeinse Rijk' gekroond. Het was een wederdienst van de paus die Karel enkele malen hard nodig had gehad toen hij in Rome bedreigd werd door vijandige stammen. De kroning van Karel tot keizer was een manier om te laten zien dat de keizer en de paus een ondeelbaar bondgenootschap vormden.

Het rijk van Karel de Grote kende geen hoofdstad of vaste verblijfplaats van de koning. Hij reisde bijna altijd rond. Elke verblijfplaats (palts) waar de koning verbleef was eigenlijk een tijdelijke hoofdstad. Een van de verblijfplaatsen was het Valkhof in Nijmegen.

Video: Karel de Grote en de Saksen

Karel de Grote en de Saksen: een oorlog van 30 jaar

Christendom onder Karel de Grote

Karel de Grote vond de verspreiding van het katholieke geloof erg belangrijk. Hij ondersteunde het zendingswerk en liet geen middel onbenut om heidenen te bekeren. Zendgraven (boodschappers van de koning) werden eropuit gestuurd om te zorgen dat de christelijke plichten werden nageleefd.

Karel de Grote voerde ook een speciale belasting in: de 'tienden'. Dat was een tiende deel van de oogst, die boeren verplicht waren af te staan. Deze belasting werd gebruikt om kerken en kloosters te bouwen. Karel liet in zijn rijk meerdere paleizen of paltsen bouwen.

De verspreiding van het christendom door kloosters

Kloosters waren religieuze centra waar monniken bij elkaar woonden en leefden in navolging van Jezus. Zij legden de kloostergelofte af en stonden hun bezittingen af. Een kloosterorde, een verzameling kloosters met dezelfde leefregels, stond onder direct gezag van de paus. Kloosters waren centra van cultuur die veel mensen aantrokken.

Naast religieuze plichten hadden kloosterlingen ook tal van andere plichten. Naast de plicht van het bidden verrichtten zij werk in de landbouw en deden zij handwerk. Zij legden wegen en sloten aan, kopieerden teksten en bestudeerden wetenschappelijke en religieuze boeken waaronder uiteraard ook de Bijbel.

Het woord bijbel is afgeleid van het Griekse woord biblia, en dat betekent: ‘boeken’. De Bijbel bestaat uit verschillende boeken. En van die naam, Biblia, komt ons woord bijbel. De boeken van de Bijbel zijn geschreven door verschillende schrijvers, verdeeld over een tijd van misschien wel 1000 jaar.

Het Oude Testament

Dit is de joodse Bijbel. Het bevat de teksten van het volk Israël. Je vindt er de verhalen over de schepping, de zondvloed en de tien geboden, en ook de verhalen over Abraham, Mozes en Elia. Het Oude Testament is ver voor het begin van onze jaartelling geschreven.

Het Nieuwe Testament

Hier vind je de evangeliën, die alle vier op een eigen manier vertellen over het leven van Jezus, zijn dood en zijn opstanding. Ook vind je in dit deel een beschrijving van de oudste christelijke gemeenten en brieven van kerkleiders. De boeken van het Nieuwe Testament zijn geschreven binnen honderd jaar na de dood van Jezus.

Van de kloosters ging een aantrekkingskracht uit die de verspreiding van het christendom stimuleerde. De regel van Benedictus heeft aan deze populariteit veel bijgedragen. Voor lijfeigenen of arme boeren kon een abdij een toevluchtsoord zijn in tijden van verdrukking.

Door schenkingen en nalatenschappen werden de abdijen en kloosters steeds rijker. Langzaam maar zeker ontwikkelden de kloosters zich tot grootgrondbezitters.

Het kloosterleven

Karel de Grote vond het belangrijk dat in alle kloosters en abdijen de regel van Benedictus werd nageleefd. Dat was een strenge leefregel, opgeschreven door de Italiaanse kluizenaar Benedictus van Nursia. De heilige Benedictus (480-547) wordt beschouwd als de vader van het kloosterleven in de Rooms-Katholieke Kerk.

Naar de overtuiging van Benedictus moesten monniken drie geloften afleggen: 1. armoede, 2. kuisheid en 3. gehoorzaamheid aan de abt. Het dagelijks leven van kloosterlingen zou overeen moeten komen met de spreuk `ora et labora', ofwel bidden en werken.

De regel van Benedictus is een afgewogen ritme van acht uur bidden, acht uur werken en acht uur rust. De orde der Benedictijnen verspreidde zich in snel tempo over heel Europa. In zowel reeds bestaande als nieuwe kloosters werd de regel ingevoerd.

Video: Kloosters in de middeleeuwen

Kloosters in de middeleeuwen

Zendingswerk en kerstening

St. Bonifatius, het Doopsel toedienend 
(boven) en zijn marteldood (onder).

Missionarissen speelden een belangrijke rol bij de verdere verspreiding van het christendom. Buiten de grenzen van het Romeinse Rijk moesten volken zoals de Friezen en Saksen niets hebben van het christelijke geloof.

Paus Gregorius I (540-604) wilde deze volken graag bekeren tot het christendom. Hij stuurde monniken naar gebieden waar de heidenen leefden. In Nederland probeerden Engelse monniken zoals Willibrord en Bonifatius de Friezen te bekeren. Beiden ondervonden de afwijzende houding van de Friezen aan den lijve.

Bonifatius probeerde hen te doen inzien dat hun goden machteloos waren. Op tal van plaatsen vernietigde hij de heidense heiligdommen en liet er kerken en kloosters voor in de plaats bouwen. Bonifatius en vijftig van zijn metgezellen werden uiteindelijk slachtoffer van (waarschijnlijk) een roofmoord op 5 juni 754 toen zij op weg waren naar een doopfeest bij Dokkum. De Friezen hielden lang vast aan hun oude gebruiken en gewoonten. Aan het einde van de achtste eeuw maakten de legers van Karel de Grote een einde aan hun verzet.

Ontstaan en verspreiding islam

Inleiding - Ontstaan en verspreiding islam

Naast het christendom kwam er in de 7e eeuw een nieuwe godsdienst op: de islam. De islam werd naast het joden- en christendom de derde godsdienst die werd gekenmerkt door het geloof in één god.

Ook de bron van de godsdienst was en is dezelfde: het geloof in de oorspronkelijke religie zoals in Gods openbaringen aan Adam en Abraham. De profeet Mohammed kreeg, volgens volgelingen van de islam, de opdracht om als profeet deze oorspronkelijke religie opnieuw te verspreiden.

Ontstaan van de islam

De islam ontstond vanaf de 7e eeuw in het Midden-Oosten. Er kwam door het nieuwe geloof meer eenheid onder de, door onderlinge rivaliteit verdeelde, Arabische stammen.

Mekka was al ver voor het ontstaan van de islam een belangrijke religieuze stad. In deze stad werd de Ka'aba, een vierkant bouwwerk rondom een zwarte meteoriet, aanbeden. In het religieuze en rijke Mekka was geweld verboden en werd veel handel gedreven.

In de 6e eeuw woonden in de Arabische wereld verschillende stammen. De trouw aan de eigen stam was groot maar de vijandschap tegenover andere stammen ook. In de barre omstandigheden van die tijd was een hecht verband tussen de leden van een stam een noodzaak om te kunnen overleven.

Elke stam had zijn eigen vorm van wetgeving die was gebaseerd op het principe "oog om oog, tand om tand". Daardoor kon een ruzie al gauw ontaarden in een eindeloze oorlog.

Mohammed

Rond het jaar 570 werd Mohammed geboren in de stad Mekka. Mohammed behoorde tot een stam die handel dreef. Hijzelf was ook een succesvol koopman. Hij kwam op zijn reizen in aanraking met zowel christenen als joden. Mohammed dacht veel na over hun godsdienst waarin maar één God werd aanbeden.

Ook de ongelijkheid en het onrecht in de maatschappij had de aandacht van Mohammed. Hij keurde het af dat de rijke elite zich niets aantrok van de armoede om zich heen. Ook de stammenoorlogen in de gebieden rondom Mekka waren Mohammed een doorn in het oog.

Hij raakte ervan overtuigd dat de komst van een nieuwe profeet de problemen van de Arabieren zou oplossen.

Mohammed als profeet

Een 9e eeuws fragment van een Arabisch
koranhandschrift.

Volgens oude verhalen kreeg Mohammed in 610 bezoek van aartsengel Gabriël die hem opriep de boodschap van God te verspreiden.

Na wat tegenstribbelen aanvaardde Mohammed zijn rol als profeet. Hij begon met de verspreiding van Gods boodschap onder het Arabische volk. Daarnaast schreef hij de boodschap op die hij van God had ontvangen.


Het boek dat daaruit voortkwam heet de Koran.
Daarin wordt o.a. het volgende beschreven: Allah (Arabisch woord voor God) is de enige en almachtige God. Allah schiep de mens en gaf hem voedsel en kleding. Daarnaast gaf Allah de mensen regels waaraan ze zich moesten houden: de Sharia. In ruil vroeg Allah dankbaarheid in de vorm van het gebed, ofwel de Salaat en de zorg voor armen. Samen vormen deze de islam, ofwel de 'overgave aan Allah'.
Mohammed was ook bezig met de problemen in zijn streek. Hij stelde de Oemma in, ofwel de wereldwijde gemeenschap van moslims. Zo probeerde hij de solidariteit tussen moslims te bevorderen zodat er een einde kon komen aan de onderlinge stammenoorlogen. Leden van de Oemma waren verplicht elkaar te helpen bij aanvallen van buitenaf.

De verspreiding van de islam

De islam verplichtte haar aanhangers om het geloof te verspreiden. De militaire kracht van de Arabische legers was groot. Grote gebieden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika werden veroverd. Ook West-Europa ondervond daarvan de gevolgen. In de 8e eeuw werd het Iberisch schiereiland (huidige Spanje en Portugal) veroverd.

Van Mekka naar Medina (Hidjra)
De jaartelling van de islam begint in 622 met de emigratie van Mohammed naar Medina. Mohammed had zich bij de elite in Mekka niet populair gemaakt. Zij zagen de islam als een ongunstige ontwikkeling voor hun handel en voor de aantrekkingskracht van de stad.
Mohammed moest in 622 noodgedwongen vluchten en trok naar Medina. De stammen daar waren in oorlog met elkaar. Zij waren bereid zich te bekeren tot de islam als daarmee de stammentwisten werden opgelost. Medina is voor moslims naast Mekka en Jeruzalem een heilige stad en een belangrijk bedevaartsoord.

Verovering van Mekka

Mohammed onderweg naar Mekka.

Mohammed besloot vanuit Medina tot een jihad (heilige oorlog) tegen de machthebbers in Mekka. Door het sluiten van bondgenootschappen met stammen in de omgeving van Mekka verzwakte hij de positie van de stad.

Na een jarenlange strijd kon Mohammed de stad innemen. Hij verwijderde alle afgodsbeelden en verklaarde de Ka'ba als het centraal heiligdom van de islam.

Sjiieten en Soennieten

Portret van Mohammeds neef:
Ali ibn Abi Talib.

In 632 stierf Mohammed. Er ontstond al gauw ruzie over zijn opvolging. De kaliefen, een groep getrouwen rondom Mohammed, zagen zichzelf als logische opvolgers. Deze groep staat ook bekend als de soennieten.

Een andere groep (Sjiieten) vond dat alleen familieleden van Mohammed leider mochten zijn. De soennieten kozen Aboe Bakr, Mohammed's trouwste vriend, als leider van de Oemma.

Na drie leiders uit de groep van de kaliefen kwam het leiderschap in handen van de neef van Mohammed: Ali ibn Abi Talib. De tevredenheid van de Sjiieten over de keuze voor Ali sloeg om in ontzetting toen hij werd vermoord. Het leiderschap kwam opnieuw in handen van de zogenaamde 'Omajjaden-clan'.

Hiermee ontstond een broederstrijd tussen twee groepen moslims, de soennieten en sjiieten. Deze strijd duurt voort tot op de dag van vandaag.

Uitbreiding van de islam

In de Koran staan de leefregels voor moslims. Naar buiten toe is de jihad (letterlijk geloofsijver) van belang. De opvolgers van Mohammed, de kaliefen, breidden na de dood van Mohammed het Arabische rijk flink uit. Na Arabië werden Syrië, Palestina, Mesopotamië, het Perzische Rijk en Egypte onder de voet gelopen. Ten slotte werden ook Noord-Afrika en Spanje ingenomen.
In 732 werd hun opmars bij Poitiers (ten zuid-oosten van Nantes) gestuit door een nederlaag tegen de Franken onder leiding van Karel Martel.

Legenda

Het hofstelsel

Inleiding - Het hofstelsel

Na de volksverhuizingen die leidden tot de val van het West-Romeinse Rijk in 476 n.Chr. en de bezetting van Rome door de Ostrogoten, begonnen de middeleeuwen.

Er brak een nieuw tijdperk aan en de samenhang die de Romeinse cultuur had gebracht, verdween. De stedelijke cultuur van de Romeinen, die was gebaseerd op commerciële landbouw, internationale handel en het leven in grote moderne steden, raakte in verval.

Dat betekende niet dat alles verdween. Veel Romeinse bouwwerken en steden bleven bestaan. De steden raakten echter ontvolkt.
De communicatie en contacten tussen de gebieden verdwenen grotendeels. West-Europa werd (weer) een agrarische samenleving.

Einde handel

Door het einde van het Romeinse rijk in West-Europa veranderde er veel. Verschillende Germaanse en Keltische stammen richtten hun eigen koninkrijken op. De Romeinse wegen en grote steden aan de handelsroutes raakten in verval. 

Het was voor kooplieden niet verstandig om over grote afstanden te reizen omdat de wegen onveilig waren door gewapende bendes. 
Europa ging de donkere eeuwen in.

Platteland - zelfvoorzienende landgoederen

Door het wegvallen van het bestuur van de Romeinen en de onveilige wegen was het voor de steden niet mogelijk om te blijven bestaan. Ze werden niet meer bevoorraad en omdat de handel praktisch stilviel was er weinig te verdienen. De steden raakten ontvolkt en hadden hooguit nog een regionale functie als marktplaats.
Op een landgoed was het veiliger en daarom trokken de landheren zich daar terug. Ook in de tijd van de Romeinen was het platteland belangrijk.
Er werd toen echter vanaf grote boerderijen geproduceerd voor de internationale markt.

Zelfvoorzienend
Na de val van het Romeinse Rijk namen de Kelten en Germanen de productie over. Zij produceerden vanuit dorpen en hoeven voor de eigen gemeenschap waardoor de agrarische samenleving veel meer naar binnen gericht was dan voorheen. De gewassen werden gebruikt als voedsel of als grondstof. De dieren gaven vlees, huiden en melk of werden gebruikt voor de kar of ploeg. Door de afname van handel nam de betekenis van het geld snel af en verdween de gemeenschappelijke munteenheid van de Romeinen.

Het hofstelsel - 1

Een krijgsheer of edelman of bisschop kreeg zijn land als "leen" uit handen van een vorst of koning. Hij mocht het gebied van de hoeve besturen en leven van de opbrengst. Een koning gaf dergelijke lenen aan krijgsheren die hij nodig had voor bescherming en om oorlog te kunnen voeren.

De manier waarop een landgoed, ook wel hof, domein of heerlijkheid genoemd, in de vroege middeleeuwen werd beheerd, noemen we het hofstelsel of het domeinstelsel.

Het land van een leenheer bestond uit twee delen: het vroonland en het hoeveland. Vanaf het vroonland waar het kasteel of landhuis stond, bestuurde de leenman het domein of landgoed. Het vroonland bestond uit bouwland, weideland en onontgonnen gebieden,
zoals bossen en heidevelden. 

Het hofstelsel - 2

De rest van een landgoed bestond uit het hoeveland. Daar woonden horige boeren op kleine boerderijen met een kleine lap grond. Ze waren verplicht om werk te verrichten en in ruil voor veiligheid aan hun heer belasting te betalen. Dat betaalden ze met een deel van de opbrengst van hun stukje grond.

Boerengemeenschappen specialiseerden zich in landbouw- en veeteeltproducten. Een klein aantal leden van de gemeenschap werkte in ambachten als smid, wever of leerbewerker. De productie in een boerengemeenschap was zelfvoorzienend.

Leenheer (vazal)
Ik heb mijn landgoed ontvangen uit de handen van mijn vorst. Hem ben ik onvoorwaardelijke trouw verschuldigd. Als er oorlog komt, trek ik met mijn soldaten ten strijde om de koning bij te staan. Op mijn landgoed heb ik alle macht. De boeren en ambachtslieden die op mijn grond wonen zijn in feite mijn eigendom. Ik bescherm mijn mensen tegen geweld en zij betalen in ruil daarvoor belasting.

Horige
Ik woon op een klein stukje grond op het land van mijn heer. Ik werk op de akkers en verzorg het vee. Geld heb ik niet. Ik teel gewassen op mijn stukje grond. Het is net genoeg om mijn gezin in leven te houden. Ook sta ik een deel van de oogst af aan mijn heer. Als ik van het grondgebied van de hoeve af wil moet ik toestemming vragen.

Boer
Ik heb een klein stukje grond in pacht van mijn heer. Ik ben een vrij man maar wel erg arm. Ik moet veel belasting betalen en sta daarom een deel van de oogst af aan mijn heer. Mijn twee zonen moeten zodra ze oud genoeg zijn in het leger van mijn heer dienen.

Het feodalisme

Inleiding - Het feodalisme

In de middeleeuwen speelde de adel een belangrijke rol bij het besturen van een gebied. De koning of vorst had een leger nodig om zijn land te verdedigen en om oorlog te voeren. Hij was afhankelijk van zijn belangrijkste krijgsmannen die tot de adel behoorden.

Deze krijgsheren, ook wel vazallen genoemd, kregen van de vorst een leen (een stuk grond) om van de opbrengst te leven en om hun wapenuitrusting te bekostigen.
De belangrijke krijgsheren konden delen van hun grond op hun beurt in leen geven aan lagere krijgsheren (de lage adel). Dit systeem wordt ook wel het feodale systeem genoemd. Het feodalisme is kenmerkend voor de standenmaatschappij van de middeleeuwen.
Naast krijgsheren konden trouwens ook bisschoppen beloond worden door ze een stuk grond in leen te geven. Op die manier werden ook geestelijken een onderdeel van het politieke stelsel.

Het leenstelsel - 1

Maliënkolder
Het harnas kwam pas op in
de 13e eeuw.

Het leenstelsel was bij de Franken de basis van het bestuur. De Frankische hofmeier (beheerder van de hofhouding) Karel Martel was de eerste die op deze manier grond als leen aan zijn krijgsheren toevertrouwde.

Hij voerde veel oorlogen en daarom was een sterk leger erg belangrijk. Omdat de wapenrusting van zijn krijgsheren erg duur was, gaf Martel zijn edelen grote stukken grond. De opbrengst moest genoeg zijn om van te leven en om de paarden en wapenuitrusting van de heer en zijn soldaten te bekostigen.

 

Het leenstelsel - 2

 

Leenheer
Karel Martel gaf als leenheer zijn belangrijkste krijgsheren een leen. Zo kon hij rekenen op de onvoorwaardelijke steun van zijn leenmannen. Onder Karel de Grote kregen de leenmannen naast militaire taken ook andere taken. Karel maakte zijn leenmannen ook de belangrijkste bestuurders van zijn rijk. Zij zorgden in hun gebied voor de rechtspraak en de belastinginning.

Leenman
Een leenman kreeg zijn leen uit handen van de vorst en zwoer aan hem een eed van trouw. Hij leefde van de opbrengst van zijn domein. In geval van oorlog steunde hij met zijn soldaten de koning of vorst. Omdat een leenman afhankelijk was van onderaanvoerders beloonde hij hen met een deel van zijn land. De leenman werd daardoor leenheer voor de achterleenmannen.

Achterleenmannen
Een achterleenman zwoer trouw aan zijn leenheer en leefde van de opbrengst van zijn leen. Ook hij kon weer een deel van zijn leen opnieuw belenen aan lagere edelen.

Achter-achterleenmannen
Ook deze categorie leenmannen had bepaalde voorrechten en verplichtingen naar hun directe leenheer. De oorspronkelijke leenheer stond echter erg ver van hen af.

Ridders
Ridders waren door de heer ingehuurde beroepssoldaten te paard. Zij waren door een eed van trouw verbonden aan hun heer. In de vroege middeleeuwen droegen zij maliënkolders, leren kleding versterkt met opgenaaide metalen plaatjes. Een ridder was erg duur in het onderhoud. Om zijn paard, opleiding en wapenrusting te kunnen betalen was de landbouwopbrengst van een of meerdere dorpen nodig. Ridders waren vaak van eenvoudige komaf, de oudsten uit boerengezinnen.

Monniken
Ook kloosters of bisschoppen konden in de praktijk een leen ontvangen. In dat geval was een klooster of de bisschop de spil van een hoeve. De verplichtingen van boeren en horigen bleven hetzelfde. Boeren pachtten grond van een klooster en betaalden belasting. Horigen waren eigendom van een klooster of bisschop.

Boer
De meeste gewone mensen in de vroege middeleeuwen waren boeren en horigen. Zij vormden de derde stand. Deze groep was arm, had weinig te vertellen en was sterk afhankelijk van hun heer.
Uit deze groep werden de gewone soldaten gerekruteerd voor het leger van de heer.

Standenmaatschappij

Een standenmaatschappij is een samenleving waarin de bevolking in verschillende groepen of standen is opgedeeld die elk hun eigen rechten en plichten hebben.
De standenmaatschappij uit de middeleeuwen bestond uit drie standen. De eerste stand was de geestelijkheid. Geestelijken traden ook op als bestuurders en kregen grote invloed op het dagelijks leven van de mensen. De tweede stand bestond uit de adel. Ridders die land in leen kregen gaven de leen door aan hun kinderen, zo werd de leen erfelijk. Helemaal onderaan, in de derde stand bevonden zich de boeren en later de burgerij.
Bovenaan de standenmaatschappij stond de keizer of koning.

Tijdvak 4

Opkomst handel en ontstaan steden

Inleiding - Opkomst handel en ontstaan steden

De vroege middeleeuwen vormen een tijdperk waarin de rol van de steden beperkt was. Ongeveer vanaf het jaar 1000 ging dat veranderen. De bevolking groeide en er werden steden gebouwd waar handel werd gedreven.

De opkomst van handel en de bouw van nieuwe steden veranderde de samenleving. Nieuwe ontwikkelingen in de landbouw maakten het succes van de opkomende steden mogelijk.

Landbouw

Ontwikkelingen in de landbouw hebben in de geschiedenis vaak grote gevolgen gehad. In de vroege middeleeuwen was het nog lastig om voldoende voedsel te produceren zodat alle mensen te eten hadden. Een misoogst kon gemakkelijk leidden tot een hongersnood of ondervoeding.

In de late middeleeuwen, ongeveer vanaf het jaar 1000, veranderde er veel in de landbouw. Door betere landbouwtechnieken werden de oogsten groter. Overschotten in de landbouw leverden nieuwe mogelijkheden voor de handel.

Landbouwtechnieken

Rond het jaar 1000 waren praktisch alle mensen werkzaam in de landbouw of daar direct van afhankelijk. Mensen werkten als horige in dienst van een landheer of waren boer met een klein stukje grond dat van de heer werd gepacht.

Na het jaar 1000 werden in Europa steeds meer woeste gronden omgezet in landbouwgebied. Moerassen werden drooggemaakt en bossen gekapt. Dit noem je ontginningen.

Het gebruik van de ijzeren (rister-)ploeg (in plaats van de houten ploeg) en van het paard als trekdier boden nieuwe mogelijkheden.

Boeren waren inmiddels overgegaan op het drieslagstelsel. Het risico van hongersnood door misoogsten werd zo kleiner. Door de ontginningen kon er meer grond worden bewerkt en de productie van voedselgewassen nam sterk toe. Omdat er grotere oogsten mogelijk waren, konden ook meer monden worden gevoed. Een sterke bevolkingsgroei was het gevolg. Zelfs met een groeiende bevolking was er sprake van overschotten aan landbouwproducten.
Deze overschotten werden verhandeld in een dorp of stad, die soms dienst deed als lokale markt, maar soms ook uitgroeide tot een handelscentrum.

Risterploeg

Rond het jaar 1000 werd er een ploeg gemaakt die veel beter was dan de ploegen die tot dan toe werden gebruikt. Deze ploeg, de risterploeg, was geheel van ijzer, erg sterk en bovendien in hoogte verstelbaar. Hiermee kon dieper worden geploegd en de grond werd omgekeerd. Dit maakte de grond vruchtbaarder.

Boeren spanden paarden of ossen voor de ploeg en konden zo meer land op veel gemakkelijkere wijze bewerken. Paarden werkten sneller, waardoor meer grond kon worden bewerkt. Deze ijzeren ploeg maakte grotere oogsten mogelijk waardoor de bevolking kon groeien.

De overschotten van de oogsten maakten handel mogelijk.

Drieslagstelsel

Een groot probleem in de vroege middeleeuwen waren de misoogsten. Als een oogst mislukte waren honger en sterfte het gevolg.

Met het drieslagstelsel werd dat risico een stuk kleiner. Boeren verdeelden hun grond in drie stukken. Ze teelden meerdere gewassen en lieten telkens één stuk grond braak liggen.

Deze methode voorkwam een snelle uitputting van de grond. En door meer gewassen te telen, was de kans kleiner dat de gehele oogst zou mislukken.
Deze afwisseling van gewassen noem je wisselbouw.

Video: Drieslagstelsel

Nieuwe steden - 1

De handel stimuleerde de opkomst van steden. Na het jaar 1000 groeiden handelsnederzettingen op strategische plekken uit tot steden.

Het leven in de stad was voor veel mensen aantrekkelijk. Door de opkomst van de handel kwam er weer geld in omloop. Dat stimuleerde de economie. Mensen die geld verdienden, wilden daar allerlei producten en gebruiksvoorwerpen voor kunnen kopen. Het was dus winstgevend om die te produceren. De geldeconomie kwam weer op gang.

Zo ontstonden er steeds meer beroepen waarin mensen zich bezighielden met uiteenlopende zaken. De steden kregen steeds meer aantrekkingskracht: er was werkgelegenheid, het was er redelijk veilig en er woonden ambachtslieden en kooplui waar je producten van kon kopen. Mensen in de stad leefden bovendien vrijer en onafhankelijker van de adel dan de mensen op het platteland.

Afbeelding: De vismarkt in Utrecht: Al in de 13e eeuw werd op deze plek vis verhandeld. Veel oude steden hebben in het centrum straatnamen waar het woord 'markt' in voorkomt.

Nieuwe steden - 2

Een nederzetting op deze plek heeft grote kans om uit te groeien tot een grote stad. Er is sprake van een kruispunt van wegen en een waterweg. Kooplieden zullen deze nederzetting graag bezoeken en er zich misschien vestigen.
Een nederzetting bij een kruispunt van hoofdwegen heeft een redelijke kans om uit te groeien tot een stad.
Hoe groot de stad wordt hangt af van de afstand tot andere regio's en steden.
In dit geval is het verkeer een stuk minder druk dan bij nederzetting 1. Deze nederzetting groeit uit tot een middelgrote stad.
Een nederzetting bij een gebied zonder hoofdwegen, maar wel met vruchtbare akkers, zal waarschijnlijk een dorp blijven.
Het is voor kooplieden niet gunstig om zich hier te vestigen.
Zij zullen handelswaar kopen en verkopen in de grote stad.
Een nederzetting bij een kasteel en bij een hoofdweg kan uitgroeien tot een middelgrote stad.

Video: Veilig wonen in de middeleeuwen

Veilig wonen in de middeleeuwen

Bouwkunst

Een nieuwe stad in de middeleeuwen begon met een nederzetting aan een rivier of een andere strategische plaats, vaak in de buurt van een kasteel of een kerk. En in de groter wordende stad groeide de kerk vaak uit tot kathedraal.

Kerken en kastelen die tussen 1000 en 1200 zijn gebouwd worden gekenmerkt door de Romaanse bouwstijl, een stijl die overeenkomsten had met de bouwstijl van het oude Rome. De stijl kenmerkt zich door het gebruik van ronde bogen.

De laat middeleeuwse bouwstijl is de Gotische bouwstijl. Belangrijke kenmerken van de gotiek zijn de hoge vensters en het gebruik van spitsbogen. De kathedraal van Reims uit de dertiende eeuw is daarvan een mooi voorbeeld.

Markten en jaarmarkten

De oogsten waren door de nieuwe landbouwtechnieken groot. Dat zorgde voor een enorme impuls in de handel.
Van de overschotten werden door ambachtslieden producten gemaakt die werden verhandeld op een lokale markt of verkocht aan kooplieden die de producten verkochten op verder weg gelegen markten.

De behoefte aan georganiseerde markten nam toe. Op strategisch belangrijke knooppunten van wegen en langs vaarroutes werden markten georganiseerd. Omdat in latere eeuwen de contacten met verre gebieden toenamen, werden op markten ook steeds meer exotische specerijen als saffraan en gember verkocht.

Een markt werd een verzamelpunt waar veel mensen bij elkaar kwamen. Omdat op deze plekken geld te verdienen was, trok een markt of jaarmarkt ook kwakzalvers, minstrelen en bedelaars aan.

Video: Kooplieden in de middeleeuwen

Kooplieden in de middeleeuwen: opkomst van de handel

Opkomst van een stedelijke samenleving

Inleiding - Opkomst van een stedelijke samenleving

De steden in de late middeleeuwen maakten een nieuwe manier van leven mogelijk. Mensen in de stad werkten in de handel en in ambachten. Ze leefden onafhankelijk van een landheer.

Een stadsmens was vrijer dan een horige of een boer op het platteland. Omdat in de steden veel mensen bij elkaar woonden waren er nieuwe regels nodig. De steden kregen een eigen bestuur en rechtspraak. De adel zag de vrijheid in de steden met lede ogen aan.

De adel had minder gezag in de steden. Toch gaf de adel graag stadsrechten aan een handelsnederzetting. De adel profiteerde op die manier van de handel in de steden en kreeg zo meer belasting.

Stadsrechten

Handelsnederzettingen die tussen 1000 en 1500 werden opgericht groeiden uit tot steden. Een stad kon stadsrechten ontvangen van de feodale landsheer (adel). Die stadsrechten hadden voor zowel de steden als de landheer voordelen.

Een stad met stadsrechten kreeg daarmee privileges (voorrechten) die gunstig waren voor de handel. Hoe meer kooplieden er in een stad kwamen wonen, des te meer geld kwam er in omloop. Het hoogste gezag kwam niet bij de landheer maar bij het stadsbestuur te liggen.

De landheer of adel had door het verlenen van stadsrechten minder macht over een stad. Daar kreeg hij wel iets voor terug: meer inkomsten. Een stad met veel handel en geld moest voortaan meer belastingen voor de landheer opbrengen. Zo nam ook de welvaart van de altijd in geldnood verkerende adel toe.

Video: Stadsrechten

Stadsrechten: regels en wetten van een stad

Gilden

Een kleermaker neemt de maat , ca. 1460. 

Anders dan op het platteland woonden in de stad mensen met verschillende beroepen. Mensen met eenzelfde beroep organiseerden zich in gilden. Zo konden ze makkelijker hun belangen verdedigen. Er waren allerlei gilden zoals de ambachtsgilden, koopmansgilden, schutterijgilden en godsdienstige gilden.

Kooplieden, bakkers, slagers, leerlooiers, brouwers, stadssoldaten (schutterij), smeden, kleermakers en nog veel meer beroepen kregen allemaal een eigen belangenvereniging: een gilde.
Elk gilde had zijn eigen regels. Om te kunnen werken als bakker was het verplicht lid te zijn van het bakkersgilde. Het aantal leden van een gilde werd beperkt om al te veel concurrentie tegen te gaan.
Op de kwaliteit en de prijzen van de producten werd toegezien door het gildebestuur. Om goede prijzen te kunnen vragen was het belangrijk dat alle gildeleden dezelfde kwaliteit leverden en niet goedkoper of duurder waren dan hun collega's.

Video: Ambachtslieden

Ambachtslieden: trots op hun werk

Geld en kooplieden

Geld
Met de opkomst van de handel en de steden werd geld in de late middeleeuwen steeds belangrijker. Het was veel makkelijker om producten op de markt te betalen met geld in plaats van te ruilen. De economie in de steden kwam mede door het gebruik van geld tot bloei. Een stad waar veel handel werd gedreven, trok handelslieden aan uit heel Europa.
De berekening van de waarde van een vreemde munt was behoorlijk ingewikkeld en afhankelijk van het materiaal: goud, zilver, koper of tin. De eerste gouden munten verschenen weer in de 13e eeuw.

Kooplieden - opkomst burgerij
Kooplieden woonden in de steden. Er waren kooplieden die in een klein gebied hun handel dreven maar er waren ook internationale handelaars. Kooplieden die handel dreven in de grote steden van Europa konden enorm rijk worden. Ze lieten in de stad waar ze woonden, grote en rijk versierde huizen en pakhuizen bouwen.

Stadsbestuur

Een middeleeuwse stad met stadsrechten werd bestuurd door een burgemeester, de vroedschap, de schout en schepenen. De burgemeester was belast met het dagelijks bestuur. Hij was aangesteld door de vroedschap: een groep van zo'n 20 tot 40 regenten die verantwoordelijk waren voor de economische en financiële ontwikkelingen in de stad. De schout en de schepenen waren verantwoordelijk voor de veiligheid. Zij zorgden voor de rechtspraak en de politiemacht in de stad.

Soms bleef de adel invloed houden op het stadsbestuur door nauwe banden te onderhouden met rijke invloedrijke families in de stad. In Arnhem bijvoorbeeld benoemde de graaf belangrijke ambtenaren zoals de voorzitter van de rechtbank en de rentmeester. Deze laatste moest zorgen dat de belastingen uit tolheffing en de accijnzen op producten van de markten bij de graaf terechtkwamen.
In de loop der tijd werd de invloed van de adel op het stadsbestuur steeds minder.

Hanzesteden

Het was voor handelssteden voordelig om samen te werken. Door gezamenlijke inspanning kon de handel worden uitgebreid naar nieuwe gebieden. Samen reizen was makkelijker en veiliger, vooral als handelaren soldaten inhuurden om handelsroutes te beschermen. Een van de bekendste middeleeuwse samenwerkingen tussen handelssteden is het Hanzeverbond. Op initiatief van enkele Duitse steden ontstond er een handelsnetwerk over grote delen van Europa.

Bekende steden in Nederland die lid waren van de Hanze waren de steden aan de IJssel: Deventer, Kampen, Zutphen en Zwolle. In totaal waren in Europa ongeveer 70 steden lid van de Hanze. Ze dreven onderling handel in o.a. pelzen, was, graan, hout, zout, vis, boter, laken.

Deventer speelde een belangrijke rol binnen de Hanze. De stad was lid vanaf 1285 en er werden elk jaar zes meerdaagse jaarmarkten gehouden. Kooplieden uit heel Europa kwamen naar Deventer om handel te drijven. Deventer werd een welvarende stad met fraaie koopmanshuizen.

Video: Wat is de Hanze?

Wat is de Hanze?

Verhouding tussen vorst en adel

Inleiding - Verhouding tussen vorst en adel

De periode 1000-1500 is een belangrijke periode voor het ontstaan van landen onder leiding van één vorst. In deze periode veranderde de verhouding tussen vorst en adel.

De adel beschouwde een leen als persoonlijk en overerfbaar bezit. Een leen ging over van vader op zoon. Dat was oorspronkelijk niet de bedoeling maar een vorst of koning kon daar in de praktijk weinig tegenin brengen.

Daarom bedachten vorsten andere manieren om hun macht te vergroten. Daarvoor was een centraal bestuur nodig, een permanent leger en om dat alles te bekostigen: een veel hogere belastingopbrengst.

Centralisatie van bestuur

Staatsvorming en centralisatie wil zeggen dat koningen en vorsten erin slaagden om een centraal bestuur in te stellen. Weliswaar hadden koningen ook in de vroege middeleeuwen macht over grote aaneengesloten gebieden, maar tegelijkertijd was hun macht versnipperd.

Het bestuur van de delen lag in handen van hertogen, graven en andere leenheren die 'koning' speelden op hun eigen territorium. De koningen die steeds meer geld nodig hadden voor leger, oorlogsvoering en de financiering van de hofcultuur, waren gedwongen om het bestuurlijke systeem grondig te herzien. Een koning die meer belastingopbrengsten wilde, moest het bestuur centraal regelen. Deze ontwikkeling ging tegen de belangen van de adel in. De centralisatie van het bestuur gebeurde in praktisch alle landen.

Europa - 1

Er waren in Europa enkele vorstenhuizen die de macht hadden. Leden van deze vorstenhuizen kregen via familiebanden en huwelijkspolitiek gebieden in handen. Soms was het na de dood van een koning niet duidelijk wie hem mocht opvolgen.

Koninkrijk Engeland
In Engeland had de koning de macht over de rechtspraak en ambtenaren. De adel had daardoor weinig te vertellen over de rechtspraak en de inning van belastingen. De koning gebruikte veel geld voor zijn oorlog met Frankrijk.

Duitse rijk
Een keizer stond aan het hoofd van het Heilige Roomse Rijk of Duitse rijk. Toch had de keizer niet veel macht. Duitsland was eigenlijk een verzameling losse staatjes.

Koninkrijk Frankrijk
Franse koningen versterkten hun macht door hogere belastingen en het instellen van een huurleger. Ambtenaren waren nodig voor bestuur en toezicht op de belastingheffing. Deze nieuwe maatregelen beperkten de macht van de adel. Vanaf 1337 was Frankrijk meer dan 100 jaar in oorlog met Engeland (tot 1453). De Engelse koning Edward III meende recht te hebben op de Franse troon omdat zijn moeder familie was van de in 1328 gestorven Franse koning.

Europa - 2

In de 14e eeuw ontstond een aaneengesloten gebied dat ongeveer overeenkwam met de latere Nederlanden onder Karel V. Dit was het gevolg van de machtshonger van enkele Bourgondische hertogen. Het samenbrengen van gebieden onder één centraal bestuur door de Bourgondische hertogen is een mooi voorbeeld van de manier waarop zich in de late middeleeuwen staten gingen vormen.

Klik verder om meer te weten te komen over deze personen:

Europa - 3

Filips de Stoute
Ik was de zoon van de Franse koning en kreeg als leenman de Bourgondische landen van mijn vader. Door een huwelijk met Margaretha van Malen kreeg ik op een handige manier haar bezit in Vlaanderen in handen.

Officieel beheerde ik mijn grondgebied in naam van de Franse Kroon. Ik wilde echter zelf een machtig land en even belangrijk zijn als Frankrijk.

Jan zonder Vrees
Ik was de zoon van Filips de Stoute.
Van mijn vader en moeder erfde ik de Bourgondische landen en Vlaanderen. Het was mijn ambitie om koning van Frankrijk te worden.

De oorlog van Frankrijk met Engeland kwam mij heel goed uit. Nadat ik Parijs veroverde wilde Karel VII met mij onderhandelen over vrede. Helaas liep het niet goed voor me af: ik werd tijdens de besprekingen vermoord door handlangers van de Franse koning.

Filips de Goede
Ik was de zoon van Jan zonder Vrees.
Na de moord op mijn vader wilde ik niets meer te maken hebben met Frankrijk. Ik zette alles op alles om een eigen machtige onafhankelijke Bourgondische staat te stichten. Dat lukte me aardig. Door goede strategieën kon ik grote gebieden aan het Bourgondische gebied toevoegen. In 1433 kwamen Holland, Zeeland en Henegouwen erbij.
Omdat ik Engeland steunde in de oorlog met Frankrijk wilde de Franse koning graag praten over vrede. In ruil voor vrede kreeg ik grote gebieden in Noord-Frankrijk en werd ik ontslagen van feodale verplichtingen aan de Franse Kroon. Daardoor was een onafhankelijk Bourgondisch rijk een feit. Nu moest het nog een koninkrijk worden.

Europa - 4

Karel de Stoute
Ik was de zoon van Filips de Goede en was het met mijn vader eens: Bourgondië moest een van de machtigste koninkrijken van Europa worden. Hier en daar heb ik nog wat gebieden kunnen toevoegen aan het Bourgondisch gebied zoals de Elsas, Lotharingen en Gelre (vergelijkbaar met huidige Gelderland). Het was mijn doel dat de keizer van het Heilige Roomse Rijk mij officieel tot koning zou kronen. Helaas is me dat niet gelukt. De lafaard was bang dat ik te machtig zou worden. In mijn gebieden heb ik veel strijd geleverd met de adel en met de grote steden. Beide zagen mijn plannen voor de toekomst waarvoor veel belastingen nodig waren, niet zitten. Mijn huurleger kwam goed van pas toen de steden Gent en Luik al te brutaal en zelfstandig werden. Een veldslag in 1477 met aartsvijand Frankrijk is me uiteindelijk fataal geworden.

Maria van Bourgondië
Mijn vader, Karel de Stoute, liet mij een verarmd Bourgondië na. Al die oorlogen hadden veel geld gekost en conflicten opgeleverd met de adel en met de steden. Als ik niet zou trouwen met het zoontje van de Franse koning Lodewijk XI zou hij ons gebied met een machtig leger veroveren. Op de adel kon ik niet meer vertrouwen. Ik heb toen steun gezocht bij de grote en machtige steden.
Zij wilden meer vrijheid en voorrechten. Gelukkig kreeg ik na mijn belofte financiële steun zodat ik een leger kon betalen. Om nog sterker te staan trouwde ik met Maximiliaan I, de zoon van de Duitse keizer Frederik III. De Franse koning begon uit woede direct met de verovering van Bourgondische steden ten zuiden van Vlaanderen. Het leger van mijn man kon de Franse troepen tot staan brengen. Zo bleef Vlaanderen een Franse bezetting bespaard.

Filips I de Schone
Als zoon van Maria van Bourgondië en Maximiliaan I was ik o.a. vorst van de Bourgondische Nederlanden: Vlaanderen, Artesië, Henegouwen, Holland, Zeeland, Namen, Brabant, Limburg en Luxemburg. Ik heb geprobeerd om mijn gebied zoveel mogelijk centraal te besturen. Door mijn huwelijk met een Spaanse prinses werd ik ook koning van Castilië.
Mijn in 1500 geboren zoon werd na mijn dood gekroond tot keizer Karel V.
Hij was onder ander heer der Nederlanden, koning van Spanje en keizer van het Heilige Roomse Rijk.

Belastingen

Belastingen waren de belangrijkste inkomstenbron voor een koning of vorst. Er was veel geld nodig voor het leger en het hofleven. De macht van een vorst moest aan de buitenwereld getoond worden. Hij leefde in een omgeving met dure interieurs en verzamelde kunst. 

De Bourgondische hertogen verzamelden de duurste (kunst)voorwerpen waarmee ze wilden bewijzen dat ze niet onderdeden voor de machtigste vorstenhuizen van Europa.

Permanent leger

Zodra een edelman zijn leen als privébezit ging beschouwen, was dat voor de koning een lastige situatie. Zijn macht was immers gebaseerd op de militaire kracht van zijn leenmannen. 

Nu deze zich steeds meer richtten op hun eigen belangen waren ze ook minder bereid om de koning militair bij te staan. Koningen gingen over tot een drastische maatregel: het instellen van een permanent leger van soldaten die ze vast in dienst hadden. 

Door een permanent groot leger kon een koning of vorst onafhankelijk van zijn edelmannen maatregelen afdwingen, het land verdedigen en vijanden te lijf gaan. Voor een permanent leger was enorm veel geld nodig.

Ambtenaren

Vorsten stelden een ambtenarenapparaat in dat zich toelegde op bestuur en belastinginning. Die maatregel maakte de vorst nog onafhankelijker van de adel. 

Ambtenaren waren directe dienaren van de koning en goed opgeleid. Ambtenaren werden het 'gezicht' van de staat. Ambtenaren waren voor hun inkomen afhankelijk van de vorst. Daarom waren ze betrouwbaarder dan de edelen die hun eigen belangen nastreefden. 

Tijdvak 5

Begin van Europese overzeese expansie

Inleiding - Begin van Europese overzeese expansie

Aan het begin van de 15e eeuw was de wereld buiten Europa nog praktisch onbekend terrein. Van Afrika was alleen de noordkust verkend door de Portugezen.

Portugezen en Spanjaarden maakten in de 15e eeuw ontdekkingsreizen. De westkust van Afrika werd in zuidelijke richting verkend om een doorgang te vinden naar winstgevende handelsgebieden in Azië.

Uitvindingen

Een aantal technische uitvindingen in de tweede helft van de 15e eeuw maakte het makkelijker om op zee je plaats te bepalen.

Er kwamen betere schepen, betere en meer gedetailleerde kaarten en betere navigatie-instrumenten.

Het werd mogelijk om de wereld in kaart te brengen. Naast een goede technische uitrusting was er natuurlijk moed nodig om het onbekende tegemoet te treden.

Klik verder om enkele van deze uitvindingen te bekijken:

Astrolabium en kwadrant

Op dit schilderij zie je Arabische werknemers van de sterrenwacht in Istanbul. Twee waarnemers werken met een astrolabium.

Met het astrolabium werd de stand van hemellichamen aan land nauwkeurig gemeten. Tijdens ontdekkingsreizen werd het bij het bereiken van een onbekende kust gebruikt om de breedtegraad te berekenen.

Het instrument was al een oude uitvinding maar kwam pas in de 12e eeuw via de Arabieren naar Europa.

Het kwadrant was een navigatie-instrument waarmee zeevaarders ook 's nachts de positie van hun schip konden bepalen.

 

Sextant en kompas

Met de sextant kon de hoogte van een hemellichaam worden bepaald. De sextant kon ook worden gebruikt voor de plaatsbepaling op zee gedurende de nacht.

Het kompas werd voor het eerst in China gebruikt. Het kwam in de 12e eeuw via de Arabieren naar Europa. Een kompas was onmisbaar aan boord. Omdat de naald van het instrument altijd naar het noorden wijst, kon er goed mee worden genavigeerd.

Scheepvaart

Het zuidelijkste puntje van Afrika:
Kaap de Goede Hoop.

Tot ver in de 15e eeuw waren de Arabieren tussenhandelaren die handelswaar uit Indië (Zuid- en Zuidoost-Azië) naar steden aan de Middellandse Zee brachten.

Peper was een geliefd
product bij de Indiëvaarders.

Producten als goud, kruiden en zijde brachten veel geld op. Zij stonden niet toe dat handelaren uit Europa gebruik maakten van hun handelsroutes over land.

Portugal was zeer geïnteresseerd in deze lucratieve handel. Daarom waren zij vastbesloten een zeeweg naar Indië te vinden.

In de 15e eeuw ontwikkelde de Portugese scheepsbouw zich voorspoedig en aan het eind van die eeuw ontwikkelden de Portugezen de nau, een grote echt zeewaardige driemaster en voorloper van het galjoen. Vasco da Gama gebruikte in 1498 de nau voor de oversteek naar Indië. Ook de ontwikkeling van het boordgeschut was een belangrijke ontwikkeling. Hiermee konden de Portugezen concurrerende schepen gemakkelijk de baas en gaven daarmee hun handelsnederzettingen in nieuwe gebieden een militaire basis.

De tochten over zee duurden erg lang en waren zeer gevaarlijk. Toen de Portugese schepen om Kaap de Goede Hoop naar Indië voeren, waren ze vaak wel anderhalf jaar onderweg. Veel schepen keerden niet terug van hun avontuurlijke reizen.

Kaarten

Met de expedities op zee reisden ook cartografen mee die de nieuwe kusten in kaart brachten. Deze kaarten waren staatsgeheim en mochten niet in handen komen van concurrerende zeevaarders of andere landen. Er viel immers veel geld te verdienen in de nieuw ontdekte gebieden.

Hoe langer de concurrenten buiten de deur werden gehouden hoe beter het was. Er stonden strenge straffen op het doorgeven van kaarten. Aan het einde van de 16e eeuw was de cartografische kennis van de Spanjaarden en Portugezen echter geen geheim meer. Ze kregen geduchte concurrentie van Nederlandse en Engelse expedities.

 

Exploitatie

Handel was een belangrijk motief voor de ontdekkingsreizen. Er werden gebieden ontdekt waarvan men geen flauw vermoeden had dat ze bestonden. De gevolgen waren enorm. Er werd geprobeerd om in deze gebieden zoveel mogelijk rijkdom te vergaren, door ze te exploiteren.

Er kwamen plantages met handelsgewassen en overal werd driftig gezocht naar edelmetalen. Voor de oorspronkelijke bewoners, de indianen, was dit een grote ramp. Ze werden vermoord, tegen elkaar uitgespeeld of stierven door ziektes die de Europeanen verspreidden.

Nieuw voedsel
De ontdekking van Amerika bracht de ontdekkingsreizigers in contact met veel nieuwe producten, zoals mais en tomaten. Veel van deze producten vinden wij nu heel normaal. Aardappels en bonen konden goed worden gekweekt in het Europese klimaat.

Gevolgen van ontdekkingsreizen en indianen

Spanjaarden die in Midden- en Zuid-Amerika de voet aan land zetten waren bezeten van de verhalen over enorme goudvoorraden in het rijk van de Azteken. In Tenochtitlan vonden de Spanjaarden enorme goudschatten. De stad werd door het Spaanse leger met de grond gelijkgemaakt. Op de puinhopen werd een nieuwe stad gebouwd: Mexico-stad. Spaanse kolonisten vestigden zich in Zuid-Amerika. Zij gingen de gebieden besturen. Ook brachten ze de christelijke godsdienst en de Spaanse taal en cultuur naar Zuid-Amerika.

Plantages
Het klimaat in Midden- en Zuid-Amerika was erg gunstig voor landbouw.    
Er werden grote plantages aangelegd met producten die goed te verhandelen waren zoals tabak, cacao, suikerriet, katoen en koffie.

De indianen ondervonden de gevolgen van de ontdekkingsreizen persoonlijk. Grote en machtige indianenrijken zoals die van de Azteken, de Inca's en de Maya's werden door de Spanjaarden weggevaagd.

Met een klein legertje konden de Spaanse veroveraars de indianen redelijk gemakkelijk de baas. De indianen waren onder de indruk van het uiterlijk en de vuurwapens van de blanken. Ook de paarden die ze meebrachten, maakten grote indruk.

 


Ze onderwierpen zich vaak spontaan aan de in hun ogen teruggekeerde goden. De Spanjaarden waren meedogenloos en vermoordden veel indianen. Maar de meeste doden vielen door Europese ziekten die de Spaanse invallers meebrachten. Dat de indianen geen christenen waren, maakte de zaak nog eenvoudiger.

Afbeelding links: de overblijfselen van Machu Picchu, een van de weinige Incasteden die niet door de Spanjaarden is verwoest.

Ontdekkingsreizen

De ontdekkingsreizen werden ondernomen om routes naar nieuwe handelsgebieden te ontdekken. Een route naar Azië was daarbij het hoofddoel. Het was echter niet duidelijk of zo'n route wel bestond.

Expedities vertrokken in alle windrichtingen. De reizen naar het zuiden leidden uiteindelijk tot de kortste route: eerst naar het uiterste puntje van Afrika en daarna weer 'omhoog'.

Klik verder om te lezen over verschillende ontdekkingsreizigers:

Ontdekkingsreizigers

Vasco da Gama (1469-1524)
Vasco da Gama was een Portugese ontdekkingsreiziger die als eerste Europeaan over zee naar India voer. Daar legde hij de eerste handelscontacten die de basis zouden vormen voor een Portugees handelsmonopolie. Tijdens zijn tweede reis ging het er niet zachtzinnig aan toe en werden verscheidene steden aan de Afrikaanse kust geplunderd. In 1524 reisde hij opnieuw naar India waar ondertussen een Portugese handelskolonie was gevestigd. Enkele maanden na aankomst stierf hij aan een onbekende ziekte.
Christophorus Columbus (1451-1506)
Columbus, afkomstig uit Genua, vestigde zich enkele jaren in Portugal waar herhaaldelijk schepen vertrokken, op zoek naar een zeeweg naar Indië (Zuid- en Zuidoost-Azië). Columbus was ervan overtuigd dat Indië sneller te bereiken was via een westelijke zeeroute. De Spaanse koning had belangstelling en gaf goedkeuring voor een expeditie. Columbus maakte verschillende reizen naar Noord- en Zuid-Amerika. Toen hij op zijn eerste reis na drie maanden, op 12 oktober 1492, land bereikte, meende hij voet aan land te zetten in Indië. Columbus heeft zelf nooit geweten dat hij een nieuw werelddeel had ontdekt.
Fernão de Magalhães (1480-1521)
Magelhães, in het Nederlands vaak Magellaan genoemd, was een Portugese ontdekkingsreiziger. De Spaanse koning financierde zijn plan om een westelijke expeditie over zee naar de Aziatische Molukken op te zetten. In 1519 verliet hij met vijf schepen de Zuid-Spaanse kust. Slechts één schip, de Victoria bereikte uiteindelijk de Spaanse haven Sevilla en was daarmee het enige schip dat de reis rond de wereld voltooide. Magelhães was toen zelf onderweg al overleden.
Bartholomeus Diaz (1450-1500)
Diaz was een Portugese ontdekkingsreiziger die in 1487 op last van de Portugese koning de Afrikaanse kust afzakte om een handelsroute naar Indië (Azië) op te zetten. In 1488 ontdekte hij de zuidelijke punt van Afrika, later Kaap de Goede Hoop genoemd. Het was een belangrijke ontdekking omdat hiermee de basis was gelegd voor een verdere route naar Indië.
Willem Barentsz (1550 - 1597)
De Terschellinger Barentsz probeert een noordoostelijke doorvaart naar Indië te vinden in 1596.
Barentsz liep vast op het ijs bij Nova Zembla en overwinterde daar in het Behouden Huys. Na vertrek in sloepen overleed Barentsz. Zijn manschappen wisten terug te keren.

Video: Columbus, de ontdekkingsreiziger

Columbus, de ontdekkingsreiziger

Routes

 

Alle routes en gebieden samengevat.

Strijd tussen kerk en staat

Inleiding - Strijd tussen kerk en staat

De christelijke wereld in de middeleeuwen viel ongeveer samen met het grondgebied van Europa. De paus stond aan het hoofd van de christelijke kerk.

Omdat de kerk een belangrijke rol speelde in het leven had de paus veel macht. Toch was die macht niet altijd even vanzelfsprekend. Ook de koningen hadden veel macht en kregen soms ruzie met de paus.

Investituurstrijd - 1

De Investituurstrijd is een moeilijk woord voor een eenvoudige machtsstrijd: de strijd tussen de Duitse vorst en de paus wie de bisschoppen mocht benoemen.

In de uitleg over het feodalisme bij Tijdvak 3 kun je lezen dat ook bisschoppen leenman konden zijn. Een bisschop, de leider van een kerkelijk gebied, een bisdom, trouwde niet en had geen wettige opvolgers. Dat was voor een vorst gunstig omdat hij na het overlijden van een bisschop diens leen terugkreeg. Ook mocht een bisschop niet trouwen, zodat zijn leen niet erfelijk kon worden.
Zo hield hij de controle over zijn uitgegeven leengebieden. Om de juiste man op de juiste plek te hebben, benoemde de Duitse koning dus graag een bisschop als leenman. Dat leverde een stevige ruzie op met de paus die het hoogste gezag had over geloofszaken.

Investituurstrijd - 2

Hendrik IV
Koning Hendrik IV was de grote tegenspeler van het pauselijk gezag van Gregorius VII. In 1075 kwam het tot een uitbarsting. De paus steunde opstandige edelen tegen Hendrik. Na een benoeming van een bisschop in Milaan door Hendrik IV liep de zaak uit de hand. In een samenkomst van Duitse bisschoppen werd Gregorius VII door Hendrik afgezet. Gregorius op zijn beurt deed koning Hendrik IV en zijn medestanders in de ban (wat een zware straf was).
Een groot aantal Duitse bisschoppen en edelen keerden zich tegen Hendrik. Deze had zich vergist in de macht en status van de paus. De in het nauw gedreven koning koos eieren voor zijn geld en onderwierp zich in 1077 aan de paus.

Paus Gregorius VII
Het streven van Gregorius naar absolute macht binnen de kerk en maatschappij stond in dienst van een religieus doel. Hij was voorstander van een maatschappij die in alle facetten was doorgedrongen van het christelijke geloof.
Hij wordt gezien als een belangrijk kerkhervormer die de kerk terug wilde brengen naar zijn geestelijke idealen. Hij streed tegen allerlei vormen van machtsmisbruik en had een diepe afkeer van voorgangers die hadden geleefd als losgeslagen wereldlijke vorsten.

Duitse bisschoppen
De benoeming van bisschoppen door de koning was niet altijd even succesvol.
De koning lette meer op hun betrouwbaarheid dan op hun religieuze kwaliteiten. De bisschoppen trokken zich weinig aan van het celibaat en kwamen nogal eens in opspraak door misbruik van hun bisschoppelijk ambt.

Kruistochten

De kruistochten hebben een belangrijke rol gespeeld in de late middeleeuwen. Het religieuze motief, ofwel het geloof, speelde daarbij een belangrijke rol. Voor veel ridders en vorsten werden de kruistochten een traditie en een proeve van mannelijkheid.
Naast het geloof speelden ook hebzucht en de zoektocht naar avontuur een belangrijke rol. Oorlog voeren tegen moslims onder goedkeuring van de paus was naast een heilige plicht ook een buitenkansje om misschien rijk te worden.
 

Aanzien paus
De Investituurstrijd had gevolgen voor het aanzien van de paus. De strijd om de aanstelling van bisschoppen ontbrandde na Hendriks onderwerping aan de paus opnieuw. Koning Hendrik IV benoemde zelf een paus. Als tegenzet benoemde de paus iemand anders tot koning.
Al met al bracht de strijd het aanzien van het pauselijk ambt weinig goeds.
De geloofwaardigheid van de paus werd in een situatie waarin twee pausen elkaar beconcurreerden een stuk minder.

Oproep tot de eerste kruistochten

Urbanus II nam in 1089 zijn intrek in Rome nadat hij de tegenpaus had verdreven.
In 1095 had de paus een bespreking met Franse, Duitse en Italiaanse bisschoppen.

Daar was een delegatie aanwezig van de Byzantijnse keizer Alexius van het Oost-Romeinse Rijk.

Deze deed een dringend verzoek om militaire steun van de paus. Reden was de Turkse bedreiging van het Byzantijnse Rijk en de bezetting van Het Heilige Land door moslims.

Urbanus II ging in op het verzoek van de Byzantijnse keizer. Hij zag het als zijn christelijke plicht maar het was ook een strategische zet. Hij hoopte als initiatiefnemer van de strijd tegen de moslims het pauselijk gezag te herstellen. Bovendien hoopte hij hiermee de eendracht te vergroten tussen de continu oorlog voerende ridders en vorsten.

In 1095 predikte Urbanus II de Eerste Kruistocht. In heel Europa werden mensen opgeroepen voor de 'Heilige Strijd'. De uitroep 'Deus lo Volt!' (God wil het!) bracht honderdduizenden mensen in religieuze extase en werd de strijdkreet van de kruisvaarders. Het aanzien van de paus steeg als gevolg van de oproep tot een heilige strijd.

Resultaten van de kruistochten

In 1099 werd Jeruzalem veroverd en stichtten de kruisvaarders enkele kleine staten waaronder het Koninkrijk Jeruzalem. Godfried van Bouillon, een van de leiders van de Eerste Kruistocht, werd aangesteld als 'Beschermer van het Heilige Graf'.
In 1187 werd Jeruzalem door de moslims heroverd. In een periode van tweehonderd jaar werden nog ongeveer negen grote kruistochten georganiseerd. Jeruzalem werd echter niet meer heroverd. Het vorstendom Antiochië en het graafschap Tripoli werden in 1289 door de moslims heroverd. De tijd van de kruistochten was daarmee definitief voorbij.

De kruistochten waren voor veel kooplieden een ideale manier om rijkdom in het Midden-Oosten te vergaren. Kooplieden uit Italiaanse steden als Venetië, Genua en Pisa wisten voordelige handelsafspraken te maken met de Byzantijnse keizer.
Daarom was het des te triester dat in 1204 Constantinopel werd geplunderd door de kruisvaarders. De zucht naar buit bleek groter dan het verstand. De betrekkingen tussen westerse en oosterse christenen waren vanaf dat jaar voorgoed bekoeld.

Video: Kruistochten

Wat waren de kruistochten?

Reformatie en splitsing christelijke kerk

Inleiding - Reformatie en splitsing christelijke kerk

De katholieke kerk had gedurende de middeleeuwen een dominante positie in de maatschappij. De kerk had echter ook te maken met kritiek. De leider van de christelijke kerk in Byzantium bijvoorbeeld, wilde niets met de paus in Rome te maken hebben.
In West-Europa waren er gelovigen die op zoek waren naar zuiverheid in het geloof. Soms werden deze groepen door de kerk in de ban gedaan of vervolgd als ketters.
Toen Maarten Luther misstanden in de kerk aan de kaak stelde, groeide hij uit tot een machtig tegenstander. Met Calvijn en andere hervormers deed hij de katholieke kerk op haar fundamenten schudden.

Reformatie

De onvrede over de rooms-katholieke kerk was in de 16e eeuw groot. De kerk was nog oppermachtig en duldde geen inspraak.

Andersdenkenden werden door de kerkelijke rechtbank op een brute manier vervolgd. De behoefte aan een nieuwe kerk was zo groot dat er een hervormingsbeweging opkwam. Luther en Calvijn waren de belangrijkste leiders van deze beweging.

Hervormers - Maarten Luther (1483-1546)

Maarten Luther was oorspronkelijk een rooms-katholieke Augustijner monnik en theoloog aan de universiteit van Wittenberg. Hij was het niet eens met de misstanden binnen de katholieke kerk. De kerk mocht volgens Luther geen obstakel zijn in de relatie tussen mens en God. In 1517 publiceerde hij 95 stellingen. Hij vertelde daarin precies wat hij van de katholieke kerk vond. Hervorming van de katholieke kerk was volgens hem hard nodig. Een sobere kerk die geen misbruik maakte van haar macht en zich inzette voor de gelovigen.

Het lukte Luther niet om de bestaande kerk te hervormen. Er werden Lutherse kerken opgericht waarin veel zaken uit de katholieke kerk ontbraken. De biecht, de heilige mis ter vergeving van de zonden, en de heiligen werden niet langer erkend. Omdat volgens Luther alleen God zelf vergeving kon schenken, moest de kerk zich daar niet mee bezighouden vond hij.
De katholieke kerk deed Luther in de ban en verklaarde hem vogelvrij. Hij kreeg echter bescherming van de keurvorst van Saksen. Zo kon Luther in 1521 in alle rust werken aan een vertaling van de Latijnse tekst van de Bijbel naar de Duitse taal. Alleen door het lezen van de Bijbel was het mogelijk om God te leren kennen zei Luther. Het vertalen van de Bijbel was dus een manier om gewone burgers in contact te brengen met het woord van God.

Video: Maarten Luther

95 stellingen: Maarten Luther heeft kritiek op de kerk

Hervormers - Johannes Calvijn (1509-1564)

Johannes Calvijn was een Frans-Zwitserse theoloog die net als Luther niets zag in goede werken als mogelijkheid om vergeving te krijgen. Genade kwam van God zelf en niet van de kerk, was zijn overtuiging.

Hij geloofde in de uitverkiezing of predestinatie. Dat hield in dat het lot van elk mens al voorbestemd was bij de geboorte. Om God te eren moesten mensen een hardwerkend en eenvoudig bestaan leiden.

Calvijn was in zijn opstelling tegen de officiële kerk en andersdenkenden een stuk fanatieker dan Luther. In zijn ogen moest de staat ondergeschikt zijn aan het geloof.

Gevolgen van de reformatie - 1

De katholieke kerk probeerde Luther eerst op andere gedachten te brengen. Toen dat niet lukte werd hij in de ban gedaan. Luther en Calvijn kregen toch veel volgelingen die we protestanten noemen. Onder andere door de boekdrukkunst konden de protestantse ideeën zich snel over Europa verspreiden en groeide de aanhang van de protestantse kerk snel.

Gevolgen van de reformatie - 2

Het nieuwe geloof ging een belangrijke rol spelen bij politieke conflicten tussen staten. Om de politieke tegenstellingen aan te scherpen werd soms nadrukkelijk gekozen voor het protestantse of het katholieke geloof. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de Opstand van de Nederlandse provincies tegen Filips II. Nederlandse edelen gaven de voorkeur aan het protestantse geloof en zetten daarmee hun afkeer van de katholieke Filips II kracht bij. Ook in de bloedige en chaotische Dertigjarige Oorlog in Duitsland speelden tegenstellingen tussen katholieken en protestanten een belangrijke rol.
Hiernaast zie je een afbeelding van de inname van Maagdenburg in Duitsland door keizerlijke troepen tijdens de Dertigjarige Oorlog in 1631. De protestantse inwoners werden vermoord.

Contrareformatie

De reformatie had grote gevolgen voor de rooms-katholieke kerk. Niet alleen verloor de kerk een deel van haar gelovigen, maar ook haar macht en aanzien was aangetast. Toch had de reformatie ook positieve gevolgen. Door de afkeer van gelovigen van de kettervervolgingen, het machtsmisbruik van priesters en de aflatenhandel, werden deze zaken nu eindelijk serieus genomen. De katholieke kerk nam maatregelen om de ergste misstanden tegen te gaan en de kerkelijke organisatie beter te structureren. Het Concilie van Trente(1545-1563) speelde daarbij een belangrijke rol.

Verschillen tussen de katholieke en protestante kerk

Rooms-Katholieke kerk Protestantse Kerk
Gezag ligt bij de bijbel, de kerkelijke leer en traditie Gezag ligt bij bijbel in plaats van bij priester.
Kerkelijke hiërarchie met paus als hoogste leider. Democratischer en geen kerkelijk leiders.
Maria- en heiligenverering. Rechtstreeks contact met god, geen heiligenverering.
Zeven sacramenten. Slechts twee sacramenten: doop en avondmaal.
Na biechten van zonden kan de priester vergeving schenken. Kerk schenkt geen vergiffenis. Alleen na berouw kan God vergiffenis schenken.
Ambt van priester is sacramenteel en celibatair (geen huwelijk). Ambt van predikant is niet sacramenteel en wel verenigbaar met huwelijk.
Veel versiering en aankleding. Soberheid.

Misstanden in de katholieke kerk

In de 15e eeuw was Italië zeer welvarend. De pausen in dit tijdperk voelden zich naast kerkleider ook vorst van de pauselijke staat. Zij waren vaak berucht om hun decadente levensstijl. Ze lieten dure kerken bouwen zoals de Sint-Pietersbasiliek in Rome.

Ook werden kostbare kunstvoorwerpen verzameld. Geld voor deze dure levensstijl kwam deels uit de handel in aflaten en kerkelijke ambten die binnen de katholieke kerk gangbaar was.

Kritiek op de kerk werd hardhandig aangepakt via de inquisitie, een kerkelijke rechtbank die ketterij kon vaststellen. Ketters werden streng gestraft. Toch was de positie van de paus niet onaantastbaar.

Het geweld dat uitging van de inquisitie toonde aan dat de kerk bevreesd was voor de kritiek van gelovigen.

Veel gelovigen hadden een diepe afkeer van de rijkdom binnen de kerk. Ze vonden dat de kerk haar voornaamste taak verslofte: de gelovige in contact brengen met God.

Veel gelovigen hadden een diep en zuiver verlangen naar een goede relatie met God. Een zuivere kerk was daarbij onmisbaar. Een kerk die critici steevast als ketters veroordeelde en zich bezig hield met het verzamelen van rijkdom kon op steeds minder waardering rekenen.

De opstand en de Republiek der Nederlanden

Inleiding - De Opstand en de Republiek der Nederlanden

In de 16e eeuw bestond Nederland nog niet. De Bourgondische hertogen (tijdvak 4) hadden wel al iets van een eenheid gesmeed. Via een huwelijk kwam het gebied in handen van de Spaanse Habsburgers.

Toen Karel V de Nederlanden erfde, waren de Nederlanden een losse verzameling provincies. Het was een overwegend agrarisch gebied met een handjevol middeleeuwse steden. Het bestuur van elke provincie was verschillend geregeld. Bestuurders kwamen meestal voort uit de adel en de rijke burgers in de stad.

De Nederlanden vóór de Opstand

Karel V maakte van de Zeventien Provinciën der Nederlanden één overerfbaar gebied. Hij liet dat vastleggen in een geschrift: de Pragmatieke Sanctie (4 november 1549).

De Bourgondische hertogen in de 14e en 15e eeuw sprokkelden de gebieden op de afbeelding bij elkaar (zie Tijdvak 4). Na de dood van Karel de Stoute in 1477 kwam het gebied met de naam Bourgondië weer in handen van Frankrijk. De Bourgondische Nederlanden als rijk kwamen in Habsburgse handen. Karel V zag de Nederlanden als een bestuurlijke eenheid. Hij maakte het gebied overerfbaar zodat het niet uiteen viel na de dood van een vorst.

Karel V wilde de Nederlanden centraal besturen, vanuit de stad Brussel. Door de politiek van centralisatie kreeg de adel steeds minder te vertellen. Filips II, de zoon van Karel V, zette die politiek vanaf 1555 voort.
Er ontstond steeds meer onvrede over de hoge belastingen en de felle vervolging van de aanhangers van de reformatie. Deze onvrede leidde tot verzet en oorlog tegen de Spaanse koning.

Enkele hoofdrolspelers in aanloop naar de Opstand

Filips II
Portrait of Philip II of Spain by Sofonisba Anguissola - 002b.jpgMijn vader Karel V, voelde zich verbonden met de Nederlanden, maar voor mij als Spanjaard was het anders. Ik had een hekel aan die koude en natte provincies met inwoners die nooit deden wat ik wilde. Het was daar altijd wat. Het is maar goed dat ik dat in 1555 nog niet wist toen ik mijn vader opvolgde. Helaas had ik tijdens mijn regeerperiode teveel aan het hoofd. Vooral door de oorlog met Frankrijk was het lastig om af te rekenen met die opstandige edelen in de Nederlanden. Toen ik in 1559 uit Brussel naar Spanje vertrok leek alles onder controle en vertrouwde ik op de trouw van Willem van Oranje. Ik had mijn halfzus Margaretha precies verteld hoe ze het gebied moest regeren. Achteraf gezien was het een fout om haar die taak te geven. Voor mij was het een heilige plicht om de rooms-katholieke kerk te verdedigen. Niet alleen tegen de moslims die Europa aanvielen maar vooral ook tegen de protestantse ketters. Dat sommige opstandige edelen in de Nederlanden zich bekeerden tot het protestantse geloof vond ik walgelijk. De inquisitie heeft helaas haar taak niet volledig kunnen uitvoeren want ik had ze graag allemaal een kopje kleiner gemaakt. Gelukkig heeft de grootste verrader, Willem van Oranje, zijn rechtmatige straf ontvangen.

Willem van Oranje
Willem van Oranje in 1580Toen ik jong was, had ik het allemaal heel goed voor elkaar. Ik was luthers opgevoed en kon prins worden van het prinsdom Orange. Keizer Karel V vond dat goed maar eiste wel dat ik rooms-katholiek werd. Ik kreeg een opvoeding aan het hof in Brussel en had daar een geweldige tijd. Ik werd diplomaat en kende alle belangrijke mensen: Alva, Granvelle, Filips II, noem ze maar op. Ik kon het redelijk goed met hen vinden en werd een belangrijk edelman. Dat kwam ook omdat ik een goede band had met keizer Karel V. Karel zei bij zijn aftreden tegen zijn zoon en opvolger Filips: ‘Van Willem zul je nog veel plezier hebben.’ Achteraf is dat een wrange herinnering want het is heel anders gelopen. Ik was vast van plan mijn nieuwe heer, Filips II, zo goed mogelijk te dienen en hem trouw te zijn. Tijdens de oorlog van Spanje tegen Frankrijk heb ik veel voor Filips gewerkt als onderhandelaar. Het stak me echter dat Filips zo wantrouwig tegenover mijn adellijke vrienden thuis stond. Toen Filips in 1559 vertrok naar Spanje heb ik hem nooit meer gezien. Door zijn onverzoenlijke houding tegen de protestanten werd hij uiteindelijk mijn vijand. Als iemand me van tevoren had verteld dat ik leider zou worden van een opstand tegen Spanje zou ik dat nooit hebben geloofd.

Margaretha van Parma
Voor mijn vader, de machtige Karel V, had ik alles over. Dat klinkt misschien vreemd als je weet dat ik hem in mijn hele leven maar een paar keer heb gezien. Net als hij had ik een sterke band met Vlaanderen. Met mijn halfbroer Filips II had ik geen goede band. Hem heb ik trouwens ook bijna nooit gezien. Hij gaf me weliswaar het bestuur over de Nederlanden in handen maar dat bracht me weinig goeds. Ik mocht het niet doen zoals ik zelf wilde. Filips bemoeide zich vanuit Spanje met alles. Zelf wilde ik graag een goede verstandhouding met de Nederlandse edelen. Toen ze me vroegen om de vervolging van protestanten te beëindigen en de inquisitie af te schaffen, was ik het ergens wel met hen eens. Ik heb de inquisitie toen op een laag pitje gezet maar ja mijn broer. Uiteindelijk heb ik het opgegeven toen Filips II een streng krijgsheer naar de Nederlanden stuurde, de hertog van Alva. Ik wilde niet meewerken aan zijn gewelddadige beleid.

Anthonis Mor 006.pngGranvelle (Habsburgse staatsman en grote tegenspeler van de Nederlandse edelen)
Ik ben geboren in Franche-Comté, een gebied dat behoorde tot de Bourgondische erflanden. Eerst werkte ik als staatssecretaris voor keizer Karel V. Later werd ik de belangrijkste raadgever van de landvoogdes Margaretha van Parma. Het was mijn doel om het centrale bestuur in Brussel tot een succes te maken. Dat was ook nodig want de Nederlanden moesten meer belastingen opbrengen. Daarom moesten we naar mijn mening streng optreden tegen opstandige edelen en steden die zich daartegen verzetten. Met Margaretha kon ik niet zo goed opschieten. Ik vond haar optreden erg zwak en ze twijfelde voortdurend. Later toen mijn vorst Filips II in oorlog was met de opstandige Nederlanden heb ik hem geadviseerd om meedogenloos op te treden. Die verrader Willem van Oranje werd door mijn koning terecht vogelvrij verklaard.

Karel V
Ik ben de achterkleinzoon van Karel de Stoute die in 1477 omkwam. Ik erfde de Bourgondische Nederlanden en wist het gebied uit te breiden met Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en het sinds 1493 zelfstandige hertogdom Gelre. Het is jammer dat ik niet meer tijd had om de Nederlanden goed te besturen. Ik wilde een sterk centraal gezag in Brussel. Omdat ik in Gent ben geboren had ik een sterke band met deze gebieden. Maar ja, ik was ook vorst van het Habsburgse grondgebied in Spanje, Italië en Oostenrijk. Ook werd ik door de Duitse keurvorsten gekozen als keizer van het Heilige Roomse Rijk. Over de overzeese gebieden heb ik het dan nog niet eens! Ik heb heel mijn leven veel gereisd om al die gebieden goed te besturen. In mijn laatste jaren heb ik veel getwijfeld over mijn optreden tegen de protestanten. In mijn ogen waren het ketters die hard aangepakt moesten worden. Ik dacht dat ik hen op andere gedachten kon brengen door ze angst aan te jagen en te vervolgen. Dat is niet gelukt en dat neem ik mezelf kwalijk.

Video: Karel V

Karel V: keizer van een enorm groot rijk

Het bestuur in de Nederlanden - Gewestelijk bestuur

Elke provincie had zijn eigen standenvergadering ofwel Staten-vergadering. Hierin zaten de vertegenwoordigers van de drie standen: de adel, de geestelijkheid en de burgerij (steden). De adel had in deze raad veel macht. Aan het hoofd van een staat of provincie stond een stadhouder. Hij was de plaatsvervanger van de landsheer. Zo was Willem van Oranje stadhouder van Holland, Utrecht en Zeeland.
Hij had zo veel invloed op de rechtspraak en het bestuur.

Het bestuur in de Nederlanden - Centraal bestuur

Elke staat of provincie had vertegenwoordigers in de Staten-Generaal. De Staten-Generaal was in de 15e eeuw opgericht (Brugge, 1464). Voor een vorst was het zo gemakkelijker om belastingverhogingen door te voeren. Hij vroeg de Staten-Generaal dan om een bede.

Een bede was in feite geen verzoek maar een bevel om meer belasting te innen.

Met de instelling van een centraal bestuur in Brussel veranderde er veel. Naast de oude Staten-Generaal kwamen nieuwe bestuursinstellingen. De vorst (Karel V) wilde namelijk niet langer afhankelijk zijn van de Staten-Generaal. Hij wilde een krachtig en onafhankelijk bestuur dat werd geleid door professionele ambtenaren en juristen. De adel en de rijke burgers voelden dat hun bevoorrechte positie mogelijk was uitgespeeld. Zij wilden hun politieke macht niet delen met de nieuwe bestuurders. Er ontstond vooral bij de adel veel onvrede over de nieuwe situatie.

Karel V

Raad van State
In de Raad van State, opgericht in 1531 door Karel V, zaten de adviseurs van de landvoogd(es). Deze adviseurs waren de hoogste edelen van het land die adviseerden over belangrijke kwesties. De Raad kwam echter bijna nooit samen en had dus weinig macht. Dat was ook de reden dat belangrijke leden als Willem van Oranje en de graaf van Egmond na enige tijd nog weigerden om eraan deel te nemen.

Raad van Financiën
In deze raad zaten hoge ambtenaren met verstand van geld en financiën. Zij hielden toezicht op de financiële situatie in de Nederlanden en coördineerden de hogere belastingopbrengsten.

Geheime Raad
Deze raad bestond voornamelijk uit juristen en ging een belangrijke rol spelen in de nieuwe wetgeving en het bestuur.

Het begin van de Opstand

In 1566 was er veel armoede. De onrust die daaruit voortvloeide werd verergerd door woede over de harde kettervervolging van protestanten. De landvoogdes beloofde op verzoek van de adel om de vervolgingen te verzachten. Veel gevluchte protestanten keerden terug.

Er werden protestantse kerkdiensten gehouden. De bevolking werd er opgezweept door de hagenpreken. In 1566 werden heiligenbeelden en kerkinterieurs door woedende menigten verwoest.

Filips II stuurde naar aanleiding van de Beeldenstorm zijn meest gevreesde legeraanvoerder, de hertog van Alva, met een groot leger naar de opstandelingen in de Nederlanden. De Opstand was begonnen.

Video: Onrust in de Nederlanden

Onrust in de Nederlanden

Verschillende fases in kaart gebracht - Fase 1

Fase 1 - 1566-1572:
De Beeldenstorm en het begin van de oorlog

In 1566 ging er met de Beeldenstorm een golf van geweld door de Nederlandse kerken. Filips II stuurde de hertog van Alva naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen. Er volgde een strenge vervolging van protestanten en harde onderdrukking.

Willem van Oranje
werd leider van de opstandige edelen. Hij probeerde, met weinig succes, met bij elkaar geraapte legertjes de Spanjaarden vanuit het buitenland te bevechten.

 

Video: Willem van Oranje

Willem van Oranje: leider van de opstand in de Nederlanden

Verschillende fasen in kaart gebracht - Fase 2

Fase 2 - 1572-1576
Vanaf 1572 werden de Spaanse troepen met meer succes bevochten. Huurlegers van Willem van Oranje en zijn broer Lodewijk vielen het Nederlandse grondgebied aan.
Belangrijk was de inname van de stad Den Briel door de watergeuzen. Door deze veroveringen hadden de opstandelingen een eigen uitvalsbasis voor de oorlogsvoering. Steeds meer steden gingen de opstandelingen steunen. In 1572 werden de Staten van Holland weer bij elkaar geroepen. Willem van Oranje werd stadhouder en riep godsdienstvrijheid af.

Holland en Zeeland vochten nu openlijk tegen Filips II. De overige provincies stonden nog onder gezag van Filips II.

In 1576 werd er vrede gesloten waarbij de Zuidelijke Nederlanden zich aansloten bij Holland en Zeeland. Gezamenlijk wilden zij de Spanjaarden verdrijven die het land terroriseerden met plunderingen vanwege uitblijven van soldij. De opstandelingen wilden zo meer zelfstandigheid afdwingen bij Filips II.

Afbeelding: Geuzen gaan hier aan land in Den Briel. Het woord geus dat eigenlijk bedelaar betekent, werd gebruikt als naam voor de tegenstanders van de Spanjaarden. Geuzen waren mensen uit de lage adel, avonturiers en zeelui, maar ook gewone mensen die tegen de Spaanse overheersing waren. De geuzen die zich terugtrokken op zee werden een belangrijk leger. De geuzen waren niet overal even geliefd omdat ze zich vaak schuldig maakten aan plundering van schepen, dorpen en steden.
Hun belangrijkste daad is de inname van Den Briel op 1 april 1572. In combinatie met de aanval vanuit het oosten door Willem van Oranje vormde het een keerpunt in de oorlog. De opstandelingen hadden nu een gebied van waaruit zij de oorlog voort konden zetten. In 1573 werden steden als Alkmaar en Leiden met hulp van de geuzen bevrijd.

Video: Beleg van Antwerpen

Beleg van Antwerpen: Spanje zet druk op de Republiek

Verschillende fasen in kaart gebracht - Fase 3

Fase 3 - 1576-1588
In 1579 onderwierpen de Zuidelijke Nederlanden zich opnieuw aan Filips II. Ze waren het niet eens met de vervolging van katholieken door de protestantse opstandelingen in het noorden. De Unie van Atrecht verenigde de Spaanse Nederlanden. De Noordelijke provincies en de Vlaamse steden Antwerpen en Gent verbonden zich in de Unie van Utrecht. De strijd barstte opnieuw los tussen de opstandelingen en de Spanjaarden met hun nieuwe leider de hertog van Parma (zoon van Margaretha van Parma!).

Het Plakkaat van Verlatinghe, ook bekend als de Acte van Verlatinghe en Akte van afzwering werd getekend op 26 juli 1581, na het besluit door de Staten-Generaal der Nederlanden op 22 juli. Hiermee werd Filips II afgezet als wettige heerser der Nederlanden. Dit plakkaat wordt gezien als de onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden.

In dit plakkaat besloten de gewesten Brabant, Gelre en Zutphen, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Friesland, Mechelen en Utrecht om Filips II vervallen van de troon te verklaren, omdat hij de vrijheden van de burgers niet erkende. Er werd gezocht naar een nieuwe vorst, maar die werd niet gevonden. Hierdoor werden de Nederlanden later een republiek.

De moord in opdracht van Filips II op Willem van Oranje in 1584 was een zware slag voor de opstandelingen.
In 1588 besloten de opstandelingen dat het hoogste gezag bij henzelf moest komen te liggen. De soevereiniteit, het hoogste staatsgezag, kwam zo bij staten zelf te liggen in plaats van bij een koning of vorst. Omdat de staten vertegenwoordigd waren in de Staten-Generaal werd dat de regering van het land.

De opstandige provincies werden zo samen de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Video: Moord op Willem van Oranje

De moord op Willem van Oranje

Verschillende fasen in kaart gebracht - Fase 4

Fase 4 - 1588-1598
Het jaar 1588 was heel belangrijk. De opstandelingen leken de oorlog te gaan verliezen. Twee gebeurtenissen voorkwamen dit. Ten eerste kreeg Filips II oorlog met Frankrijk die veel aandacht opeiste. Ten tweede ging een grote oorlogsvloot van de Spanjaarden, de Armada, ten onder tegen de Engelsen. Met deze vloot wilde Filips ook vechten tegen de Nederlandse opstandelingen. Nu dat niet door kon gaan, hadden de opstandige provincies tijd om orde op zaken te stellen. In de periode 1588-1598 wisten stadhouder prins Maurits, de zoon van Willem van Oranje, samen met zijn neef Willem Lodewijk vele militaire successen te halen op de Spanjaarden. Het grondgebied van de opstandelingen werd zo flink uitgebreid.
Koning Filips II werd definitief afgezworen en de Nederlanden gingen voortaan verder als een republiek.

Verschillende fasen in kaart gebracht - Fase 5

Fase 5 - De Republiek na 1600
Vanaf 1598 volgden nog vele veldslagen tussen de legers van de Republiek en de Spaanse legers. Geen van de partijen kon echter de oorlog winnen.

In 1609 tot 1621 werd een wapenstilstand afgesproken. In die periode werd geen oorlog gevoerd. In 1621, toen dit Twaalfjarig Bestand afliep, werd de oorlog voortgezet.

In de periode 1621-1648 kon geen van beide partijen de ander definitief verslaan. In 1648 werd definitief vrede gesloten: de Vrede van Münster.

De eerste keer dat de Staten-Generaal in Den Haag bijeenkwam, was aan het eind van de zestiende eeuw. Deze Staten-Generaal kreeg een heel andere functie dan de vroegere instelling met dezelfde naam.

De Staten-Generaal van de Republiek vormde in feite de regering van het land. Het was een vergadering van de zeven zelfstandige provincies die samen de Republiek vormden.
Elke provincie had afgevaardigden in de Staten-Generaal in Den Haag. Meestal waren dit edelen of rijke burgers. De rijke kooplieden uit Holland en Zeeland waren erg machtig.

Dam met nieuwe stadhuis,
Amsterdam 1657

In de landprovincies had de adel de meeste macht. Iedereen die voor de overheid wilde werken, moest protestants zijn. Er zaten dus geen katholieken in de Staten-Generaal.

Bij de Vrede van Münster kreeg de Republiek het recht de Schelde af te sluiten. De scheepvaart richting de haven van Antwerpen was ook in de jaren daarvoor al bijna stil komen liggen en Antwerpen had haar positie als belangrijke haven al grotendeels verloren. Goed nieuws voor Amsterdam dat onder andere hierdoor kon uitgroeien tot een wereldhaven.

Amsterdam werd ook een toevluchtsoord voor mensen die op andere plekken werden vervolgd om hun geloof. Veel hugenoten, Franse protestanten, kwamen in Amsterdam terecht.

Land van middeleeuwse steden

De belangrijkste steden in de 15e eeuw lagen in het huidige Vlaanderen. Steden als Brugge en Gent waren economisch gezien, zeer machtig. Vanuit de Vlaamse steden werd handel gedreven met Engelse, Duitse en Italiaanse steden.

In het noordoosten waren de Hanzesteden welvarend. De voornaamste stad in de provincie Holland was Dordrecht. De economische betekenis van de regio Holland won in de 16e eeuw terrein ten koste van de Hanzesteden.

Grote zeeschepen konden in Holland gemakkelijker terecht. Bovendien werkten de steden in Holland meer met elkaar samen en stonden ze samen sterk tegenover concurrenten of vijanden.

 

De steden waren economische centra in een verder agrarisch ingestelde samenleving. Belastinggelden voor de vorst werden hoofdzakelijk door de steden opgebracht.

De burgers in de steden, rijk geworden door handel, kregen meer macht. Dat leidde steeds vaker tot conflicten met de adel of met de vorst.
Inwoners van de steden waren het niet eens met de steeds hogere belastingen die de vorst oplegde.

In 1537 legde Karel V de stad Gent een zware belasting op. Na een wilde staking en opstand kwam Karel persoonlijk naar de stad om de inwoners te straffen. Hij ontnam hen allerlei privileges en hun zelfstandigheid. Vele Gentenaars, waaronder vijftig creesers (armen zonder stadsrechten) alleen maar gekleed in een hemd en met een strop om de hals, werden gedwongen zijn genade af te smeken.

Veranderend wereldbeeld

Inleiding - Veranderend wereldbeeld

In de middeleeuwen leefden de meeste mensen een sober en godsvruchtig leven. Gehoorzaamheid aan de kerk was vanzelfsprekend. Mensen waren bang voor straf in het hiernamaals.
De invloed van de Griekse en Romeinse beschaving raakte in de Middeleeuwen op de achtergrond. Tijdens de Renaissance (wedergeboorte) veranderde dat.

Los van de kerk ontwikkelde zich in de 14e eeuw een hernieuwde belangstelling voor kunst, wetenschap en literatuur van de Romeinen en Grieken uit de oudheid.

Renaissance

Economisch verval en pestepidemieën maakten van de late middeleeuwen een duistere periode. De pest vaagde in de 14e eeuw ongeveer een derde van de bevolking in Europa weg. De economie kwam in sommige gebieden vrijwel tot stilstand.

Rondom de Middellandse Zee echter werd veel handel gedreven. Daar vinden we in de 14e eeuw rijke handelssteden zoals Milaan, Venetië, Genua en Florence. Deze stadstaten in Italië waren zelfstandige republieken waar machtige kooplieden in het stadsbestuur de dienst uitmaakten.

Visie op de Middeleeuwen

Het begrip 'middeleeuwen' is tijdens de renaissance door Italiaanse humanisten bedacht. Het woord vertelt hoe zij dachten over de voorgaande eeuwen. Dat waren volgens hen slechts 'middeleeuwen', een obstakel in tijd dat hen scheidde van de verheven cultuur van de Grieken en Romeinen. De middeleeuwen zagen zij als een lange periode van stilstand en verval.

Het mensbeeld was volgens humanisten tijdens de middeleeuwen te negatief. Zij waren zelf veel positiever en optimistisch over de toekomst. De mens zelf moest meer centraal komen te staan, net zoals in de tijd van de Grieken en Romeinen.

Er ontstond een geloof in de onbegrensde mogelijkheden van de mens. Kunstenaars, architecten en wetenschappers wilden het hoogst haalbare bereiken. Dat zij daar goed in slaagden is terug te zien in de uitzonderlijke prestaties in de kunst, de architectuur en de letteren.

Humanisme - 1

Humanisten grepen terug op de ideeën en de cultuur uit de klassieke oudheid. Zij legden nadruk op menselijke waardigheid. Studie was volgens humanisten een goede manier om een zinvol leven te leiden.

De klassieke letteren van de Grieken en Romeinen waren volgens humanisten het hoogtepunt van de menselijke beschaving en cultuur. Humanisten keerden zich af van het middeleeuwse Kerklatijn en richtten zich op het bestuderen van de originele antieke tekstbronnen.

Ook gingen zij zelf boeken schrijven in de stijl die zij zo bewonderden. Humanisten geloofden zeer zeker in God maar waren tegen de strenge regels van de kerk die mensen precies voorschreef hoe ze moesten geloven.

Humanisten waren tegen de kerkelijke dogma's en benadrukten een individuele manier van geloven. Het humanisme was in die zin een belangrijke wegbereider van de reformatie.

Humanisme - 2

Erasmus (1466-1536)
Ik ben een van de beroemdste Nederlanders uit de geschiedenis. Waarschijnlijk ben ik geboren in Rotterdam.
Ik kreeg een kerkelijke opleiding en les in het Latijn. In 1492 werd ik tot priester gewijd en had daarom veel tijd om te studeren.
Ik heb in mijn leven veel gereisd. Mijn bekendste boek is Lof der Zotheid waarin ik de spot dreef met mensen die zichzelf heel belangrijk vinden, zoals kerkelijke autoriteiten, theologen, rijke kooplieden, koningen en geleerden.
Mijn boek is een belangrijke inspiratiebron geweest voor de reformatie. Door mijn boek werd het makkelijker om openlijk kritiek op de kerk te hebben.

Petrarca (1304-1374)
De strenge leer van de kerk maakte mensen bang. De kerk vertelde mensen dat ze weinig waard waren en dat verlossing pas kwam na de dood.
Voor de kunst en wetenschap bood de kerk geen inspirerend klimaat. Ik vond als dichter inspiratie in de cultuur van de klassieke oudheid. Met mij waren er vele anderen in Italië die weer de Latijnse teksten van onze voorouders gingen bestuderen.
We noemden onszelf humanistae, ofwel humanisten. De teksten die we bestudeerden waren geschreven in een prachtige taal: het klassieke Latijn. Heel wat beter dan het lelijke Kerklatijn uit de middeleeuwen.
Ik heb in mijn leven duizenden Latijnse teksten herontdekt en bewerkt. Die werden na vele eeuwen eindelijk weer opnieuw gelezen. Wij humanisten boden samen met wetenschappers en kunstenaars een nieuwe kijk op het leven. Een leven waar je van mocht genieten.

Video: Erasmus

Erasmus (1466 – 1536)

Beroemde kunstenaars

Verscheidene kunstenaars uit de renaissance zijn wereldberoemd geworden. De renaissancekunstenaars probeerden zo nauwkeurig mogelijk de werkelijkheid uit te beelden en het liefst nog wat mooier. Mensen en natuur werden favoriete thema's en zagen er levensecht uit.

Er werd voor het eerst gebruik gemaakt van olieverf. Olieverf werd gemaakt op basis van lijnolie en pigment. Dat was een nieuw product dat een veel verfijndere techniek mogelijk maakte. Bovendien konden kleuren gemakkelijk worden gemengd en droogde de verf slechts langzaam. Dat waren grote voordelen ten opzichte van het tot dan toe gebruikte tempera.

Hiernaast zie je een middeleeuwse schildering gemaakt met tempera, een mengsel van eigeel, water en pigment. Deze verf was wat doffer en kon gemakkelijk bederven. De mogelijkheden waren beperkt omdat het mengen van kleuren bijna niet mogelijk was. Overgangen van licht naar donker werden gemaakt door het aanbrengen van eindeloos veel arceringen, een zeer tijdrovend werk.

Kunstenaars

Jan van Eyck (1390-1441)
Ik werd geboren in Maaseik en stierf in de stad Brugge. Ik was in mijn tijd een zeer beroemd schilder. Als een van de eersten gebruikte ik olieverf voor het maken van schilderijen.
Mijn voorstelling van Adam en Eva vonden mensen heel bijzonder omdat het zulke normale mensen waren en zo levensecht.
Ik voelde me sterk verwant met mijn collega's in Florence. Daar waren de schilders op dezelfde manier bezig als ik. De werkelijkheid zo nauwkeurig en mooi mogelijk uitbeelden met nieuwe technieken en nieuwe materialen.

Michelangelo (1475-1564)
Ik ben opgegroeid in Florence, een onvergetelijke stad die veel grote kunstenaars heeft voortgebracht. Op jonge leeftijd kon ik al uitzonderlijk goed tekenen.
Lorenzo de' Medici speelde in mijn jeugd een belangrijke rol. Hij was een groot kunstliefhebber en steunde mijn artistieke ambities.
Mijn beeldhouwwerken en schilderijen zijn wereldberoemd geworden. De laatste 30 jaar van mijn leven woonde ik in Rome. Daar kreeg ik veel opdrachten van de paus. Ik schilderde de beroemde fresco's in de Sixtijnse kapel.
Ik had veel bewondering voor de schoonheid van het menselijk lichaam. Dat is goed te zien aan mijn bekendste beeldhouwwerk genaamd ‘David‘.

Leonardo da Vinci (1452-1519)
Ik werd geboren vlak bij de stad Florence. Als jongen werd ik leerling bij een goede schilder.
Naast schilderen en tekenen heb ik tal van andere dingen gedaan. Ik had veel talent en werd in mijn eigen tijd al als genie erkend. Mijn probleem was dat ik teveel tegelijk wilde doen. Daarom is veel werk onvoltooid gebleven.
Om een goed schilderij te kunnen maken van mensen moet je goed weten hoe het menselijk lichaam in elkaar zit. Soms had ik de mogelijkheid om in een lijk te snijden.
Ik maakte veel schetsen van het menselijk lichaam, zoals de schets die beroemd werd als de Vitriviusman.

Video: Leonardo dat Vinci

Wie was Leonardo da Vinci?

Florence en De' Medici

De Italiaanse stadstaat Florence in de regio Toscane, wordt gezien als de bakermat van de renaissance. De stad was een van de grootste steden in Europa en bracht invloedrijke schrijvers, kunstenaars en denkers voort als Machiavelli en Dante.
De familie De' Medici, een geslacht van kooplieden en bankiers, bouwde in de 15e eeuw een enorme macht op in Florence. Leden van deze familie waren naast bankiers en bestuurders ook grote liefhebbers van kunst en architectuur. In het bijzonder Lorenzo I de 'Medici was een stimulator van kunst en filosofie en gaf financiële steun aan kunstenaars onder wie Leonardo da Vinci.

In deze Italiaanse stadstaten ontwikkelden mensen een nieuwe mentaliteit waarin het aardse leven meer centraal kwam te staan. Een rijke elite stak veel geld in kunst, architectuur en wetenschap. Zoals bijvoorbeeld Fillipo Brunelleschi die de koepel van de Duomo van Florence bouwde. Dat was bijzonder want tot die tijd was de kerk verreweg de belangrijkste opdrachtgever. Daarom hadden schilderijen in de middeleeuwen bijna altijd een religieus thema en bleef de naam van de kunstenaar onbekend. Het ging in de kunst immers om het eren van God.

Tijdvak 6

Handelskapitalisme en wereldeconomie

Inleiding - Handelskapitalisme en wereldeconomie

Rond het jaar 1500 werden de wereldzeeën verkend door Portugese en Spaanse ontdekkingsreizigers. Door de omvang en ligging van de overzeese gebieden die beide landen veroverden, kun je spreken van een wereldrijk.

Door het succes van Portugal en Spanje kregen meer landen belangstelling voor de overzeese rijkdommen. Voor expedities naar onbekend gebied was veel geld en mankracht nodig. Het risico was voor de investeerders hoog, want de uitkomst was onzeker. Engeland en de Republiek werden vanaf 1600 de belangrijkste zeemachten.

Lange reizen

Specerijen zoals nootmuskaat, foelie en kruidnagel waren in de 16e eeuw goud waard. Deze producten werden in Azië geteeld en verhandeld door Portugese kooplieden.
De Portugezen beschermden hun handelsroutes en hun navigatiekaarten goed.

De Nederlanders en Engelsen die ook in specerijen wilden handelen, werden door de Portugezen buiten de deur gehouden. In de Republiek legden kooplieden geld bij elkaar om schepen, wapens en bemanning te bekostigen.

Aan het einde van de 16e eeuw vertrokken geregeld schepen op zoek naar gebieden in Indië om handel te drijven. Sommige schepen kwamen terug met een kostbare lading maar veel anderen gingen onderweg verloren.
Veel bemanningsleden kwamen onderweg om het leven door ondervoeding, geweld of schipbreuk.

Reizigers

Cornelius de Houtman 1565-1599
Ik was de eerste Nederlandse ontdekkingsreiziger die naar Indië voer. Omdat de Spaanse havens door de oorlog voor ons Nederlanders waren afgesloten, konden we daar geen handel drijven. We moesten op zoek naar een eigen route naar het verre Indië.
In 1595 vertrok ik uit Nederland met vier schepen en maakte de zwaarste reis uit mijn leven. We hebben toen van alles meegemaakt: honger, uitputting, ruzie, geweld, ziekte en heel veel sterfgevallen. We hadden maar één belang: rijkdom vergaren door de handel in specerijen.
Toen we in 1597 eindelijk weer terug kwamen in Nederland, was twee derde van de bemanning omgekomen. Toch was de reis een succes, omdat ik als eerste Nederlander bewees dat het mogelijk was om via een eigen vaarroute naar Indië te varen. Zo legde ik de basis voor de vaarroutes van de VOC.
Ik kwam nogal ongelukkig aan mijn einde. Tijdens een nieuwe reis naar Indië werd ik op Sumatra gevangen genomen en gedood.

Petrus Plancius 1552-1622
Ik vluchtte tijdens de Opstand vanuit de zuidelijke Nederlanden naar de Republiek. Ik was zowel protestants predikant als zeevaartkundige.
Ik wist precies wat de Nederlandse ontdekkingsreizigers nodig hadden: goede kaarten om hun plaats te kunnen bepalen op zee. Als briljant cartograaf heb ik die in overvloed gemaakt.
Ik heb heel veel tijd, geld en werk gestoken in nieuwe expedities. Informatie over routes, kusten, bevoorradingsplekken en de stand van de sterren nam ik over van de Portugezen. Na elke Nederlandse expeditie kreeg ik nieuwe informatie. Zo kon ik elke keer een nieuw stukje van de puzzel invullen en werden mijn kaarten steeds nauwkeuriger.

Matroos
Als arme weesjongen van 12 kwam ik via het weeshuis als matroos op een VOC-schip. Daar had ik een spannend maar ook heel zwaar leven. Met de andere matrozen onderhield ik het schip en werkte aan boord.
De reizen duurden heel erg lang. We waren meestal wel 2 jaar van huis. Onderweg maakten we veel mee. Ik heb onvoorstelbare mooie dingen gezien, maar ook vaak erg gruwelijke dingen meegemaakt.
Van de 300 man op een schip bleven er vaak maar 100 over. We kregen allerlei ziekten en de stank op het tussendek was niet te harden.
Onze voorraden waren beperkt zodat we soms helemaal niets meer te eten hadden. Meestal ging het een maand of drie na vertrek mis. Dan werd de een na de ander ziek. Als we onderweg fruit konden inslaan waren we weer even gered.

VOC en WIC

Hierboven zie je de gebieden en vaarroutes van de WIC en de VOC.
Ga naar de volgende pagina's om hier meer over te lezen.

Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602-1799)

De expedities van Nederlandse schepen naar Indië hadden bewezen dat het mogelijk was om naar Indië te varen. In 1602 werd de VOC opgericht die een einde moest maken aan de onderlinge concurrentie van allerlei kleine maatschappijtjes die elkaar tegenwerkten. De VOC kreeg het alleenrecht (monopolie) om handel te drijven.
De VOC wordt vaak de eerste multinational ter wereld genoemd. Het was een voor die tijd zeer moderne handelsmaatschappij. Net als grote bedrijven in onze tijd was de VOC gebaseerd op kapitaal van verschillende aandeelhouders. Met dat geld werden schepen gekocht of gehuurd en uitgerust met wapens en bemanning. De aandeelhouders staken geld in de onderneming omdat ze hoopten geld terug te verdienen.
De vaart naar Azië werd een zeer winstgevende onderneming en de VOC groeide uit tot een machtige vloot. De VOC kreeg van de Staten-Generaal toestemming om handelsovereenkomsten aan te gaan, nederzettingen te stichten en oorlog te voeren tegen concurrenten. De VOC werd dus ondersteund door de overheid. In haar tweehonderdjarig bestaan maakten schepen van de VOC ongeveer 8000 reizen naar en binnen Azië. Er werd met de handel enorm veel geld verdiend. Rond 1750 had de VOC 2000 schepen en ongeveer 30.000 bemannigsleden.

Dit nam één schip met 300 mensen aan boord mee:

Geld verdienen bij de VOC

In de tijd van de VOC waren er verschillende munteenheden in omloop. Omgerekend naar euro's kostte het bouwen van één schip in die tijd ongeveer 50.000 euro. Als je dat bedrag met 50 vermenigvuldigt weet je wat zo'n schip zou kosten als het nu gebouwd zou worden.

Hoeveel euro verdiende je per maand bij de VOC?

koopman
predikant
schipper
stuurman

= 40
= 32
= 32
= 18

chirurgijn
timmerman
ziekentrooster
boekhouder

= 18
= 13
= 13
= 9

bootsman
bottelier
kok
zeilmaker

= 9
= 9
= 9
= 9

trompettier
matroos
soldaat
scheepsjongen

= 8
= 5
= 5
= 2,25

In 1661 stuurde de VOC de volgende goederen naar Nederland:

2 miljoen kilo zwarte peper
2 ton kilo pijpkaneel
188.000 kilo suiker
150.000 kilo kruidnagels

450.000 kilo koper
75.000 kilo foelie
30.000 kilo indigo
27.000 kilo gember

West-Indische Compagnie (1621-1792)

De West-Indische Compagnie (WIC) werd in 1621 opgericht toen de wapenstilstand met de Spanjaarden afliep (Twaalfjarig Bestand ). De maatschappij was op dezelfde manier opgezet als de VOC, maar had minder macht. Het belangrijkste doel was om zoveel mogelijk rijkdom te vergaren ten koste van de vijand: Spanje en Portugal. De WIC stond veel meer dan de VOC in het teken van de oorlog tegen Spanje.

De handelsroutes van de WIC vormden een driehoek. Goud, tabak, suiker en slaven waren de belangrijkste handelswaar. WIC-schepen vervoerden slaven van de Afrikaanse kusten naar het Caribisch gebied.

West-Indische Compagnie

De kaapvaart was een lucratieve en legale bezigheid. In oorlogstijd deelde de overheid kaperbrieven uit, waarmee kapers toestemming kregen om schepen van landen waarmee ze in oorlog waren aan te vallen. De kapers stonden een deel van de buit af aan de overheid.

Spanje en Portugal hadden grote bezittingen in suiker- en tabaksplantages, en goud- en zilvermijnen in Latijns-Amerika. Opbrengsten en winst moesten vroeg of laat worden getransporteerd naar Europa. Engelse en Hollandse kapers probeerden dit soort transporten te onderscheppen en de buit in te nemen.

Zo slaagde admiraal Piet Heyn er in 1627 in om met een WIC-vloot van 31 schepen een Spaanse zilvervloot te overmeesteren.
De enorme buit aan zilver en kostbaarheden had een waarde van ruim 11 miljoen gulden. Een ongekend groot bedrag, zeker voor die tijd.


Daarmee werd Piet Heyn in één klap een vaderlandse held. Een deel van de opbrengst ging naar de WIC en een deel ging naar de staatskas. Piet Heyn zelf kreeg 6000 gulden, een gouden keten, een drinkhoorn en een medaille.

Nederland

De VOC bestond uit zes Kamers: die van Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Delft, Rotterdam en de kamer Zeeland (Middelburg). Deze Kamers vormden de organisatorische basis van de VOC-reizen. In deze steden bevonden zich de pakhuizen waar de schepen werden uitgerust.

Bij terugkeer van de schepen werd op die plek de verkoop geregeld van de meegevoerde producten. In het centrale bestuur van de VOC speelde Amsterdam een dominante rol.

Veel stedelijke en landelijke bestuurders van de Republiek hadden belangen in de VOC. Door die bestuurlijke verwevenheid waren de belangen van de Republiek en de VOC onlosmakelijk met elkaar verbonden.

VOC schepen

De VOC-schepen werden gebouwd op scheepswerven rond Amsterdam, Rotterdam en in de Zaanstreek.

Het duurde ongeveer 8 maanden om een schip te bouwen. Sommige werven bouwden er wel 4 tegelijk. Dat is heel wat sneller dan de 10 jaar die we nu nodig hebben om één schip na te bouwen. Voor één VOC-vrachtschip waren honderden bomen en kilometers touw nodig.


Hiernaast zie je een VOC-kanon waarmee de schepen waren uitgerust.
De zwaar bewapende koopvaarders van de VOC overtroefden de koopvaarders van de Portugezen.

 

VOC schepen

Afbeelding boven: Dit gebouw is het voormalige stadhuis uit 1770 in Batavia (huidige Jakarta) in Indonesië. Het was de hoofdstad van de VOC-gebieden in Oost-Indië (nu: Indonesië).

Vanuit het VOC-hoofdkwartier werden de handelsreizen gecoördineerd. Vanuit Batavia werden de omliggende gebieden langzaam maar zeker in cultuur gebracht.

Afbeelding midden: Een hoofdkwartier van de VOC in India.

Afbeelding onder: Een gevreesde ziekte was scheurbuik. Door gebrek aan vitamine C kregen bemanningsleden hevige buikkrampen en uitval van haar en tanden.

Beurs

Afbeelding boven: De handel met Indië bracht een hele nieuwe economie voort. Hier zie je de koopmansbeurs in Amsterdam waar ongeveer 400 verschillende soorten goederen (onder andere specerijen, porselein, koffie, tabak, zijde) uit alle windstreken werden verhandeld. Handelaren uit de hele wereld kwam je hier tegen.

Afbeelding onder: Koopmansbeurs in Amsterdam (1611)

Economische ontwikkelingen: Gouden Eeuw - 1

De handel met de overzeese gebieden was natuurlijk niet de enige economische bedrijvigheid in de Nederlanden. De meeste mensen vonden een bestaan in de nijverheid en de landbouw. Maar ook daar veranderde het een en ander.
Werd er in de middeleeuwen vooral geproduceerd op bestelling, na 1500 werd er steeds meer geproduceerd voor een groeiende markt. Een producent nam dus meer risico. Met een grotere productie kon hij een grotere winst maken maar hij wist nooit zeker of hij al zijn producten zou verkopen. Om meer te kunnen produceren nam ook de loonarbeid toe, er waren immers meer arbeidskrachten nodig.

Op de afbeelding zie je het haringkaken, het schoonmaken van vis aan boord en het pekelen daarvan, een uitvinding met behoorlijke gevolgen. Vanaf ongeveer 1400 werd deze methode toegepast. Door het haringkaken werd de haringvisserij een winstgevende bezigheid. Er kwamen veel meer vissers die nu weken van huis konden blijven. Een 'simpele' uitvinding als het haringkaken betekende zo een economische impuls voor vissersstadjes. Ook de handel in zout werd een belangrijke economische activiteit.

Ook op het platteland van de Nederlandse Republiek waren ondernemingen van allerlei slag: er waren commerciële zuivelbedrijven, verkopers van haring, kleding, gereedschap voor het boerenbedrijf, molenaars, rivierschippers en scheepswerfhouders.

Een strakke indeling van de
landwinning in de Beemster

Grotere stedendichtheid
De meeste economische activiteiten speelden zich echter af in de havensteden en nijverheidscentra: Leiden, Haarlem, Rotterdam, Middelburg, Amsterdam en wat kleinere plaatsen in Friesland en Holland. Alleen al in het Amsterdam van 1620, (120.000 inwoners), waren er 2600 winkelhouders: slagers, bakkers, kruideniers, wijn-, vis- en fruithandelaren.
Op de afbeeldingen hiernaast zie je de Beemster in Noord-Holland. Dit was de eerste grote met windmolens drooggemalen polder. Er was door de groei van de steden behoefte aan meer landbouwgrond. Amsterdamse kooplieden, onder wie veel VOC-kooplieden, financierden de drooglegging.

Economische ontwikkelingen: Gouden Eeuw - 2

De groeiende stedelijke bevolking had een meer marktgerichte en gespecialiseerde landbouw tot gevolg. De teelt van hoogwaardige graangewassen als tarwe, van handelsgewassen als koolraap, koolzaad, meekrap, tabak, hop en vlas werd uitgebreid. Gespecialiseerde kwekerijgebieden, veelal in nieuwe droogleggingen, bevoorraadden de Hollandse steden met groenten en fruit. Er kwam ook steeds meer veeteelt. Maar de akkerbouw ging achteruit: uit de Oostzeegebieden werd goedkoop graan ingevoerd. Deze graanhandel was enorm belangrijk voor de steden.


De haringvisserij bloeide tussen 1590 en 1650, vooral dankzij de export naar de Oostzeegebieden. De walvisvangst was eerst het monopolie van de Noordse Compagnie (1612-1642). Na haar ontbinding vertienvoudigde het aantal walvisjagers (1642-1660). Van alle takken van de visserij droeg de walvisvaart het meest bij tot de werkgelegenheid.

 

De rijkdom van de Republiek was vooral gebaseerd op het monopolie op de handel in massagoederen. De Republiek was in staat internationaal veel goederen te vervoeren voor weinig geld. In eerste instantie profiteerden vooral Amsterdam en omgeving van deze handel.

Maar later profiteerde bijvoorbeeld ook het noordoosten van Nederland van de sterke economische groei. De turfhandel speelde hierbij een belangrijke rol. Turf werd in deze periode een zeer belangrijke brandstof. De vraag naar turf kwam vooral uit de grote steden en toen vanaf 1628 de veenbieden in Oost-Groningen werden ontgonnen, profiteerden Groningen en omgeving van de grote vraag naar turf.

Burgerlijk bestuur, stedelijke cultuur

Inleiding - Burgerlijk bestuur, stedelijke cultuur

In 1609 sloten de Republiek en Spanje een wapenstilstand: het Twaalfjarige Bestand (1609-1621). Het was een welkome adempauze maar betekende ook de definitieve scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden.

De kleine Republiek groeide snel uit tot een economische en politieke grootmacht. De bloei van de Republiek der Nederlanden tijdens de Gouden Eeuw werd door de rest van Europa met een mengeling van afgunst en bewondering bekeken. Een staat zonder koning en waar de macht werd gedeeld, was in die tijd heel bijzonder.

Bestuur in de Republiek

Na de Opstand tegen koning Filips II kwam het hoogste gezag, ofwel soevereiniteit, bij de provincies en gewesten zelf te liggen. De Staten-Generaal was het hoogste politieke bestuurlijke orgaan waarin de gewesten of provincies waren vertegenwoordigd en konden meebeslissen.
De belangrijke beslissingen op het gebied van de buitenlandse politiek, zoals de oorlog met Spanje, werden in de gewesten genomen.
De Staten van Holland hadden de meeste politieke invloed. Deze provincie betaalde 60% van de centrale overheidsuitgaven.

Calvinisme en andersdenkenden

De Republiek was een calvinistische staat.
De gereformeerde kerk was de enige door de overheid erkende kerk. Regenten hadden graag gezien dat iedereen gereformeerd was maar in de praktijk lukte dat niet.

Andere kerkelijke stromingen zoals die van de lutheranen en de rooms-katholieke kerk waren officieel verboden maar werden in de praktijk gedoogd.

Schuilkerken

In bijna elke stad waren een of meerdere rooms-katholieke schuilkerken. Meestal waren ze gehuisvest in onopvallende panden waar de katholieke eredienst werd gehouden.

In de zuidelijke provincies die als laatsten deel waren geworden van de Republiek, bleef het katholieke geloof de dominante godsdienst.
Hoewel de verhouding tussen protestanten en katholieken niet altijd even vriendelijk was, kwam het niet tot openlijke gewelddadigheden tussen de bevolkingsgroepen.

Weerzin tegen geloofsvervolging en de omvang van het katholieke volksdeel (ongeveer een derde) maakte de keuze om vreedzaam naast elkaar te leven makkelijker.

Op de bovenverdieping van dit gebouw in Amsterdam (zie afbeelding) bevond zich een compleet rooms-katholiek kerkinterieur.

De Republiek als toevluchtsoord

De Republiek was in de 17e eeuw een toevluchtsoord voor mensen die op andere plekken in Europa werden vervolgd om hun geloof. In Frankrijk waren veel protestanten gedwongen om te vluchten omdat ze in eigen land gevaar liepen. Ze werden ontslagen uit openbare ambten, uit de gilden verstoten en hun scholen werden opgeheven.

Veel hugenoten, zoals de Franse protestanten werden genoemd, kwamen in de Republiek terecht. Het verklaart de vele Frans aandoende achternamen van mensen in ons land.

Een andere groep immigranten die naar de Republiek kwamen, waren joden die als slachtoffers van de inquisitie of andere vormen van vervolging moesten vluchten. Joden uit Centraal- en Oost-Europa vormden al snel de grootste joodse gemeenschap in Amsterdam en Nederland.

Net als de katholieken hielden joden hun erediensten eerst in onopvallende kerken: in huissynagogen. Veel Joodse immigranten werden welvarende kooplieden. In de loop van de 17e eeuw werd het toegestaan dat zij prachtige synagogen bouwden op prominente plekken in de steden.

Culturele bloei van de Republiek

De 17e-eeuwse Republiek was niet alleen in bestuurlijk opzicht een opmerkelijk verschijnsel. Ook de culturele bloei was opmerkelijk en trok de aandacht.

Nog steeds is het werk van vele kunstschilders, beeldend kunstenaars en architecten uit de Gouden Eeuw te bewonderen in musea, in gebouwen en op straat.

Elk jaar bezoeken miljoenen toeristen Nederland om de culturele rijkdom uit de 17e eeuw te bewonderen.

Handel, welvaart en kunst

De culturele opbloei van de Republiek had alles te maken met het succes op economisch gebied. Rijke handelaren en kooplieden, hoge functionarissen, schutters- en ambachtsgilden, regenten van liefdadigheidsinstellingen lieten individuele portretten en groepsportretten maken door populaire kunstschilders. De schilderijen waren een bevestiging en een uitdrukking van hun macht en rijkdom.
Ze wilden zichzelf vastleggen voor het nageslacht.

Er ontstond in de 17e eeuw een ware stroom aan portretten, stillevens en schilderijen van Bijbelse en historische voorstellingen. De opdrachten werden steeds diverser en daarom was het als schilder handig om van alle markten thuis te zijn. Maar er waren ook schilders die zich juist gingen specialiseren in één of meer stijlen zoals landschappen of stillevens.

Het streven van vorsten naar absolute macht

Inleiding - Het streven van vorsten naar absolute macht

De 17e eeuw is de periode van staatsvorming en het streven naar absolute macht. Vorsten streefden naar een sterke staat die centraal werd bestuurd en waarover zij de absolute macht hadden. De uitkomst van dat streven kon heel verschillende resultaten opleveren. In Frankrijk kreeg koning Lodewijk XIV een haast goddelijke status maar in Engeland en de Republiek zegevierde de republikeinse staatsvorm.

Staatsvorming 17e eeuw

De belangrijkste landen op het Europese politieke toneel in de 17e eeuw waren de Oostenrijkse en Spaanse erflanden van de Habsburgers, Engeland, Frankrijk (huis van Bourbon) en de Republiek der Nederlanden. De strijd tussen de grootmachten in de vorm van godsdienstoorlogen en handelsoorlogen was in de 17e eeuw aan de orde van de dag.

Huwelijkspolitiek
Vorsten probeerden door strategische huwelijken hun machtspositie te versterken en hun grondgebied te vergroten.

Elizabeth I (1533-1603) van Engeland trouwde juist niet en stelde zo de landsbelangen veilig. Door een strategisch gezien 'onhandig' huwelijk kon een land gemakkelijk in onnodige oorlogen verwikkeld raken.

Oorlogsvoering

De manier van oorlogsvoering veranderde. Er kwamen professionele legers en nieuw wapentuig. De professionele legers vervingen de aloude samengeraapte huurlegers.

De legers werden groter en daarom was er steeds meer geld voor nodig. Bovendien werden oorlogen duurder omdat ze door de professionalisering van het militair apparaat langer duurden.

Om zich goed staande te houden tegen rivaliserende staten was een vorst genoodzaakt om de macht te centraliseren en een efficiënt ambtenarenapparaat in te stellen dat belasting ging innen.

De vorst probeerde de macht naar zich toe te trekken en het verzet tegen centralisatie te breken.

Absolutisme

De 17e eeuw is het tijdperk waarin de vorsten hun macht probeerden te vergroten door sterkere legers en een gecentraliseerd bestuur. In Frankrijk werd het absolutisme het verst doorgevoerd en bereikte een hoogtepunt tijdens de regeerperiode van Lodewijk de XIV (1638-1715).
Het beleid van centralisatie en ingrijpende belastingmaatregelen ging in tegen de belangen en wensen van de adel. Lodewijk XIV nam persoonlijk alle belangrijke beslissingen, stelde het parlement buiten werking en beschouwde zichzelf als de verpersoonlijking van de staat. Hij stond boven de wet en ontleende zijn gezag rechtstreeks aan God.
De grootheidswaan van Lodewijk XIV uitte zich in een uitbundige hofhouding en allerlei prestigieuze projecten. Zo liet hij het paleis van Versailles uitbreiden tot een enorm gebied van 800 hectare.
Het paleis had honderden vertrekken waar mensen voor korte of lange tijd konden verblijven. Dat had naast alle pracht en praal ook een praktische functie. Door adel aan het hof te ontbieden kon Lodewijk XIV observeren welk gevaar hij van wie had te duchten.

Het streven van vorsten naar absolute macht

Koning Karel I van Engeland (1600-1649)
Het koningschap is een goddelijk gegeven. Net als andere koningen in Europa zag ik mezelf als plaatsvervanger van God.
In mijn streven om de absolute macht te krijgen, werd ik voortdurend gedwarsboomd door het parlement. Conflicten met die verderfelijke instelling hebben me letterlijk en figuurlijk de kop gekost. Ik kreeg nieuwe belastingen niet doorgevoerd en kon zo het land niet behoorlijk besturen.
Toen ik in conflict was met Schotland voerde het parlement een schandalige politiek en wilde mij buitenspel zetten. Ik heb toen enkele parlementsleden laten arresteren. Dat had ik misschien beter niet kunnen doen want er ontstond een burgeroorlog tussen mijn koninklijke troepen en de aanhangers van het parlement. Ik werd gearresteerd en onthoofd.

Ferdinand II, Habsburgse vorst en keizer van het Heilige Roomse Rijk in de periode 1620-1637.
Van het machtige rijk van mijn voorvader Karel V bleef in de 17e eeuw weinig meer over dan een chaos. Ik was een van de vele Habsburgers in de 17e eeuw die faalden om dat te voorkomen.
Als katholiek keizer van het Heilige Roomse Rijk had ik tijdens de Dertigjarige Oorlog veel te stellen met een aantal protestante Duitse vorsten binnen mijn rijk. Ik wilde ze graag een kopje kleiner maken.
De contrareformatie was in mijn ogen hard nodig om van het Heilige Roomse Rijk weer een katholiek bolwerk te maken. Ruim dertig jaar lang woedde een wrede oorlog tussen de protestante vorsten en mijn troepen.
Pas elf jaar na mijn dood, in 1648, werd de Vrede van Münster getekend. Het Rijk was niet veel meer dan een samenraapsel van kleine staatjes. De titel keizer van het Heilige Roomse Rijk was toen al niet meer dan een lege huls.

Lodewijk XIV (1638-1715)
In mijn ogen is een koning de plaatsvervanger van God. Ik was misschien wel de grootste en machtigste koning die Frankrijk ooit heeft gehad.
Vanaf het moment dat ik koning was, heb ik met mijn veroveringen, mijn hofhouding, mijn kunstverzameling, de wereld versteld doen staan.
Ik wilde van Frankrijk het sterkste land van Europa maken. Daarom was het belangrijk om het land vanuit Parijs krachtig te besturen. Ik liet het Paleis van Versailles verbouwen tot een domein van 800 hectaren groot. Daar draaide alles om mij, ik was als de zon waar de planeten omheen draaiden. Ze noemden me niet voor niets de Zonnekoning!
Het liefst had ik mijn edelen zo dicht mogelijk bij me zodat ik ze goed kon controleren en van opdrachten kon voorzien.
Het parlement? Laat me niet lachen! Een totaal overbodige instelling die onder mijn bewind niet meer bestond. Het gezag komt van boven en inspraak maakt de staat zwak.

De wetenschappelijke revolutie

Inleiding - De wetenschappelijke revolutie

Moderne wetenschap is grotendeels gebaseerd op waarneming en experimenten. Dat is niet altijd het geval geweest. In de middeleeuwen was de wetenschap vooral gericht op de kennis van de Griekse wetenschappers uit de klassieke oudheid.

De wetenschappelijke kennis van de oude Grieken was gebaseerd op het idee dat het verstand de belangrijkste bron van kennis was. In de 16e eeuw werd kennis op basis van experimenten en waarneming steeds belangrijker. Er kwam een stroom van nieuwe kennis op gang. De uitbreiding van nieuwe kennis ging zo snel en bestreek zoveel terreinen dat we die periode later de wetenschappelijke revolutie zijn gaan noemen.

Wetenschappers en de kerk

Claudius Ptolemaeus (87-150)
Ik zag de aarde als het onbeweeglijke middelpunt van de kosmos.
De planeten draaiden volgens mij om de aarde. Mijn idee hierover werd de officiële visie van de kerk. Mensen die anders beweerden, werden daarvoor streng gestraft, omdat het gezien werd als heiligschennis. Dat is nooit mijn bedoeling geweest.

Nicolaas Copernicus (1473-1543)
Ik had tijdens mijn leven zowel een carrière binnen de kerk als in de wetenschap.
Net als veel andere wetenschappers was ik actief in verschillende wetenschappelijke vakken zoals de wiskunde en de geneeskunde.
Mijn grootste hobby was echter sterrenkunde. Mijn theorie dat de aarde samen met andere planeten rond de zon draaide was revolutionair. Mijn theorie wordt wel de heliocentrische theorie (helios betekent zon) genoemd.
Ik durfde mijn boek daarover eerst niet te publiceren want ik was bang voor de reactie van de kerk. Mijn ontdekking heeft uiteindelijk een revolutie teweeggebracht in het denken omdat ik kon bewijzen dat de aarde om de zon heen draait in plaats van andersom.
Dat deed de geloofwaardigheid van de kerk geen goed.

Galileo Galilei (1564-1642)
Nadat ik een telescoop had besteld in de Nederlanden, maakte ik in Pisa al snel zelf een nieuw en beter exemplaar. Door mijn waarnemingen van de planeten ontdekte ik dat Copernicus gelijk had; de heliocentrische theorie, die stelt dat de zon het middelpunt van het universum is, klopt.
In mijn boek schreef ik over de beweging van de planeten rond de zon. Dat heeft me in een hevig conflict met de kerk gebracht.
De paus wilde dat ik als wetenschapper afstand deed van mijn ideeën.
Toen ik dat weigerde, heb ik de laatste jaren van mijn leven huisarrest gekregen.
Mijn idee dat de snelheid van een vallend voorwerp niet wordt bepaald door het gewicht ervan, was een inspiratie voor een andere beroemde wetenschapper: Isaac Newton.

Paus Urbanus VIII (1568-1644)
Ik kende Galilei vrij goed want hij was een studiegenoot van mij. Zijn theorie over de aarde die rond de zon zou draaien, vond ik op zijn minst een hele interessante theorie.
Hij maakte echter de fout om zijn theorie als de enig mogelijke waarheid te verkondigen. Daarmee ging Galilei in tegen de officiële leer van de kerk. Dat kon ik onmogelijk over mijn kant laten gaan.
Ik heb hem vriendelijk verzocht om zijn ideeën te herzien. Ik stond zelf ook onder druk want ik kon het tegenover die fanatieke Spaanse kardinalen niet maken om heiligschennis toe te staan. Ik had graag gezien dat het anders was gelopen.

Wetenschap

In de middeleeuwen waren er weinig meetinstrumenten die speciaal voor wetenschappelijk onderzoek waren ontworpen. In de 16e eeuw ontwierpen wetenschappers vaak zelf hun instrumenten en voorwerpen die nodig waren voor onderzoek en experiment.

Door betere communicatiemiddelen, denk aan de mogelijkheid om met de drukkunst boeken en pamfletten te verspreiden, was er meer contact tussen wetenschappers. Dat stimuleerde de wetenschappelijke ontwikkeling omdat geleerden kennis namen van elkaars werk en daarop reageerden.

Briljante geesten als Newton, Darwin en Einstein zouden geïnspireerd door eerdere ontdekkingen de wetenschappelijke revolutie vervolmaken.

De telescoop van Newton.

Met een telescoop kun je in de verte dingen zien die je met je eigen ogen niet kan zien. Je kan er sterren en planeten mee bestuderen.

Nagemaakte microscoop van Van Leeuwenhoek.

Tot op de dag van vandaag toont het planetarium van Eise Eisinga uit Franeker de juiste stand van de planeten.

Antoni van Leeuwenhoek, uitvinder van de microscoop. Je kan er hele kleine dingen mee zien, zoals cellen.

Christiaan Huygens, uitvinder van de slingerklok. Zo'n klok geeft de tijd nauwkeurig aan.

Newton, uitvinder van de spiegeltelescoop. Je kan er dingen mee bekijken die heel ver weg zijn.

Tijdvak 7

Slavenarbeid op plantages

Inleiding - Slavenarbeid op plantages

De grootmachten van Europa veroverden overzeese gebieden.
Ze beheersten met een winstgevende handel in exotische producten de wereldeconomie. Deze exotische producten uit de koloniën waren populair. De handel in de 17e eeuw nam verder toe.

Om aan de stijgende vraag te kunnen voldoen werden plantages aangelegd. Schepen vertrokken uit West-Europa met handelswaar voor Afrika (vooral vuurwapens, drank, buskruit, ijzer en textiel). Uit Afrika werden voor de plantages slaven aangevoerd. Producten van de plantages werden vervolgens verscheept naar Europa. Zo ontstond een driehoekshandel waarmee veel winst werd gemaakt.

Driehoekshandel - 1

Uit Europa vertrokken schepen om handel te drijven in Amerika en het Caribisch gebied.

Eerst zetten zij koers met een lading goederen (vuurwapens, drank, buskruit, ijzer en textiel) naar West-Afrika. Daar werden producten geruild tegen slaven. Op de slavenmarkt aan de West-Afrikaanse kust werden de slaven gekeurd en ingescheept. Na een lange reis werden de slaven verkocht aan plantagehouders in de koloniën van Zuid- en Noord-Amerika. Vervolgens werden er producten van de plantages op de schepen ingeladen en naar Europa vervoerd. De Nederlandse West Indische Compagnie (WIC) speelde een belangrijke rol in dit systeem.

Driehoekshandel - 2

Ook Nederlandse handelaren speelden een rol in de slavenhandel. De West Indische Compagnie (WIC) had zelfs korte tijd een monopolie op de handel in slaven. In totaal verscheepten Nederlandse schepen ruim half miljoen slaven vanuit Afrika naar Brazilië, Suriname en de Antillen. Slavenschepen vertrokken vanuit Afrika met ongeveer 400 à 500 slaven aan boord. De reis van Afrika naar Amerika duurde 2 à 3 maanden. Onderweg stierven veel slaven door ziekte en als gevolg van de ellendige omstandigheden.

Een groot deel van de slaven werd verkocht op Curaçao. Naast Nederlanders waren er in Suriname ook veel Engelse, Spaanse, Portugese, Franse en Duitse plantagehouders die slaven kochten. In totaal werden er door de Europese slavenhandelaren ongeveer 10 tot 11 miljoen slaven van Afrika naar de Nieuwe Wereld overgebracht.

Bekijk hier een video over slavernij.

Plantages

De plantages hadden veel arbeidskrachten nodig, want de vraag naar producten in Europa nam toe. De producten waren populair en de bevolking in Europa groeide. De plantages specialiseerden zich meestal in één product om het rendement zo groot mogelijk te maken. Er was veel geld te verdienen met de teelt van producten als koffie, katoen, cacao en suikerriet.

In het begin werkten krijgsgevangen Indianen op de plantages. Zij waren echter slecht bestand tegen de slechte behandeling en het loodzware werk. Ook Europeanen zelf waren niet geschikt om op de plantages te werken omdat ze slecht tegen de hitte konden. Er werd besloten om slaven in te voeren uit Afrika. Afrikanen waren fysiek sterk en goed bestand tegen de hitte.
Slaven hadden geen rechten en waren voor hun welzijn volledig afhankelijk van hun eigenaar. Veel slaven werden slecht behandeld en hadden te maken met slechte huisvesting, karig voedsel, geweld en verkrachting.

 

'Ik was een plantageslaaf. Als slaaf kon je overal terecht komen. De plantages waren het minst gunstig. Veel plantagehouders behandelden ons wreed. Slechts enkelingen behandelden hun werknemers goed. Sommigen lieten hun slaven zelfs een opleiding volgen, bijvoorbeeld om timmerman te worden. Slaven in de stad hadden het beter dan wij op het platteland. Daar hadden slaven zelfs bijbaantjes waarvoor ze loon ontvingen. Enkele slaven konden zichzelf vrijkopen. Er zijn zelfs verhalen dat ex-slaven zelf plantagehouder werden. Dat waren uitzonderingen.'

 

'We hadden de slaven uit Afrika hard nodig. Wie anders kon al het zware werk doen? Ik had een suikerplantage in Suriname. Vooral in de oogsttijd was er enorm veel zwaar werk te verrichten. Sommige slaven konden het werk niet aan. Die verving ik door betere slaven. Met de verkoop van suiker ben ik schatrijk geworden.'

Suriname

Suriname was een populair handelsgebied voor de Europeanen. Het gebied wisselde nogal eens van eigenaar. In de 17e eeuw bouwden de Engelsen er nederzettingen.
Ze werden er verdreven door de Fransen maar konden het gebied in 1650 terugveroveren. De Engelsen legden meer dan 60 suiker- en cacaoplantages aan en bleven 17 jaar lang aan de macht. Een Zeeuwse vloot zag wel brood in de winstgevende kolonie en nam met een klein leger het gebied in. In een verdrag met de Engelsen werd afgesproken dat de Nederlanders hun bezit in Suriname behielden.
In ruil stond Nederland de kolonie Nieuw Nederland (later New York) af aan Engeland.

In 1775 waren er 600 plantages in Suriname die voornamelijk suiker verbouwden. Net als in de andere plantagegebieden werden slaven geïmporteerd.

Curaçao

Slavenfort

In 1634 veroverden Nederlanders Curaçao ten koste van Spanje. Het eiland was niet vruchtbaar maar groeide uit tot een belangrijke handelspost waar slaven werden verkocht aan plantagehouders van de omringende landen. In totaal werden op Curaçao ongeveer 112.000 slaven verhandeld. In 1713 kwam er na de Spaanse Successieoorlog een einde aan de centrale positie van de slavenmarkt op Curaçao.

Afschaffing slavernij

Engelse antislavernij suikerpot uit
1800: 'Suiker uit Oost-Indië niet
gemaakt door slaven'.

In de tijd van de slavernij ontstond er weerstand tegen deze praktijken. Vooral toen de ideeën van de Verlichting steeds gangbaarder werden, gingen mensen nadenken of gelijkheid en vrijheid misschien ook moesten gelden voor slaven. De eerste organisaties voor mensenrechten waren gericht op het beëindigen van de slavernij. Dit streven naar afschaffing van de slavernij noem je abolitionisme.

In de 18e eeuw werd veel werk overgenomen door machines. Vooral in de landbouw namen machines het werk van slaven over. Er kon zo meer worden geproduceerd tegen minder kosten. In Engeland, het land waar voor het eerst op grote schaal machines werden ingezet in het productieproces, werd de slavenhandel in 1807 verboden. De meeste andere landen volgden dit voorbeeld.

Verenigde Staten

1619 - Eerste Afrikaanse slaven in Virginia
In de oudste kolonie van Amerika (Virginia) werd in 1612 de tabaksplant geïntroduceerd. Deze plant bleek enorm winstgevend te zijn.
Voor het plukken en maken van de tabak waren veel arbeidskrachten nodig.
Plantagehouders werkten eerst met de inheemse bevolking: de indianen. Maar al snel werden slaven uit Afrika ingevoerd. In 1619 werden de eerste slaven uit Afrika verkocht.

1793 - ‘de Cotton Gin’
De uitvinding van de Cotton Gin bracht een revolutie teweeg in de Amerikaanse katoenindustrie. Het scheiden van katoenzaad en de ruwe katoenvezels ging met de machine veel sneller.
De productie van katoen steeg en werd in de zuidelijke staten van de VS een winstgevende onderneming.
Op de katoenplantages in de zuidelijke staten werkten veel slaven.
1831 - The Liberator
William Lloyd Garrison (12 december 1805 - 24 mei 1879) was een Amerikaans journalist en fel tegenstander van slavernij. De beweging tegen slavernij kreeg steeds meer aanhang. Op 1 januari 1831 verscheen het eerste nummer van The Liberator (De Bevrijder).
Garrison droeg met zijn krant bij aan het besef dat slavernij misdadig was. In de krant kwam veel berichtgeving over allerlei afschuwelijke voorvallen.
In felle bewoordingen werden slavenhouders beschreven als beulen en mensenhandelaren.
De invloed op de publieke opinie van een krant als The Liberator was groot.
Lezers werden steeds afkeriger van slavernij.

1852 - De negerhut van Oom Tom
De Negerhut van Oom Tom, de oorspronkelijke titel is Uncle Tom’s Cabin or Life among the Lowly, heeft veel invloed gehad op publieke opinie.
Het boek is een verhaal over een aantal slaven op een plantage in de Amerikaanse staat Kentucky.
Eliza en Oom Tom zijn slaven van de vriendelijke plantagebezitter Shelbey. Wegens geldgebrek moet hij zijn slaven verkopen. Oom Tom komt in handen van een wrede immorele eigenaar die hem uiteindelijk doodmartelt. Het boek maakte grote indruk maar werd door slavenhouders in de zuidelijke staten vervloekt.

1859 - John Brown
John Brown was een militant tegenstander van slavernij. Hij leidde een groep abolitionisten (tegenstanders van slavernij) tegen gewapende groepen die de slavernij verdedigden en opereerden vanuit de zuidelijke staat Missouri.
Zijn voorbereiding van een gewapende slavenopstand in de zuidelijke staten werd hem fataal. Hij werd gearresteerd en schuldig bevonden aan verraad en ter dood veroordeeld.
Zijn proces werd uitgebreid gevolgd in de noordelijke media. Voor de een was Brown een martelaar, voor de ander een terrorist.

1861-1865 - de Amerikaanse Burgeroorlog
De Verenigde Staten waren scherp verdeeld over de kwestie of slavernij mocht worden ingevoerd in de nieuwe staten.
Het noordelijk deel was het geïndustrialiseerde deel van de Verenigde Staten. Met de industrie had het noorden rijkdom verkregen. Het noorden was daarom moderner, democratischer en liberaler ingesteld dan het zuiden.
In het zuiden bevonden zich de plantages en daar woonden de rijke telers van katoen en tabak. In het zuiden was men daarom voor het behouden van de slavernij.
Deze tegenstellingen verscherpten zich en ontaardden uiteindelijk in de Amerikaanse Burgeroorlog.

Democratische revolutie

Inleiding - Democratische revolutie

De 18e eeuw was een periode met veel oorlog en revoluties. Er was verzet tegen de macht van de absolute vorsten en de kerk. Rijke burgers wilden politieke inspraak. Verlichtingsfilosofen leverden nieuwe ideeën over de staat en de verdeling van de macht. Steeds meer mensen waren het hiermee eens.
De gevestigde orde was niet van plan zich zomaar gewonnen te geven. Niet alleen Europa kreeg te maken met democratische revoluties, ook in Noord-Amerika werd gevochten voor zelfstandigheid en democratie.

Democratische revolutie

In de 18e eeuw was de Grondwet nog een onbekend fenomeen. De vorst had immers alle macht en bepaalde hoe het land werd bestuurd. Bovendien leek de indeling van de maatschappij in de drie standen en de daarbij horende rechten onveranderlijk.

Dat alles veranderde met de democratische revoluties. Na het omverwerpen van de bestaande macht was het nodig om te bedenken hoe het verder moest. Daarom werd het belangrijk om de politieke machtsverdeling en de rechten van iedere burger vast te leggen.

Juist een democratie, gebaseerd op vrijheid en gelijkheid, was gebaat bij het vastleggen van regels en afspraken. Rechten en plichten van elk individu en de manier waarop een land werd bestuurd, werd vastgelegd in een Grondwet.

Voorgeschiedenis Noord-Amerika

In de 17e en 18e eeuw kwam er een migrantenstroom op gang van Europa naar Amerika. De overtocht was vol risico’s en veel mensen kwamen om door ondervoeding, ziekte, of omdat hun schip verging.

De nieuwe bewoners troffen een prachtig land aan met een grote rijkdom aan natuur en grondstoffen. De nieuwe bewoners van de ‘Nieuwe Wereld’ vonden in eerste instantie een bestaan in de landbouw.

Aan de oostkust werden Engelse koloniën gesticht. Handel met Europa was belangrijk voor de invoer van producten die in Amerika nog niet werden gemaakt.
Moederland Engeland maakte met deze handel veel winst. Daarom voerde Engeland een protectionistische politiek. In de Britse koloniën mochten alleen Engelse producten verhandeld worden.

Belastingen

Koning George III van Engeland was in vele oorlogen verwikkeld die hem zeer veel geld kostten. In Noord-Amerika vochten zijn legers tegen Franse troepen die daar gebieden probeerden te veroveren. 

Om de dure oorlogen te kunnen betalen verhoogde de Engelse koning de belastingen. De 13 Engelse koloniën in Noord-Amerika kregen te maken met extra hoge accijnzen op producten als suiker, thee en papier. De inwoners van de koloniën waren woedend over de accijnzen. 

De koloniën waren woedend dat ze wel belasting betaalden maar geen enkele politieke inspraak kregen in het Britse parlement. De kiem voor een opstand tegen het moederland was daarmee gelegd.

Samen sterk

Vertegenwoordigers van de 13 koloniën in de volksvertegenwoordiging, het Congres, gingen niet akkoord met de Britse belastingen die tussen 1764 en 1774 werden ingevoerd.

Een belangrijke gebeurtenis was de Boston Tea Party waarbij ladingen thee van Britse schepen werden vernietigd. De gebeurtenis was aanleiding voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1774-1783). Groot-Brittannië stuurde een leger van 20.000 Duitse huurlingen (beroepssoldaten) om de opstandige koloniën tot de orde te roepen.

De koloniën formeerden een groot beroepsleger, het Continentale Leger. Opperbevelhebber van dit leger was George Washington. De kolonisten hielden ondanks een zwakke organisatie stand tegen de Britten.

4 juli 1776: Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring

Door de slechte verhouding met moederland Engeland groeide de eensgezindheid onder de 13 koloniën. Het werd een gezamenlijk doel om samen zelfstandig verder te gaan.

Thomas Jefferson, een aanhanger van de Verlichting en afkomstig uit Virginia, schreef de tekst voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.

Het was de eerste keer dat Verlichtingsideeën concreet in een staatsdocument werden opgenomen. Het document werd een inspiratiebron voor revolutionairen in andere landen van de wereld.

Definitieve onafhankelijkheid

In 1782 startte Engeland de vredesonderhandelingen met de 13 voormalige koloniën.
De Britse troepen trokken zich terug. Kort daarop was de stichting van de
Verenigde Staten van Amerika als onafhankelijke republikeinse federatie een feit.
Het land werd al snel door de meeste Europese landen erkend als zelfstandige natie.

Thomas Jefferson (1743-1826)
Ik was opsteller van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.
Ik was een aanhanger van de ideeën van de Verlichting.
De situatie in Amerika was uniek, want daar werd het uitgangspunt dat alle mensen gelijk zijn eigenlijk al toegepast. We waren al gewend om besluiten democratisch te nemen. Vrijheid is voor mensen een ‘natuurlijk’ recht zei de Engelse filosoof John Locke.
Daar kon ik mij helemaal in vinden. Dat idee was een belangrijk uitgangspunt voor de Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten.


George Washington (1732-1799)
Ik heb de eer gehad om als eerste president van de Verenigde Staten de geschiedenis in te gaan. Na carrière gemaakt te hebben in het leger tijdens de oorlogen tegen de Fransen ging ik de politiek in. Ik werd lid van de volksvertegenwoordiging in de staat Virginia en later lid van het Congres.
In 1775 werd ik opperbevelhebber van de koloniale strijdmacht in de oorlog tegen Engeland. Daarna trok ik mij terug op mijn landgoed.
Ik had helemaal geen behoefte om president te worden.
Toen ik door de staten unaniem werd gekozen als president van de Verenigde Staten kon ik echter niet weigeren. Velen vinden mij de beste president die de VS ooit hebben gehad.

De Amerikaanse Grondwet van 1787

Na de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring werd er aan een Grondwet gewerkt. Vast kwam te staan dat de Verenigde Staten van Amerika een federatie van staten was, waarbij elke staat een eigen bestuur had. Er was echter ook een centraal bestuur dat zaken moest regelen die het landsbelang aangingen, zoals de oorlog en vrede. Ook werd de Trias politica van Verlichtingsfilosoof Montesquieu in praktijk gebracht. De Amerikaanse Grondwet werd een lichtend voorbeeld voor democraten in Europa.

Franse Revolutie

De ontevredenheid in Frankrijk in de tweede helft van de 18e eeuw was groot. De derde stand, waartoe ook de burgerij hoorde, betaalde belasting, maar had geen politieke invloed. De Franse koning Lodewijk XVI had door de enorme uitgaven van zijn voorgangers te kampen met een lege schatkist.

Om de problemen het hoofd te bieden besloot hij in 1789 om de Staten-Generaal bij elkaar te roepen.
Dat was voor het eerst sinds 1614!
Zijn beslissing had grote gevolgen.

Staten-Generaal - 1

In de Staten-Generaal zaten 1200 afgevaardigden van de drie standen.

De derde stand gebruikte de bijeenkomst vooral om haar onvrede te uiten tegenover de koning.

Bovendien kregen burgers ruzie met de andere standen: de adel en de geestelijkheid.

 

Staten-Generaal - 2

Na de chaotische zitting van de Staten-Generaal werd deze ontbonden door de koning.

Verzoeningspogingen tussen de standen mislukten. De derde stand riep daarop zichzelf uit tot Nationale Vergadering en gaf daarmee in feite het startsein van de revolutie.

Pogingen van Lodewijk om met het leger de orde te herstellen mislukten. Het legeroptreden dreef bovendien het gewone volk in de handen van de revolutionairen. De macht van de adel en van de koning werd gebroken.

Staten-Generaal - 3

Eed op de Kaatsbaan

Eed op de Kaatsbaan
Nadat koning Lodewijk XVI de Staten-Generaal na veel rumoer had gesloten namen vertegenwoordigers van de derde stand hun intrek in een soort sporthal. Daar legden zij een eed af waarmee ze zwoeren een grondwet te maken.

Vorming Nationale Garde
De Nationale Garde was een leger van vrijwilligers dat werd geformeerd tijdens de Franse Revolutie. De Nationale Garde moest de orde bewaken en het land verdedigen.

Hervormingen:
- Afschaffen heerlijke rechten adel
- Verbeurd verklaren kerkelijke bezittingen
- Godsdienstvrijheid
- Democratische Grondwet
- Positie koning: alleen uitvoerend en niet wetgevend.

Staten-Generaal - 4

Door onderlinge tegenstellingen binnen de derde stand radicaliseerde de revolutie.
Aan de ene kant stonden de Girondijnen, aan de andere kant stonden de Jacobijnen.

Girondijnen kwamen vooral voort uit de gegoede burgerij. De belangen van de middenklasse en een rationele wetgeving stonden bij de Girondijnen voorop. Zij waren tevreden met een in macht beperkte koning, kiesrecht en afschaffing van de standenmaatschappij.

De Jacobijnen vormden een radicalere groep en wilden vooral de belangen van het gewone volk behartigen. Zij waren voor verdeling van bezit en macht en wilden een verbod op het christendom.

Staten-Generaal - 5

De tegenstelling binnen de derde stand leidde tot een machtsgreep van de Jacobijnen. Onder leiding van de advocaat Robespierre volgde een periode van terreur.

Iedereen die verdacht werd van verraad aan de revolutie werd gevangen gezet en onthoofd.

Onder de Jacobijnse regering vonden vele Fransen (ca. 40.000) de dood.

Ook werd de revolutie geëxporteerd naar het buitenland. Jacobijnen verklaarden alle absolute vorsten van Europa de oorlog.

Belangrijke personen

Napoleon Bonaparte (1769-1821)
Ik ben wellicht een van de beroemdste mensen uit de wereldgeschiedenis. Als jongen speelde ik al graag soldaatje. Toen ik vijftien was, ging ik naar de militaire academie in Parijs en een jaar later was ik al tweede luitenant. Na het schrikbewind van Robespierre werd ik bij toeval opperbevelhebber van het Franse revolutionaire leger dat een opstand van aanhangers van de koning moest neerslaan. Mijn status als held was daarmee gevestigd. Ik heb Europa doorkruist op zoek naar buit en macht. Mijn eerste grote triomf was de veldtocht tegen Italië. Dronken van macht en van het succes trok ik op tegen de volgende vijand.
Om een lang verhaal kort te maken: mijn politieke tegenstanders wist ik handig tegen elkaar uit te spelen. Vanaf het moment dat ik de macht greep en dictator werd, was de Franse Revolutie voorbij. De macht lag niet meer bij het volk maar bij mij. Op 2 december 1802 kroonde ik mijzelf tot keizer. Na een eindeloze reeks oorlogen delfde ik uiteindelijk toch het onderspit en werden mijn legers in 1815 bij Waterloo verslagen.

Lodewijk XVI (1754-1793)
Ik werd in 1774 koning na de dood van Lodewijk XV, die op zijn beurt de Lodewijk XIV was opgevolgd. Ik was koning in de pruikentijd: Alle machtige en rijke mensen droegen niet alleen een hoed, maar ook een pruik. Deze gewoonte was ontstaan aan het hof van Lodewijk XIV, die wilde verbergen dat hij kaal werd. Omdat de koning een pruik droeg, aapten alle edelen dat na.
Als koning van Frankrijk had ik de absolute macht. Ik had echter te maken met de erfenis van het rampzalige beleid van mijn voorgangers. Al het geld dat in de schatkist kwam, werd door hen opgemaakt voor de dure hofhouding en de vele oorlogen. Een land besturen zonder geld is onmogelijk. Daarom trok ik de stoute schoenen aan en liet voor het eerst sinds lange tijd de Staten-Generaal bij elkaar roepen. Ik hoopte op begrip en financiële steun maar ik kreeg te maken met agressieve volksvertegenwoordigers van de derde stand. Ik ontbond de Staten-Generaal maar dat was eigenlijk zinloos. De geest was al uit de fles en de revolutie begon. Toen het me te heet werd onder de voeten probeerde ik te vluchten. Ik werd al snel ontdekt en gevangen gezet. Mijn koninklijke status werd me afgenomen en ik werd als burger, genaamd Hugo Capet, ter dood veroordeeld. Met mijn dood kwam er een einde aan het Ancien Regime.

Robespierre
Als jongeman was ik advocaat. Ik kwam in strafzaken graag op voor de gewone mensen tegen de gevestigde orde. In 1789 had ik als parlementslid zitting in de Staten-Generaal die de koning bijeen had geroepen. Toen de revolutie eenmaal op gang was gekomen wilde ik het volk dienen. Onze vijanden moesten hard aangepakt worden. De vijand was overal, ook in onze eigen gelederen. Ik was bezeten van mijn taak als hoofd van politie en had overal mijn spionnen zitten. Ongeveer 40.000 mensen vonden door mijn toedoen de dood door de guillotine. Maar het was allemaal voor het goede doel: de revolutie die een eind moest maken aan de macht van de oude machthebbers. In 1794 was ik zelf aan de beurt en eindigde mijn leven door de guillotine.

Staat en maatschappij tijdens de Verlichting

Inleiding - Staat en maatschappij tijdens de Verlichting

De macht van de vorsten en de kerk en de starheid van de standenmaatschappij riepen veel weerstand op. Filosofen redeneerden dat de standenmaatschappij, de macht van de koning en de kerkelijke dogma’s achterhaald waren.

Franse filosofen als Diderot en Montesquieu pleitten voor vrijheid op allerlei gebied. Hun denkbeelden boden een heel andere kijk op de mens, godsdienst en de maatschappij als geheel. Er ontstond een geloof in een nieuwe en betere maatschappij. Door de ideeën van de filosofen was het alsof de mensen wakker werden geschud: alsof het licht aanging... Daarom spreken we over deze periode als de Verlichting.

De Verlichting - 1

De Verlichting bestrijkt de periode die liep van ongeveer 1650 tot ongeveer 1800. Een precieze periodisering is lastig want in 1650 ging het licht natuurlijk niet plotseling aan en in 1800 ging het licht zeker niet uit.

Veel uitgangspunten van de Verlichting spelen ook nu nog een belangrijke rol in onze maatschappij zoals gelijkheid, het delen van de macht en het belang van kennis. In de genoemde periode zagen de meeste van deze nieuwe ideeën het levenslicht en veranderde het denken over mens en maatschappij ingrijpend.

Vooraanstaande denkers publiceerden hun ideeën of bespraken ze op bijeenkomsten in de Franse salons. Steeds meer mensen dachten na over de vraag hoe de maatschappij anders en beter ingericht kon worden. De macht van de vorst, de ongelijkheid tussen de standen, de dominante rol van de kerk, al deze onderwerpen stonden ter discussie. Een betere maatschappij kon volgens de Verlichtingsdenkers alleen tot stand komen door ingrijpende veranderingen.

De Verlichting - 2

Maatschappij rond 1650

  • Indeling maatschappij is Gods wil.
  • Koning aan het hoofd met absolute macht.
  • Kerk domineert het wereldbeeld.
  • Derde stand heeft niets te vertellen.
  • Nadruk op geloof, traditie en gezag.

De Verlichting

  • Maatschappij moet en kan beter worden ingericht.
  • Vrijheid, gelijkwaardigheid en individualiteit.
  • Veranderlijk wereldbeeld.
  • Rationalisme: problemen oplossen door kennis.
  • Kennis is belangrijk, dus wetenschap is belangrijk.
  • Einde maken aan machtspositie kerk.
  • Scheiding kerk en staat.
  • Macht moet eerlijk worden verdeeld.

Uitgangspunten van de Verlichting

Natuurrecht
In teksten over de Verlichting kom je vaak het begrip natuurrecht tegen. Daarmee werd bedoeld dat de menselijke samenleving in principe ooit ideaal was. In een ver verleden was iedereen gelijk en had iedereen evenveel te vertellen. In feite hadden alle mensen toen evenveel rechten. Hugo de Groot, de beroemde 17e-eeuwse Nederlandse wetenschapper, zei al dat het natuurrecht bestond, of er nu wel of geen God bestond.
De Engelse filosoof John Locke maakte het natuurrecht tot een belangrijk uitgangspunt van zijn ideeën. Het natuurrecht was volgens hem een universeel, voor ieder individu geldend recht. Daartoe behoorde bijvoorbeeld het recht op leven, vrijheid en eigendom.

Vrijheid
De Verlichtingsdenkers stelden de vrijheid van het individu centraal. Eeuwenlang was het individu ondergeschikt geweest aan groepen. Eeuwenlang hoorde je vanaf je geboorte bij een vaste groep.
De kans was groot dat je hetzelfde leven zou leiden als je ouders.
Geboren in de derde stand lag je beroep, je godsdienst, en je (gebrek aan) macht vast voor de rest van je leven.
De Verlichtingsdenkers verkondigden dat mensen bij hun geboorte in aanleg overal gelijk waren. Aanname van dat idee had enorme consequenties.
Het betekende namelijk dat je leven bij geboorte niet bij voorbaat vastlag dat je het recht en de vrijheid had om keuzes te maken.
Dat sprak veel mensen aan.

De rede
De ideeën van de Verlichting waren gebaseerd op het rationalisme. Het menselijk verstand, het beredeneren van problemen, was volgens de Verlichtingsdenkers de sleutel tot het geluk. Daarom vonden zij het vergaren van kennis onmisbaar. De wetenschap kreeg als gevolg van de Verlichtingsideeën een enorme impuls.
Het vergaren van kennis stond haaks op de ideeën van de kerk. De kerk en de Bijbel waren tot die tijd namelijk dé bron van kennis. Verlichtingsdenkers hadden grote kritiek op de kerk en wilden dat de kerk niet het alleenrecht had om de Bijbel te interpreteren. Het beeld van God veranderde als gevolg van de Verlichting. In plaats van een Opperwezen dat alles had geschapen werd God steeds meer gezien als een allesomvattend iets: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal.

Denkers van de Verlichting

Adam Smith 1723 - 1790

De Schotse geleerde Adam Smith is de grondlegger van moderne ideeën over de economie. Vrijheid van economisch handelen vond hij erg belangrijk. Smith geloofde dat als ieder mens zijn eigen belang volgde, het met het algemeen belang vanzelf goed kwam. Smith meende dat een ‘onzichtbare hand’ zorgde voor harmonie tussen het eigenbelang en het belang van de samenleving.
Hij was de eerste die verkondigde dat de economie onderhevig is aan natuurwetten. Een gezonde economie was volgens Smith georganiseerd naar het vrijemarktprincipe. De vraag hoe ver vrijheid op economisch gebied mag gaan en waar de rol van de overheid begint, is nog steeds actueel.

Descartes 1596 - 1650

Descartes, die 20 jaar lang in de Republiek woonde en werkte, ontwikkelde in samenwerking met andere wetenschappers een rationele kijk op de wereld.

In een rationeel wereldbeeld is geen plaats voor het geloof in wonderen. De opvatting van Descartes was dat zintuigen vaak onduidelijke kennis voortbrengen: de menselijke waarneming is subjectief. Hij is gevormd door een mening.
Hij kwam tot de conclusie dat kennis die het verstand voortbrengt betrouwbaarder is dan kennis op basis van waarneming via de zintuigen.

Zijn credo ‘Ik denk, dus ik besta’ vloeit voort uit die aanname. Descartes zag het menselijk verstand als bron van zuivere kennis.

Montesquieu 1689 - 1755

Montesquieu is een van de grondleggers van de sociologie en politicologie. Zijn werk legde de basis voor deze wetenschappen. De maatschappij was volgens Montesquieu, net als de natuur, onderhevig aan wetten.

Hij pleitte voor een strikte scheiding der machten, het idee van de trias politica, bestaande uit een uitvoerende, een wetgevende en een rechterlijke macht. Onderlinge controle van de drie machten zou volgens hem voorkomen dat één macht de overhand zou krijgen. Een dergelijk politiek systeem waarborgde een vrij leven voor haar burgers met een grotere mate van gelijkheid. Ook in onze huidige tijd vormen de ideeën van Montesquieu de grondslag van de manier waarop onze maatschappij is georganiseerd.

Diderot 1713 - 1784

Diderot was een Verlichtingsdenker met een onuitputtelijk geloof in de vooruitgang. Het idee dat meer kennis de mensheid vooruit zou helpen bracht hem op het idee een encyclopedie te maken. Allerlei wetenschappers en schrijvers konden daaraan bijdragen. Diderot wilde zo alle kennis beschikbaar maken voor iedereen.

Hij maakte de encyclopedie niet alleen voor generatiegenoten maar ook voor toekomstige generaties. Kennis en scholing zou mensen tot betere en deugdzamere wezens maken. Op die manier droeg toegankelijke kennis bij tot een betere samenleving. Tegen de encyclopedie was veel weerstand. Vooral de nadruk op religieuze vrijheid die Diderot voorschreef was aanleiding voor verbod op het werk.

Denkers van de Verlichting - 2

Rousseau 1712 - 1778

Jean-Jacques Rousseau is een van de bekendste Verlichtingsfilosofen. De wil van het volk zou volgens hem een belangrijk uitgangspunt moeten zijn voor het besturen van een land en van het recht. Rousseau zag de maatschappij als een verzameling burgers die onderlinge afspraken maakten, of zoals hij het noemde: een onderling contract afsloten. Zijn idee over de verhouding tussen volkswil en staatsmacht wordt gezien als een belangrijke pijler van de moderne democratie. Rousseau geloofde in een natuurlijke toestand waarin oprechtheid, eenvoud en gevoel vooropstonden, een oervorm van een ideale menselijke samenleving. De mensheid was volgens de filosoof ver van dat ideaal afgedreven maar kon die ideale toestand opnieuw ‘uitvinden’. Net als de andere Verlichtingsfilosofen geloofde hij in een maakbare samenleving. De staat als uitdrukking van de volkswil kwam hem ook op kritiek te staan. Want: dictators kunnen verkondigen dat zij de volkswil ten uitvoer brengen en zo hun macht rechtvaardigen.

Spinoza 1632 - 1677

Spinoza was een Nederlands filosoof en zoon van Portugees-Joodse immigranten. Binnen de Joodse gemeenschap maakte hij zichzelf onmogelijk door tegen allerlei regels te zijn. Spinoza wilde geen strenge voorschriften. Hij was voor vrije interpretatie van de Bijbel en zag God niet als een almachtige schepper maar als letterlijk alles: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal. Spinoza geloofde in vrijheid: vrij zijn betekende onafhankelijkheid, vrij zijn van je eigen emoties. Spinoza's opvattingen passen goed in de traditie van het rationeel optimisme omdat hij de mens centraal stelde. De denkbeelden van Spinoza werden in de zeventiende eeuw besproken op informele bijeenkomsten met andere wetenschappers en intellectuelen. Spinoza ontwikkelde met zijn bijeenkomsten een netwerk van vrijdenkers.

Voltaire 1694 - 1778

Voltaire wordt gezien als een van de belangrijkste denkers van de Verlichting. Speerpunten in de ideeën van Voltaire waren: intellectuele vrijheid en een vurige strijd tegen onwetendheid, corruptie en bekrompenheid.
Met zijn drang naar vrijheid kwam hij veelvuldig in botsing met de toen nog alomvattende macht van de kerk. Fundament van kennis en vrijheid was volgens Voltaire het verstand dat mensen in staat stelt te denken. Voltaire was een welkome gast aan menig vorstenhuis waaronder dat van Frederik de Grote. Hij had in die rol grote invloed op het intellectuele leven van zijn tijd. Voltaire past goed in het rationeel optimisme van de Verlichting vanwege zijn fascinatie voor de maakbare samenleving.

Locke 1632 - 1704

John Locke was een gelovig man en tegelijkertijd Verlichtingsdenker. Ook Locke zag kennis als de sleutel tot een betere samenleving. Locke stelde zich vragen die nog steeds actueel zijn: Hoe komen we tot kennis? Wanneer weten we of iets waar is en waarin verschilt objectieve kennis van een mening? Belangrijk uitgangspunt voor zijn ideeën over de staat was het zogenaamde 'natuurrecht'. Dit natuurrecht was volgens Locke algemeen en een voor ieder individu geldend recht. Daarbij hoorde het recht op leven, vrijheid en eigendom. De staat was volgens Locke een overeenkomst tussen burgers die hun natuurlijke rechten overdroegen aan de overheid. Deze constructie leverde de mens de grootst mogelijke veiligheid en bestaanszekerheid. Locke wordt gezien als een belangrijke grondlegger van het liberalisme.

Verlicht absolutisme - 1

De absolute vorsten van Europa begrepen dat de Verlichtingsideeën een gevaar vormden voor hun machtspositie. Sommige vorsten voelden zich tegelijkertijd ook aangetrokken tot de Verlichtingsideeën.

Met wat aanpassing wisten zij deze ideeën zelfs in hun eigen voordeel om te buigen. Frederik II van Pruisen sprak over een sociaal contract. Zijn onderdanen, zei hij, gaven hem de macht zodat hij het algemeen belang kon dienen.

Frederik noemde zich de eerste dienaar van de staat. Dat was een heel andere machtsbasis van het koningschap dan de machtsbasis waarin een absoluut vorst als Lodewijk XIV geloofde. Die verkondigde namelijk dat het koningschap door God was gegeven.

Vorsten als Frederik II en Catharina de Grote worden ook wel verlicht despoten genoemd. Ze waren aangeraakt door de ideeën van de Verlichting maar namen geen afstand van hun absolute macht.

Verlicht absolutisme - 2

Thomas Hobbes (1588-1679):
Ik was een Engelse filosoof. Net als de Verlichtingsfilosofen vond ik het natuurrecht een belangrijk uitgangspunt voor de staat. Maar de uitwerking die de Verlichte filosofen eraan geven was fout.
Gelijkheid en democratie leiden namelijk tot chaos en geweld.
In een denkbeeldige natuurtoestand zijn alle mensen gelijk.
Maar: onze onderlinge belangen botsen en daarom leggen we ons lot in handen van de staat. We sluiten een sociaal contract af.
We worden ondergeschikt aan de staat en geven zo onze zelfstandigheid deels op. In ruil zorgt de staat met een vorst aan het hoofd voor onze veiligheid. Het volk moet gehoorzaam zijn tenzij een vorst zijn werk erg slecht doet. Pas dan heeft het volk recht op ongehoorzaamheid.

Catharina de Grote (1729-1796):
Als tsarina van Rusland had ik veel macht. Ik was net als Frederik van Pruisen wel gecharmeerd van de Verlichtingsfilosofen.
Met Voltaire en Diderot onderhield ik een briefwisseling. Het culturele klimaat rondom de Verlichting was heel inspirerend. Ik verzamelde een enorme collectie schilderijen, beeldhouwwerken en tekeningen.
De Verlichtingsideeën over het delen van de macht waren echter absurd.
Stel je de chaos voor die zou ontstaan als het volk invloed zou krijgen op het besturen van een land.

Frederik II van Pruisen (1712-1786):
Ik zorgde ervoor dat Pruisen een machtig land werd in Europa.
De ideeën van de Verlichting vond ik mooi. Ik was zelf jarenlang bevriend met één van de grootste filosofen: Voltaire.
Ik nam de ideeën van de Verlichting wel met een flinke korrel zout. Het volk kan zichzelf niet regeren en legt zijn lot in handen van de vorst. Een goede vorst weet wat goed is voor zijn volk maar heeft wel de absolute macht.
Kunst en cultuur waren heel belangrijk voor mij. Ik speelde zelf fluit en had een klein orkestje waar ik huisconcerten mee gaf.

Tijdvak 8

Ontstaan parlementair stelsel

Inleiding - Ontstaan parlementair stelsel

In de 19e eeuw is het politieke systeem ontstaan zoals we dat nu kennen. Belangrijke politieke hervormers waren de liberalen die met hun grondwetten in het revolutiejaar 1848 de basis legden voor ons moderne parlementaire stelsel. De Nederlandse Grondwet die in 1848 tot stand kwam was zeer modern.

In het jaar 1848 bestonden er nog geen politieke partijen. In de tweede helft van de 19e eeuw veranderde dat snel. Er werden confessionele en socialistische politieke partijen opgericht. De liberalen die afkerig waren van partijvorming konden niet achterblijven. De moderne parlementaire democratie zoals we die nu kennen, was geboren. Het enige dat nog ontbrak was algemeen kiesrecht.

Liberalisme

Het liberalisme als politieke stroming komt voort uit Verlichtingsideeën die de vrijheid van het individu voorop stelden. Welgestelde burgers wilden politieke invloed ten koste van de traditionele standenmaatschappij en de almachtige vorst. Met de opkomst van de industriële revolutie werd deze groep groter en steeds machtiger.

Liberalen hadden duidelijke doelstellingen. Ze wilden volledige economische vrijheid en zo min mogelijk bemoeienis van de kerk en de staat. De inrichting van de staat wilden de liberalen vastleggen in een Grondwet. Vrijheid was volgens hen het best gewaarborgd als de rechten en plichten voor elke burger nauwkeurig werden omschreven.
De roep om hervormingen ging in de praktijk gepaard met een verlangen naar de eenheidsstaat op basis van een door burgers geformuleerde Grondwet. Duitsland bijvoorbeeld was een lappendeken van koninkrijkjes en vorstendommen. Zolang de vorstendommen persoonlijk bezit bleven van de oude machthebbers was de kans op liberale hervormingen klein.

Revolutiejaar 1848

Het jaar 1848 was een onrustig jaar in Europa. In Frankrijk eisten burgers, arbeiders en nationalisten radicale hervormingen, die de macht van de vorst zou beperken. Deze roep om hervormingen leidde tot opstanden en oproer in Parijs.

Ook in de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, in de Duitse staten en in Italië eiste het volk politieke hervormingen. De liberalen zelf waren in eerst instantie voorstander van revolutie, maar schrokken van de volksopstanden van arme arbeiders en ambachtslieden.
Met de democratisering van de samenleving ('het volk aan de macht') bedoelden zij in de eerste plaats zichzelf: de economisch machtige en liberaal ingestelde burgerij.

De revolutiedreiging in 1848 in Europa had ook invloed op Nederland. De liberale staatsman J.R. Thorbecke had al eerder geprobeerd om een liberale Grondwet in te voeren. Hij vond echter in koning Willem II een tegenstander van hervormingen.

De berichten over revoluties in Europa maakten Willem II angstig. Hij stemde nu toch in met een Grondwetswijziging en liet Thorbecke de nieuwe Grondwet ontwerpen.

Grondwet van 1848

1. Recht van enquête
Het recht van onderzoek(enquête). De Tweede Kamer kan onderzoek laten doen naar een omstreden onderwerp. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de vraag of de regering wel juist heeft gehandeld.

2. Openbare vergadering
De vergaderingen van alle vertegenwoordigende lichamen zijn openbaar.

3. Tweede Kamer controleert regering
De Tweede Kamer controleert het beleid van de regering. De Tweede Kamer controleert of de regering zijn werk goed doet. De regering is daarom verplicht om de Kamer goed te informeren.

4. Mogelijkheid ontbinden Kamers
De mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.

5. Jaarlijkse vaststelling begroting
Jaarlijkse vaststelling van de begroting in plaats van een tweejaarlijkse vaststelling.

6. Recht op amendement
Het recht van amendement voor de Tweede Kamer. Dit is het recht om voorstellen in te dienen om een wetsontwerp aan te passen. Vóór 1848 kon de Tweede Kamer alleen ja of nee zeggen tegen een wetsontwerp.

7. Grondrechten
De grondrechten van burgers werden in 1848 nauwkeurig omschreven. Er kwam vrijheid van godsdienst, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en de vrijheid van onderwijs. Door deze grondrechten werd het leven van veel mensen wat makkelijker. Het werd bijvoorbeeld voor katholieken mogelijk om hun godsdienst openlijk te belijden.

8. Ministeriële verantwoordelijkheid
Invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Voor 1848 waren ministers de hulpjes van de koning en niet aanspreekbaar op het beleid. Vanaf 1848 werden ministers zelf verantwoordelijk en was de macht van de koning symbolisch.

9. Gescheiden machten
De staatsmacht bestond uit duidelijk gescheiden machten. De van elkaar onafhankelijke wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht waren een uitwerking van de trias politica van Montesquieu.

  • Wetgevende macht:
    regering (koning(in) en ministers) en Staten-Generaal (Eerste en Tweede Kamer)
  • Uitvoerende macht:
    regering, provincies en gemeenten
  • Rechterlijke macht:
    rechters

10. Rechtstreekse verkiezingen
De leden van de Tweede Kamer werden rechtstreeks gekozen door de burgers. Het land was verdeeld in kiesdistricten waar per district twee afgevaardigden werden gekozen voor de Tweede Kamer.

'Het volk' bestond uit mannen die genoeg verdienden en genoeg belasting betaalden. Dat heet het censuskiesrecht. In 1850 had nog slechts 10% van de volwassen mannen kiesrecht!

Politiek van de 19e eeuw

De invoering van de Grondwet van 1848 was de basis voor de moderne politiek. De politieke macht lag nu vooral bij het parlement en de regering in plaats van bij de koning. Politieke partijen zoals in onze tijd waren er nog niet. Tweede Kamerleden waren vooral individuen met conservatieve of liberale standpunten. Conservatieven wilden geen veranderingen, de liberalen juist wel.
Een afgevaardigde in de Tweede Kamer handelde individueel. Wel waren er groepen politici met vergelijkbare denkbeelden, die soms gezamenlijk een standpunt innamen.

Door de snelle veranderingen in de 19e eeuw op het gebied van de industrialisering veranderde de maatschappij. De problemen en politieke vraagstukken die daaruit voortvloeiden, stimuleerden de partijvorming. Liberalen kregen te maken met tegenstanders die zich politiek organiseerden vanuit godsdienst of levensovertuiging zoals de confessionelen en de socialisten. Dat motiveerde ook de liberalen tot het oprichten van politieke partijen.

Aan het einde van de eeuw bestonden er verschillende politieke partijen die georganiseerd waren op basis van het geloof (protestanten, katholieken) of op basis van ideeën over economie en maatschappij (SDAP en enkele liberale partijen).

Protestanten

De godsdienstige identiteit was een belangrijke richting in de politiek. Zo had je protestante en katholieke afgevaardigden in de Tweede Kamer die zich bij het vormen van standpunten vooral lieten leiden door het geloof. De belangrijkste vertegenwoordiger van de protestanten was Abraham Kuyper.

Hij zette zich fel af tegen de liberalen en later ook tegen de socialisten, omdat zij in zijn ogen een goddeloze politiek voerden. De liberale wet die staatssteun alleen aan openbare scholen toekende was de protestanten een doorn in het oog. De schoolstrijd die eruit voortvloeide had tot gevolg dat protestanten zich beter organiseerden. In 1879 richtte Kuyper de eerste landelijk georganiseerde politieke partij op: de Antirevolutionaire Partij (ARP). De ARP vormde sindsdien een belangrijke machtsfactor in de politiek en was gericht tegen liberalen en socialisten.

Bij de schoolstrijd werkten de protestanten samen met de katholieken. Beide gelovige groepen wilden dat de overheid ook geld gaf aan hun scholen, net als aan de openbare scholen.

Katholieken

De katholieken in de Tweede Kamer waren eerst blij met de politiek van de liberalen. Die hadden immers gezorgd voor de nieuwe Grondwet waarin ook vrijheid van godsdienst was opgenomen. Zodoende konden katholieken zich in Nederland weer openlijk organiseren.
Al snel richtten de katholieken in de Tweede Kamer zich echter tegen de liberalen. Het liberalisme had als politieke motor individuele vrijheid en niet de godsdienst. Katholieken keurden dit af. In de schoolstrijd, de strijd om staatssteun voor confessionele scholen die liberalen alleen toekenden aan openbare scholen, vonden de katholieken een bondgenoot in Abraham Kuyper.

Een katholieke politieke partij liet lang op zich wachten. Pas in 1926 werd de RKSP opgericht. De belangrijkste katholieke politiek leider was de priester Herman Schaepman. Hij was een van de eerste katholieken in de Tweede Kamer. Hij moest niets hebben van het liberalisme en streefde naar een rechtse coalitie van confessionele partijen.
Hij had ook een duidelijk standpunt over de sociale kwestie. Arbeiders verdienden een beter bestaan vond hij, maar tegelijkertijd was hij fel tegen het goddeloze socialisme. Hij was daarom voor de oprichting van een katholieke vakbond die kon strijden voor een beter leven van katholieke arbeiders.

Liberalen

De liberalen in de Tweede Kamer in de tweede helft van de 19e eeuw kun je indelen in twee groepen: de conservatief-liberalen en de links-liberalen. De conservatief-liberalen, waar ook Thorbecke toe behoorde, stelden vrijheid voorop. De staat moest daarvoor de gunstige voorwaarden creëren. Verder was in hun ogen het individu verantwoordelijk voor zijn eigen lot. Zij wilden daarom niet dat de staat zich ging bemoeien met het lot van arbeiders.

Links-liberalen waren het daar in principe niet mee oneens maar hadden meer oog voor de werkelijkheid. Zij vonden dat de staat wel degelijk moest ingrijpen als de zaak uit de hand liep. Deze liberalen zoals Samuel van Houten en Kappeyne van de Coppello wilden wetten die burgers zouden beschermen tegen misbruik en armoede.

Liberale politici waren verantwoordelijk voor de eerste belangrijke sociale wetten zoals het Kinderwetje van Van Houten (1874), de Arbeidswet (1889), de Wet op leerplicht (1901), de Woningwet (1901) en de Ongevallenwet (1901).
Dat waren de eerste pogingen om de armzalige omstandigheden waarin arbeidersgezinnen leefden, te verbeteren.

Socialisten

De eerste afgevaardigde die opkwam voor de arbeidersbelangen was Bernardus Heldt. Hij werd in 1885 als eerste arbeider in de Tweede Kamer gekozen. Enkele jaren later volgde Domela Nieuwenhuis, de leider van de Sociaal Democratische Bond (SDB). Hij was lid van de Tweede Kamer, maar twijfelde desondanks of arbeiders niet beter konden overgaan tot revolutie. Nieuwenhuis was een charismatische leider en had veel aanhang bij de armsten in de samenleving.

Een socialistische partij met grote aanhang was de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij SDAP onder leiding van Pieter Jelles Troelstra.
De SDAP richtte zich in de strijd voor arbeiders vooral op de Tweede Kamer. Daar zouden de veranderingen doorgevoerd moeten worden. Daarom was algemeen kiesrecht ook een belangrijk agendapunt voor de SDAP. Hoe meer vertegenwoordigers in de Tweede Kamer, des te meer politieke macht, was de gedachte.
In 1897 veroverde de SDAP de eerste twee zetels.

Communisme

Karl Marx (1818 - 1883)

Volgens de Duitse denker Karl Marx was het socialisme slechts een overgangsfase op weg naar het communisme. Het communisme is gericht op een klasseloze samenleving met een gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen. Iedereen werkt naar vermogen en neemt naar behoefte.

Volgens de communistische theorie is de enige manier om de ongelijkheid af te schaffen een revolutie: de arbeidersklasse werpt de welgestelde klasse omver.

Het communisme kreeg in Nederland al vroeg steun en in 1918 ontstond de CPH (Communistische Partij Holland), die later haar naam veranderde in CPN (Communistische Partij Nederland).

Algemeen kiesrecht

De Grondwet van 1848 legde de basis voor de moderne parlementaire democratie. Toch was er nog een belangrijk verschil met de moderne politiek: het ontbreken van algemeen kiesrecht. Volgens het censuskiesrecht in de 19e eeuw mochten alleen mannen van 23 jaar en ouder die voldoende belasting betaalden hun stem uitbrengen.

Stapsgewijs werd het kiesrecht uitgebreid. Naast het betalen van voldoende belasting gingen ook andere zaken meetellen zoals het betalen van huur of het wel of niet kunnen lezen en schrijven.

Vanaf 1900 was het vooral de SDAP die zich sterk maakte voor het algemeen kiesrecht. De SDAP had als doel om verbeteringen voor de arbeiders tot stand brengen via het parlement, de Tweede Kamer. Hoe meer socialisten er in de Tweede Kamer werden gekozen, des te groter de kans op veranderingen. Omdat de potentiële kiezers van de SDAP geen stemrecht hadden, werd het algemeen kiesrecht een belangrijk programmapunt.

In 1917 was het zover. Alle volwassen mannen van 25 jaar en ouder kregen kiesrecht. Het vrouwenkiesrecht kwam twee jaar later in 1919. In 1922 konden alle volwassen mannen en vrouwen voor het eerst hun volksvertegenwoordigers kiezen.

Industriële revolutie

Inleiding - Industriële revolutie

Engeland was het land waar de stoommachine het eerst werd gebruikt in fabrieken. De mechanisatie van de productie ging zo snel en er veranderde zoveel tegelijk dat er wordt gesproken van een industriële revolutie.

De nieuwe fabrieken boden veel werkgelegenheid. De machines moesten worden bediend en ook bij de machinale productie van wollen en katoenen stoffen was nog veel handwerk nodig.

Op het platteland groeide de bevolking en er was veel werkloosheid. Daarom trokken steeds meer mensen naar de stad. Deze trek naar de stad zou de maatschappij ingrijpend veranderen.

Het platteland en de agrarische revolutie - 1

Aan de industriële revolutie ging de agrarische revolutie vooraf. Door technische verbeteringen steeg vanaf 1750 de arbeidsproductiviteit in de landbouw. Er werd meer en betere kwaliteit voedsel geproduceerd. Omdat er meer voedsel was, was er sprake van bevolkingsgroei.

De stijgende arbeidsproductiviteit maakte veel arbeiders overbodig. Er ontstond werkloosheid en de armoede nam toe. Het overschot aan arbeidskrachten op het platteland maakte de industriële revolutie mede mogelijk. Er waren immers arbeiders genoeg die de fabrieken in de steden konden bemannen.


Thuisarbeid
In de wintermaanden leefden veel gezinnen op het platteland van de thuisweverij. Op een met de hand aangedreven weefgetouw werden katoenen stoffen geproduceerd. Het was zwaar en eentonig werk maar het leverde wel inkomsten op.
Toen de stoommachine werd ingezet om weefmachines aan te drijven kregen de gezinnen van plattelandsarbeiders het zwaar. Hun producten konden niet concurreren met de snelle machines en de goede kwaliteit katoen die in de fabrieken werd geproduceerd.

Op de afbeelding zie je een thuiswever in Brabant, een schilderij van Vincent van Gogh. Tot het begin van de 20e eeuw trof je ook op het Nederlandse platteland deze vorm van thuisarbeid aan.

Het platteland en de agrarische revolutie - 2

Gewassen
In Groot-Brittannië gingen boeren over van het tweeslag- of drieslagstelsel op wisselbouw. Meerdere gewassen werden elk jaar op een ander stuk grond verbouwd zodat de grond niet uitgeput raakte en ziektes minder snel optraden. Er werden ook steeds sterkere en nieuwe gewassen geteeld, zoals aardappelen, mais en bonen. Deze nieuwe gewassen maakten een snellere en kwalitatief betere productie mogelijk. Een belangrijke verbetering was de strenge selectie van de beste zaden. Zo ontstonden er steeds betere en sterkere gewassen die meer opbrachten.

Landbouwwerktuigen
Niet alleen de landbouwgewassen verbeterden. Er kwamen steeds betere machines die de productie verhoogden. Een verbeterde versie van de ijzeren ploeg en het toenemende gebruik van paarden, in plaats van ossen, als trekdier, maakten het mogelijk om grotere stukken land te bewerken. Steeds meer handwerk werd overgenomen door werktuigen als eggen, maaimachines en dorsmachines.


Enclosures
Van oudsher waren op het Engelse platteland bepaalde gebieden in gemeenschappelijk gebruik. Dorpsbewoners lieten er bijvoorbeeld hun vee grazen of kapten er bomen voor hout. In de achttiende eeuw kwamen de meeste van deze gebieden in bezit van grootgrondbezitters.

De grootgrondbezitters voegden deze stukken grond aaneen tot grote velden die ze omheinden met muren en heggen. Deze enclosurepolitiek leidde in combinatie met technische vernieuwingen tot een enorme stijging van de voedselproductie.

Stoommachine

Na de uitvinding van de stoommachine werd het apparaat in verschillende stappen verbeterd. De industriële revolutie begon met het toepassen van de stoommachine als aandrijver van machines waar eerder het werk werd gedaan met handkracht, waterkracht of windkracht.

Er werden tal van toepassingen bedacht voor de stoommachine. De stoommachine ging een belangrijke rol vervullen in de mijnbouw, de textielindustrie en bij het produceren van gebruiksgoederen.
De machine zorgde voor een revolutionaire verandering in het vervoer. Er kwamen stoomtreinen en stoomschepen. De toepassing van de stoommachine legde zo de basis voor een nieuwe maatschappij: de industriële samenleving. Het produceren voor de wereldmarkt werd mede mogelijk dankzij de stoommachine. Er konden immers grote hoeveelheden goederen worden geproduceerd en deze konden over lange afstanden worden vervoerd.

Fabrieken - 1

De eerste fabrieken werden gebouwd op plekken die op dat moment handig waren. Vaak werden ze gebouwd in de buurt van steenkoolmijnen. Voor de stoommachines in de fabrieken was namelijk steenkool (en ijzererts) nodig. De steenkoolwinning was zwaar en vies werk en niet alleen de mensen die in de mijnen werkten hadden daar last van. Ook de inwoners van de steden en dorpen waar de fabrieken stonden hadden last van de milieuvervuiling die het gevolg was van het gebruik van de steenkool.

Grootgrondbezitters op het platteland die winst maakten met de stijgende voedselproductie, investeerden hun winst vaak in fabrieken. Dit waren meestal textielfabrieken waar met nieuwe machines zoals de Spinning Jenny (1764) werd geproduceerd.

Een stad als Manchester werd een echte industriestad waar in textielfabrieken katoen uit India werd verwerkt tot geweven stoffen.

Fabrieken - 2

Thomas Newcomen (1664-1729)
'Ik ben de uitvinder van de stoommachine. Het principe was vrij simpel: condensatie van stoom in een cilinder. De stoom uit de ketel duwt de zuiger omhoog, zodat er beweging ontstaat. Eenmaal op het hoogste punt spuit er een klein straaltje water in de cilinder. De stoom verandert daardoor weer in water. Er ontstaat een onderdruk. Die onderdruk zorgt ervoor dat de zuiger weer naar beneden zakt. Dat principe heeft onze hele maatschappij veranderd.'

James Watt (1736-1819)
'Ik was niet de eerste die zich bezighield met de stoommachine. Ik wist de bestaande ideeën om te zetten in een machine waarvan de kracht zo groot was dat hij geschikt was voor de aandrijving van vele verschillende machines in alle soorten en maten. Het principe is eenvoudig: met stoom drijf je een wiel aan waarmee je een machine kunt aansturen.'

Slechte omstandigheden - Sociale kwestie

In vrijwel elk land waar fabrieken werden gebouwd, trokken mensen van het platteland naar de stad (verstedelijking). De fabrieken hadden veel mensen nodig, dus de werkgelegenheid in de steden was groot.
Het leven in de stad was erg moeilijk. De werkomstandigheden waren slecht en een goede betaalbare woning vinden was praktisch onmogelijk. Arbeidersgezinnen leefden in zeer armoedige omstandigheden.

De fabrieken waren nog niet veel meer dan gebouwen met machines die bediend werden door arbeiders. Aandacht voor het welzijn en de veiligheid van de arbeiders was er niet of nauwelijks. De machines waren gevaarlijk en er gebeurden dan ook veel ongelukken. Een invalide of zieke arbeider werd afhankelijk van zijn familie. De werkdagen waren erg lang en het loon was bijzonder laag. Ook als alle gezinsleden in de fabriek werkten, was er niet genoeg geld voor eten, drinken en het betalen van de huur.

Kinderarbeid - Sociale kwestie

Omdat de lonen laag waren telde elke cent die verdiend kon worden mee. Het gevolg was dat ook veel kinderen in de fabrieken werkten (kinderarbeid). In de textielindustrie waren kinderen zelfs heel gewild, omdat hun kleine handjes geschikt waren om de draden op de spoelen te geleiden.

Kinderen gingen niet naar school en hadden dus ook weinig van de toekomst te verwachten.

Arbeiderswoningen - Sociale kwestie

De steden waar de fabrieken werden gebouwd waren niet berekend op de vele nieuwe bewoners.

Er waren te weinig woningen en door de schaarste moesten gezinnen veel geld betalen voor een schamel onderdak.
Veel arbeidersgezinnen leefden in vochtige kelderwoningen of kleine kamers. Zelfs een slechte woning was voor hen nauwelijks betaalbaar.

Modern imperialisme

Inleiding - Modern imperialisme

In de 15e en 16e eeuw werden grote delen van de wereld veroverd door Europese landen. Als landen hun macht in andere delen van de wereld uitbreiden door gebieden te veroveren en te controleren, spreek je van imperialisme.

Door de industrialisatie vanaf de 19e eeuw veranderde de relatie tussen de Europese landen en de landen die zij in hun macht hadden. De behoefte aan grondstoffen én aan afzetgebieden groeide sterk. Het economisch belang van de Europese landen in de gebieden die ze veroverd hadden, nam daardoor sterk toe. Vanaf dat moment spreek je van modern imperialisme. Gebieden die nog niet waren gekolonialiseerd, werden ineens interessant voor de opkomende industrielanden. Europese landen gingen zoveel mogelijk gebieden in Afrika en Azië veroveren.

Grondstoffen

Grondstoffen en afzetgebieden, gebieden waar je de geproduceerde goederen kon verkopen, waren essentieel voor een succesvolle industrialisatie. Grondstoffen als steenkool en ijzererts werden vaak in eigen land gevonden.
Afzetgebieden waren in eerste instantie gebieden in eigen land of Europese landen waar de industrialisatie nog niet was begonnen. Door stijgende productie en verzadiging van de afzetmarkt werd het noodzakelijk om nieuwe afzetgebieden te ontdekken.
Het fabrieksmatig produceren van producten had op die manier grote gevolgen voor de wereld en de wereldvrede.

De industriële revolutie verbond werelddelen met elkaar.

Verovering koloniën

Rond 1880 was Afrika zo goed als verdeeld over de Europese landen. Normaal lopen grenzen langs natuurlijke barrières, zoals rivieren en bergketens.

De grenzen op de kaart van Afrika waren het gevolg van de rivaliteit en onderlinge afspraken tussen Europese landen. Ze werden als het ware met de liniaal op de tekentafel getrokken. Ook dunbevolkte gebieden en grondstofarme gebieden werden ingelijfd.

Prestige en macht waren de drijfveren van de Europese landen. Als land leek je pas mee te tellen als je meedeed met de 'wedloop om Afrika' en andere delen van de wereld.

Links: Engeland strekt zijn tentakels uit naar alle uithoeken van de wereld.
Midden: Ook Duitsland eiste zijn deel van de 'taart' op.
Rechts: Besprekingen tussen Franse en Britse legerleiders in 1898

Het Fasjoda-incident in 1898: Engelse en Franse strijdkrachten komen elkaar tegen.

Onderhandelingen konden nog voorkomen dat de legers elkaar gingen bestrijden.

Bestuurlijke en culturele overheersing na 1850

De moederlanden waren trots op alles wat met hun eigen land te maken had en voelden zich superieur ten opzichte van de koloniën. Dit noemen we nationalisme. De ingelijfde landen in Afrika en Azië kregen de cultuur van het moederland opgedrongen. In de Engelse, Franse, Duitse en andere Europese koloniale gebieden kwam een bestuur zoals in het moederland. 

De leiding was altijd in handen van de blanken. Lagere bestuurders werden soms ook uit de plaatselijke bevolking gerekruteerd.
De taal van het moederland werd verplicht gesteld en dat verklaart het feit dat veel landen in Afrika ook nu nog overwegend Frans- of Engelstalig zijn. 
De cultuur van het moederland was in de koloniën overal zichtbaar zoals in de architectuur, infrastructuur en de kleding van mensen. De oorspronkelijke bewoners werden vaak gedwongen om de eigen cultuur op te geven.
Een belangrijke rol speelde de verspreiding van het christelijke geloof. Tal van missionarissen en zendelingen vertrokken naar de koloniën om het geloof te verspreiden.

Emancipatiebewegingen

Inleiding - Emancipatiebewegingen

Door de industriële revolutie veranderde de maatschappij. Mensen gingen anders leven.
Voor de een pakte dat gunstiger uit dan voor de ander. Fabrikanten werden rijk door de nieuwe economische activiteit. Zij wilden door hun economische succes meer politieke invloed.

De werkers in de fabrieken maakten geen deel meer uit van de plattelandsgemeenschap waar mensen elkaar in tijden van nood hielpen. In de anonieme stad stonden zij onbeschermd in hun nieuwe omgeving. Het was voor fabrieksarbeiders noodzakelijk om zich te organiseren.
Alleen door te strijden voor een betere positie in de maatschappij kon hun leven verbeteren.
Zo maakten verschillende groepen in de maatschappij een emancipatieproces door.

Opkomst socialisme - 1

In de gebieden waar veel fabrieken kwamen en waar de mensen van het platteland naar de steden trokken, waren de leefomstandigheden erg slecht. De meeste fabriekseigenaren hadden weinig belang bij hogere lonen, kortere werkdagen en betere werkomstandigheden.

Arbeiders gingen zich daarom organiseren in vakbonden en politieke partijen. Ze streefden naar betere werkomstandigheden, een normaal loon dat voldoende was om normaal van te leven en betere huisvesting.

De belangrijkste politieke partij voor arbeiders was de SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij) die in 1894 werd opgericht. Arbeiders hadden geen kiesrecht waardoor de partij slechts enkele zetels haalde in het parlement. De vakbonden die werden opgericht per beroepsgroep gingen de strijd aan met fabrikanten om de omstandigheden op het werk te verbeteren.

Opkomst socialisme - 2

Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)
Ik was advocaat en een van de belangrijkste socialistische leiders in Nederland. Ruim twintig jaar zat ik voor de SDAP in de Tweede Kamer.
Toen de Russische Revolutie uitbrak in 1917 dacht ik dat de tijd rijp was voor een revolutie in Nederland. Ik riep in november 1918 op tot een socialistische revolutie.
Ondanks de kloof tussen rijk en arm en de grote werkloosheid gebeurde er weinig tot niets. Mijn oproep tot revolutie was mislukt. Het was duidelijk dat hervormingen via het parlement tot stand zouden moeten komen.

Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919)
Ik word beschouwd als een van de grondleggers van het socialisme in Nederland. Ik was predikant maar ging steeds meer aan het geloof twijfelen. Ik trok me de ellende van de arbeiders zo aan dat ik besloot om voor ze te vechten.
Mijn strijd richtte zich tegen de in mijn ogen belangrijkste veroorzakers van de ellende: de Kerk, de overheid en de fabrikanten.
Het was belangrijk om de arbeiders een stem te geven want ze hadden nauwelijks rechten. Ik wilde het liefst een socialistische revolutie op gang brengen om de maatschappij in één keer te hervormen.
Desondanks ben ik ook lid geweest van de Tweede Kamer.

Vakbonden
In gebieden met veel industrie leefden veel arbeidersgezinnen in bittere armoede. Door de ellende was de bereidheid om iets aan de situatie te verbeteren groot.
Arbeiders richtten vakbonden op en dwongen verbeteringen af met demonstraties, stakingen en acties.

Confessionelen - 1

De 19e-eeuwse politiek werd gedomineerd door de liberalen. De politieke vertegenwoordigers van de rijke burgerij wilden de politieke macht eerlijker verdelen. Ook zorgden ze voor een nieuwe grondwet met vrijheid van godsdienst. Tegelijkertijd wilden liberalen een strikte scheiding tussen Kerk en Staat. Katholieke en protestantse scholen kregen geen financiële steun van de liberale overheid maar neutrale openbare scholen wel.

 


Katholieken en protestanten, confessionelen genoemd, voelden zich achtergesteld en organiseerden zich in politieke partijen. De schoolstrijd begon, waarin de katholieken en protestanten samenwerkten tegen de liberalen.
Ze wilden gelijke rechten en overheidsgeld voor katholieke en protestantse scholen.

Confessionelen - 2

Abraham Kuyper (1837-1920)
Ik was een gereformeerd predikant en oprichter van de eerste politieke partij in Nederland, de ARP (Anti-Revolutionaire Partij).
Ik wilde met de ARP tegenwicht bieden tegen de dominante liberalen en de opkomende socialisten voor wie God nauwelijks nog een rol speelde.
Mede door mijn toedoen kreeg de Nederlandse politiek te maken met de scherpe tegenstelling tussen christelijke partijen en niet-christelijke partijen. Het geloof in God moet volgens mij uitgangspunt zijn van elk handelen, dus ook van de politiek.
Ik heb de emancipatie van de gereformeerden gestimuleerd door de oprichting van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Want ook de universiteiten werden gedomineerd door liberalen die een niet-christelijke wetenschap beoefenden.

Herman Schaepman (1844-1903)
Ik was de belangrijkste leider van de katholieken in de 19e eeuw. Vanaf 1880 zat ik als eerste priester in de Tweede Kamer.
Het katholieke volksdeel was eeuwenlang achtergesteld geweest en dat was te merken. Katholieken voelden zich tweederangsburgers en nauwelijks Nederlander.
Over de situatie van de arbeiders maakte ik me grote zorgen. Het marxisme was de vijand van de Kerk maar het was noodzakelijk dat de positie van katholieke arbeiders zou verbeteren. Daarom waren katholieke vakbonden belangrijk. Aan de ene kant om hun positie te verbeteren en aan de andere kant om hen te behouden voor het katholicisme.

Feminisme

Vrouwen hadden in de 19e eeuw een ondergeschikte positie. Vrouwen werden niet toegelaten tot de universiteit, ontvingen voor hun werk minder loon dan mannen en hadden geen stem- of kiesrecht.

Het feminisme, het opkomen voor gelijke rechten van man en vrouw, was een emancipatiestrijd die zowel in burgerlijke kringen als in arbeiderskringen werd gevoerd.

Vrouwen wilden studeren, zelf een beroep kunnen kiezen en politieke invloed. De strijd van vrouwen uit de burgerij richtte zich vooral op toegang tot onderwijs en het openbare leven. De strijd van vrouwen uit de arbeidersklasse viel grotendeels samen met de algemene strijd voor een beter leven voor arbeiders.

Aletta Jacobs

Aletta Jacobs (1854-1929):
'Ik werd geboren in een welgesteld Joods gezin. Ik wilde net als mijn vader arts worden. Na een brief aan de liberale staatsman Thorbecke kreeg ik toestemming om als proef een jaar te studeren.

Als enig meisje ging ik naar de universiteit in Groningen. Na definitieve toestemming kon ik in 1878 afstuderen als eerste vrouwelijke arts. Ik heb in mijn leven gestreden voor vrouwenkiesrecht. Daarvoor reisde ik heel de wereld over.

In 1922 kon ik, meer dan veertig jaar na het behalen van mijn artsendiploma, voor het eerst mijn stem uitbrengen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen.'

Tijdvak 9

Twee wereldoorlogen

Inleiding - Twee wereldoorlogen

De eerste helft van de 20e eeuw werd ontsierd door twee wereldoorlogen. Wereldwijd waren er landen bij deze oorlogen betrokken en daarom staan ze bekend als de Eerste en de Tweede Wereldoorlog.

De Tweede Wereldoorlog is te zien als een logisch vervolg op de Eerste Wereldoorlog.

Oorzaken Eerste Wereldoorlog

Voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren meerdere oorzaken:

Rivaliteit Frankrijk - Duitsland
In 1870 verloor Frankrijk een oorlog met de Duitse staten onder leiding van Pruisen. Frankrijk werd militair vernederd en werd gedwongen tot het betalen van forse herstelbetalingen. Ook verloor het de economische belangrijke provincies Elzas en Lotharingen aan Duitsland. Het verlangen naar wraak en genoegdoening in Frankrijk was daarom groot.

Bondgenootschappen
Duitsland had een bondgenootschap met Oostenrijk-Hongarije en Italië. Frankrijk voelde zich bedreigd en zocht toenadering tot het tsaristische Rusland. In 1907 sloot ook Groot-Brittannië zich aan bij Frankrijk en Rusland om tegenwicht te bieden aan het machtige Duitsland.
Er stonden twee groepen tegenover elkaar: de Centralen (Duitsland en bondgenoten) en de Entente (Rusland, Frankrijk en Groot Brittannië). Bondgenoten beloofden elkaar militaire steun als één van hen werd aangevallen. Door deze wederzijdse beloften werd de kans op een oorlog groter.

Imperialisme/kolonialisme
De strijd om de koloniën versterkte de rivaliteit tussen de landen in Europa. De Duitse keizer Wilhelm II wilde meedoen in de strijd om de koloniën. In korte tijd liet hij een sterke militaire vloot bouwen. Zijn koloniale ambitie was bedreigend voor het koloniale rijk van Groot-Brittannië.

Wapenwedloop/militarisme
Duitsland was vanaf 1871 een keizerrijk onder leiding van Wilhelm I. Het land werd door een snelle industrialisatie een belangrijke economische en militaire macht. De opkomst van Duitsland verstoorde het machtsevenwicht in Europa. Het gevolg was een wapenwedloop waarbij landen probeerden om meer en betere wapens te hebben dan de concurrerende landen.
Als gevolg van de industriële ontwikkeling had het wapentuig alsmaar meer vernietigingskracht. We kunnen de Eerste Wereldoorlog dan ook zien als de eerste industriële oorlog.

Nationalisme
De toenemende rivaliteit tussen de grootmachten in en buiten Europa uitte zich in een sterk opkomend nationalisme. De nationale eer van Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland was in het geding.
De landen voerden een wapenwedloop om de rivalen op militair gebied voor te zijn. De ingevoerde dienstplicht had tot gevolg dat de legers uit miljoenen soldaten bestonden. Toen de oorlog uitbrak gingen veel soldaten optimistisch de oorlog in om de eer van het vaderland te verdedigen.

 

 

Oorzaken Eerste Wereldoorlog - Video

Bekijk hier een videofragment over de Eerste Wereldoorlog.

 

De loopgravenoorlog

De moord op Franz Ferdinand
In juni 1914 werd de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand door een Servische jongeman doodgeschoten. De moordaanslag was de aanleiding voor het uitbreken van oorlog tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië.
Door het ingewikkelde stelsel van bondgenootschappen escaleerde het conflict al snel tot een wereldoorlog. De geallieerden (Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland, e.a.) vochten tegen de Centralen (Duitsland, Italië, Turkije, Japan, e.a.). Later raakten nog meer landen bij de oorlog betrokken, waaronder de Verenigde Staten in 1917.
De Eerste Wereldoorlog is een oorlog waarin niet uitsluitend legers met elkaar vochten; de gehele maatschappij was betrokken bij de oorlog. De oorlog wordt daarom wel een totale oorlog genoemd.

In 1914 waren er twee militaire allianties: de Entente en de Centralen. Toen de oorlog uitbrak, werden de Entente en andere landen die tegen de Centralen vochten, samen de Geallieerden genoemd.

Om een gelijktijdige tweefrontenoorlog te voorkomen, waarbij Duitsland tegelijkertijd tegen Rusland en Frankrijk zou moeten vechten, bedachten de Duitsers het Von Schlieffenplan. Ze wilden via het neutrale België doorstormen naar Frankrijk en vervolgens Parijs omsingelen. Zodra Frankrijk was verslagen kon Duitsland zich richten op een eventuele oorlog met Rusland.

​​

Doordat de Russen veel sneller optrokken dan voorzien, konden de Duitsers minder legers inzetten in het westen. Het plan voor een snelle omsingeling van Parijs mislukte. Uiteindelijk werd de Duitse opmars door het Franse en Engelse leger tot staan gebracht aan de rivier de Marne.

Uiteindelijk werden de Duitsers teruggedrongen tot over de Marne. Beide legers groeven zich in waarna een loopgravenoorlog volgde.

De westelijke frontlinie breidde zich uit naar het noordwesten tot aan de Noordzee. Rondom de lijn die liep van de Noordzee tot aan de Zwitserse grens werd vier jaar lang een verbeten oorlog uitgevochten.

Oorzaken Tweede Wereldoorlog

Duitsland kreeg het als verliezer van de Eerste Wereldoorlog zwaar te verduren. 
De geallieerden legden de schuld van de oorlog geheel bij Duitsland. Daarom legden ze Duitsland een strenge vrede op: de Vrede van Versailles

Duitsland verloor grondgebied en haar koloniën. Het land werd ontwapend en veroordeeld tot torenhoge herstelbetalingen. Dat was compensatie voor alle schade en het leed van de oorlog. Deze maatregelen bij elkaar krenkten Duitsland tot op het bot.

Economie - 1

In de eerste jaren na de oorlog waren de voedselprijzen in Duitsland hoog en er was armoede en werkloosheid. Amerikanen kwamen met economische steunprogramma's: het Dawes- en het Youngplan.

Dat waren leningen waarmee de Duitse economie weer op gang werd geholpen. Daardoor steeg de welvaart in Duitsland. In de periode 1925-1929 was er redelijke voorspoed. Berlijn stond bekend om zijn hippe en gewaagde uitgaansleven.

Toen in 1929 de economie van de VS in een diepe crisis raakte, werden de leningen stopgezet. Duitse bedrijven gingen failliet en de werkloosheid in Duitsland steeg dramatisch.

 

 

Economie - 2

Na de beurskrach van New York in 1929 raakte de wereldeconomie in een diepe depressie. Ook de Duitse economie kwam bijna stil te liggen. De werkloosheid steeg en de onvrede groeide snel. In die sfeer groeide de aanhang van de partij van Adolf Hitler.

Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam, hervormde hij de economie. De Duitse economie werd een oorlogseconomie. Het werk stond in dienst van een naderende oorlog.

De werkloosheid werd 'opgelost' door investeringen in de infrastructuur, zoals snelwegen (Autobahnen) en de wapenindustrie. Ook door herinvoering van de dienstplicht daalde de werkloosheid.

 

 

 

 

Opkomend extremisme

Het keizerrijk Duitsland hield in 1918 met het einde van de oorlog op te bestaan. Duitsland werd een republiek genoemd naar het stadje Weimar. Daar werd de nieuwe grondwet van Duitsland afgekondigd.

Sociaaldemocraten riepen de republiek uit en regeerden Duitsland in de periode 1918-1933. De democratie in Duitsland had het zwaar te verduren onder aanvallen van communisten en nationaalsocialisten.

Aan de linkerkant dreigde het gevaar van een communistische revolutie. Aan de rechterkant stonden de nationaalsocialisten van Hitler klaar om de macht over te nemen.

Op de afbeelding zie je een verkiezingsaffiche van de sociaaldemocraten. Deze toont de vijanden van de Weimar-regering: conservatieve aanhangers van het keizerrijk, nationaalsocialisten en communisten.

Tweede Wereldoorlog - 1939

1939
Chamberlain zwaaide in september 1938 nog trots met een door Hitler getekende vredesovereenkomst. De Britse politiek in de jaren dertig was gericht op het voorkomen van oorlog. Hitler had al diverse gebieden geclaimd en ingelijfd. In september 1938 liet Hitler zijn oog vallen op Tsjecho-Slowakije. Tijdens de conferentie van München probeerde Chamberlain om een oorlog te voorkomen. In ruil voor de Duitse annexatie van Sudetenland beloofde Hitler aan Chamberlain af te zien van verdere agressie.

Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen binnen. Groot-Brittannië en Frankrijk verklaarden Duitsland de oorlog. De Verenigde Staten bleven vooralsnog neutraal.

Ook de Sovjet-Unie trok Polen binnen. Voorafgaand hadden Hitler en Stalin een niet-aanvalsverdrag gesloten waarin de verdeling van Polen al was bepaald.

Tweede Wereldoorlog - 1940

1940
In het voorjaar van 1940 viel Duitsland het ene na het andere land binnen. In april werden Denemarken en Noorwegen onder de voet gelopen. In mei volgden Nederland, België en Luxemburg. Begin juni capituleerde Frankrijk na bombardementen op Parijs. Vanaf juli begonnen de massale Duitse luchtaanvallen op Engeland. In augustus van hetzelfde jaar antwoordde Engeland met Britse luchtaanvallen op Berlijn.

Londen na een Duitse luchtaanval.

 


In tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog, die een loopgravenoorlog was, verliep de oorlog nu zeer snel. Het begin wordt daarom ook wel aangeduid met de term blitzkrieg of bliksemoorlog.

Tweede Wereldoorlog - 1941

1941
Duitsland veroverde grote delen van het Midden-Oosten. In de zomer begon Duitsland een groot offensief tegen de Sovjet-Unie. Het doel was Lebensraum, ofwel leefgebied voor het Duitse volk. Als Duitsland de Sovjet-Unie zou wegvagen, was dat de nekslag voor Engeland, zo dacht Hitler. Bovendien was de Sovjet-Unie een machtige vijand en volgens Hitler een 'minderwaardig' volk.

De aanval van Duitsland op de Sovjet-Unie betekende het begin van het einde voor Hitler. Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie tekenden een militair bondgenootschap. De Duitse aanval op Moskou mislukte en de Russen begonnen een tegenoffensief.

Pearl Harbor
In 1940 hadden de Duitsers een bondgenootschap gesloten met Italië en Japan. In Oost-Azië was Japan bezig met een oorlog om gebieden te veroveren. De Verenigde Staten werden door Japan gezien als een belangrijke tegenstander. Om deze uit te schakelen viel Japan op 7 december 1941 de Amerikaanse vloot aan. Deze lag voor anker in de haven van Pearl Harbor, op Hawaii.

De Japanse aanval op Pearl Harbor droeg bij aan een keerpunt in de oorlog. De Verenigde Staten verklaarden de oorlog aan Japan. Duitsland verklaarde daarop de oorlog aan de Verenigde Staten op 11 december. Duitsland en Japan hadden er een machtige vijand bij.

Tweede Wereldoorlog - 1942

1942
In 1941 namen Hitler en zijn handlangers het schokkende en ingrijpende besluit om alle Joden uit te roeien. Ze noemden dat de oplossing van het Jodenvraagstuk. De 'gewone' moordpartijen op Joden in de eerste oorlogsjaren waren blijkbaar niet genoeg. In 1942 werd de Endlösung, de massamoord op de Joden, effectief georganiseerd.

Hier lees je de eerste alinea van een brief van een hoge Duitse militaire leider Hermann Göring: 'In aanvulling op uw opdracht van 24 januari 1939 om het Joodse probleem in de vorm van emigratie of evacuering op te lossen op een manier die recht doet aan het huidige tijdsgewricht, geef ik u hierbij de opdracht om alle organisatorische en materiële voorbereidingen te treffen voor een totale oplossing van het Joodse probleem in het onder Duitse invloed staande Europese gebied.'
In augustus nam de Britse generaal Montgomery de leiding op zich van een militair offensief verzet in Noord-Afrika. Enkele maanden later was de Duitse overmacht daar gebroken.

Tweede Wereldoorlog - 1943

1943
Op 31 januari 1943 moest het Duitse leger bij de Russische stad Stalingrad zich overgeven na een verschrikkelijke strijd. Sovjet-troepen omsingelden het 6e Duitse leger en maakten meer dan 100.000 krijgsgevangenen. Hierna begon de geleidelijke terugtrekking van Duitse troepen uit de Sovjet-Unie. De Slag om Stalingrad werd daarmee een belangrijk keerpunt in de Tweede Wereldoorlog.

Op 9 en 10 juli van dat jaar landden geallieerde troepen op Sicilië.

In november was er een ontmoeting tussen Roosevelt, Churchill en Stalin in Teheran. Daar werd de strategie van de oorlog besproken. Zo werd de massale geallieerde landing op de West-Europese kust vastgesteld voor de lente van 1944. De Sovjet-Unie beloofde de VS te helpen in de oorlog tegen Japan.

Tweede Wereldoorlog - 1944

1944
Tweefrontenoorlog
Troepen van de Sovjet-Unie drongen Duitsland verder terug tot diep in Polen. Op 6 juni was het Decision-Day ofwel D-Day. Amerikaanse, Canadese en Britse soldaten landden massaal op de kusten van Normandië. Het was het begin van de bevrijding van West-Europa.

In december leverden Duitse troepen een hevige strijd met geallieerde troepen in de Ardennen. Het was een alles-of-niets-poging van Hitler om de geallieerden tot staan te brengen. De Slag om de Ardennen werd gewonnen door de geallieerde troepen.

 

 

 

Tweede Wereldoorlog - 1945

1945
In januari bevrijdden Sovjet-soldaten het concentratiekamp Auschwitz in Polen. Roosevelt, Churchill en Stalin ontmoetten elkaar in februari op Jalta om alvast de naoorlogse situatie te bespreken. Er werden o.a. afspraken gemaakt over de verdeling van Duitsland in bezettingszones.

Op 30 april 1945 pleegde Adolf Hitler zelfmoord in zijn bunker in Berlijn en was de oorlog in het Westen praktisch gewonnen. Op 5 mei 1945 was heel Nederland bevrijd. Twee dagen later, op 7 mei, volgde de officiële Duitse overgave en kwam er in Europa een einde aan de Tweede Wereldoorlog.

De oorlog tegen de Japanse overheersing van Azië ging voorlopig nog gewoon door. De Japanse soldaten waren zeer fanatiek bij de verdediging van de bezette gebieden. Om een langdurige bevrijdingsstrijd te voorkomen gebruikten de VS een nieuw, verschrikkelijk wapen: de atoombom.
Op 6 en 9 augustus 1945 ontploften twee atoombommen boven de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. Dit kostte honderdduizenden levens, ook door stralingsziekten. De Japanse overgave volgde snel op 10 augustus.

De Tweede Wereldoorlog was net als de Eerste Wereldoorlog een totale oorlog geweest. Niet alleen legers, maar de gehele maatschappij was betrokken bij de oorlog, denk bijvoorbeeld maar aan de vele bombardementen op steden. Het totaal aantal slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog was groter dan het totaal aantal slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Vooral het aantal burgerslachtoffers was veel groter.

Economische wereldcrisis

Inleiding - Economische wereldcrisis

Toen in 1918 de Eerste Wereldoorlog was afgelopen, waren de problemen niet voorbij. Niet alleen Duitsland had het op economisch gebied heel moeilijk, ook de overwinnaars in Frankrijk en Engeland zaten financieel volledig aan de grond. Deze landen hadden grote schulden bij de Verenigde Staten.

In de Verenigde Staten ging het in de jaren twintig economisch gezien juist voorspoedig. Een Amerikaans hulpprogramma in de vorm van forse leningen zou Europa er weer bovenop moeten helpen. Aanvankelijk herstelde de economie in Europa zich goed. Tot het moment dat het in de VS zelf misging.

Voorspoed in de jaren twintig - 1

Technologische ontwikkelingen
De Verenigde Staten waren op het gebied van de productie van consumptieartikelen het modernste land ter wereld. De elektriciteit vindt een snelle verbreiding en heeft grote gevolgen. Nieuwe artikelen zoals stofzuigers en koelkasten rolden van de lopende band. Fotografie, radio en film worden geïntroduceerd. De eerste vliegtuigen gaan de lucht in.

Een nieuw vervoermiddel als de auto rolde in moderne fabrieken in grote aantallen van de lopende band. Met de grootschalige productie van consumptieartikelen werd door fabrikanten grote winst gemaakt.

Amerika was rijk en probeerde met leningen ook de economie in Europa weer in de steigers te zetten. De ontwikkeling van een Europese afzetmarkt voor Amerikaanse producten was voor de VS natuurlijk gunstig. Europa op haar beurt was gebaat bij de Amerikaanse leningen omdat zo de werkgelegenheid kon groeien en de werkloosheid zou dalen.

In Engeland, Frankrijk en vooral ook Duitsland ging het na 1923 ook weer beter met de economie. De werkloosheid daalde en mensen hadden weer geld te besteden.

De Beurskrach van 1929

De Amerikaanse economie was in werkelijkheid ongezonder dan het leek. De consumptie in de VS was vooral gebaseerd op leningen. Geld dat vroeg of laat moest worden terugbetaald aan de Amerikaanse banken.

Door het grote vertrouwen van consumenten in de economie steeg de waarde van aandelen tot ongekende hoogte. Veel groter dan hun werkelijke waarde.

Intussen waren er grote problemen in de landbouw. Omdat de afzet van landbouwproducten naar Europa sterk begon te dalen en Europese boeren weer in staat waren om zelf genoeg te produceren, kwamen veel landbouwers in grote problemen en gingen failliet.

In de zomer van 1929 begonnen de koersen op de New Yorkse beurs al te dalen. Op Zwarte Donderdag 24 oktober 1929, stortte de beurs in New York volledig in. Beleggers probeerden massaal hun aandelen te verkopen om de schade te beperken. Daardoor werden de aandelen snel nog minder waard. Zelfs banken gingen failliet. In korte tijd steeg de werkloosheid en daalde de consumptie en verdween het vertrouwen in de economie volledig.

Omdat de economie van de VS was vervlochten met die in Europa had de ineenstorting van de beurs in New York grote gevolgen voor de wereldeconomie. De opkrabbelende landen in Europa moesten versneld de leningen aan de VS terugbetalen. Voor Duitsland was de crisis een ramp, omdat de financiële hulp stopte en het land opnieuw bankroet was.

De situatie in Duitsland

Duitsland werd hard getroffen door de crisis in 1929. Bedrijven en banken gingen failliet en de werkloosheid steeg snel. Vele Duitsers leidden vanaf 1929 een zeer armoedig bestaan.

De democratische partijen die vanaf 1918 de Weimarregering hadden gevormd, kregen van veel Duitsers de schuld. Anti-democratische partijen zoals de communisten en de nationaalsocialisten (NSDAP) van Adolf Hitler, kregen veel politieke steun. Deze partijen beloofden een uitweg uit de ellende.

Na de verkiezingen in 1930 steeg de NSDAP van 12 naar 107 zetels en werd in één klap de tweede partij van Duitsland. De politiek van Duitsland verkeerde in een diepe impasse omdat er geen basis meer was voor politieke samenwerking.

Door het gebrek aan vertrouwen in de democratische partijen kregen allerlei splinterpartijen de kans om in het parlement te komen. In 1930 waren er acht partijen met minder dan twintig zetels, die samen bijna 20 procent van de stemmen hadden gekregen. Door het gebrek aan samenwerking verschoof de macht naar rijkspresident Von Hindenburg die min of meer op eigen houtje opereerde.

Intussen werd het straatbeeld beheerst door straatgevechten tussen knokploegen van communisten en nationaalsocialisten. Deze politieke uitersten wilden de macht en waren elkaars doodsvijanden.
In 1930 werden alleen in Pruisen al 2500 gevechten gemeld waar de SA van Adolf Hitler bij was betrokken. De economische crisis van 1929 leidde tot een politiek explosieve situatie in Duitsland.

Nederland

Ook de economie van Nederland werd getroffen door de wereldcrisis. De jaren dertig van de twintigste eeuw werden gekenmerkt door hoge werkloosheid en veel armoede.

Werklozen kregen slechts een kleine uitkering waarmee gezinnen net konden overleven. Twee keer per dag moesten werklozen met hun stempelboekje in de rij staan voor een stempel zodat ze niet stiekem wat konden bijverdienen.

Colijn was in die tijd minister-president. De partijen in zijn regering hadden afgesproken om zo min mogelijk geld uit te geven. Aan die afspraak hielden ze zich ook. Een partij die niet in de regering zat, waren de socialisten. Zij vonden dat de regering alles moest doen om de economie weer te laten groeien.

Werkverschaffing

Omdat de werkloosheid in Nederland groot was, bedacht de overheid de werkverschaffing. In de jaren twintig, maar vooral in de jaren dertig werden grote projecten opgezet waar werklozen verplicht moesten werken. Werklozen die weigerden, verloren hun uitkering.

Er werden parken aangelegd, kanalen gegraven en recreatiegebieden aangelegd.
Maar het lukte de regering niet om de crisis op te lossen. Daardoor gingen Nederlanders twijfelen aan onze democratie.
Er kwam een nieuwe politieke partij: de N.S.B..

 

 

Democratie onder druk

Mussolini en Hitler

Overal in Europa zorgde de wereldcrisis voor nieuwe onzekerheid, armoede en ontevredenheid. Dat was te merken in de politiek. In de ogen van velen hadden de leiders weer gefaald, net als bij de Eerste Wereldoorlog. Zij zochten hun heil bij radicale, antidemocratische partijen die de problemen met geweld wilden oplossen.
 

Mussolini

In alle Europese landen werden communisten sterker. Zij wilden naar voorbeeld van Rusland de macht in handen geven van één partij en alle privébezit in handen van de staat brengen. Hiervoor was een gewelddadige revolutie nodig van de arbeiders.

In Italië kreeg het fascisme van Mussolini veel aanhang. Knokploegen in zwarte uniformen beheersten de straat. Mussolini geloofde in herstel van het Romeinse Rijk door gewelddadige uitbreiding van kolonies. Hij kreeg inderdaad de macht in handen en werd later een bondgenoot van Hitler-Duitsland.

Anton Mussert

In Duitsland beloofden de nationaalsocialisten onder Hitler wraak voor de vernederingen van Versailles en herstel van de economie. Alleen een krachtige leider kon Duitsland weer rijk en machtig maken.

Ook in Nederland kwam een nationaalsocialistische beweging tot stand: de NSB van Anton Mussert.

De Duitse bezetting en de jodenvervolging

Inleiding - De Duitse bezetting en de jodenvervolging

Nederland was in 1940 al een eeuw lang een neutraal land, een land dat geen partij koos als er oorlog was. In 1940 schond Hitler de neutraliteit van Nederland. Dat was het gevolg van het aanvalsplan van Hitler tegen Frankrijk.

Op 10 mei 1940 trokken Duitse troepen de Nederlandse grens over. Binnen 5 dagen was Nederland veroverd en had het 5 lange bezettingsjaren voor de boeg. Veel Nederlanders hadden het zwaar te verduren tijdens de Duitse bezetting. Voor de Joodse Nederlanders was de Duitse bezetting een ramp. Van de 140.000 Joden in Nederland werden er ruim 100.000 vermoord in vernietigingskampen.

De Duitse bezetting 1940-1945 - 1

Oorlogsdagen in mei 1940
Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. De aanval was onderdeel van een militair plan van Hitler om Frankrijk snel en doeltreffend vanuit het noorden aan te vallen.

Doel van het Duitse leger was:

  • een snelle uitschakeling van het Nederlandse leger en
  • arrestatie van de koningin, de regering en de legerleiding.

Omdat het verzet tegen de Duitse aanval taaier was dan verwacht, had de Koninklijke familie en regering voldoende tijd om te vluchten naar Groot-Brittannië en had Nederland een regering en koningshuis in ballingschap.

Blitzkrieg
Een snelle aanval, ook wel Blitzkrieg genoemd, zou de Franse en Britse troepen nauwelijks kans bieden zich in te graven zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog.​

Bombardement Rotterdam
Het Nederlandse leger bood fel verzet bij strategische plekken zoals de Afsluitdijk, de Moerdijkbruggen en de Grebbelinie. Omdat de snelle verovering van Nederland stokte, koos Hitler een andere strategie.

In de middag van 14 mei 1940 werd de eeuwenoude historische binnenstad van Rotterdam compleet vernietigd door zware bombardementen. De capitulatie van het Nederlandse leger volgde daarna snel.

De Duitse bezetting 1940-1945 - 2

Fase 1: Gematigde fase Duitse bezetting
10 mei 1940 - februari 1941

Na vijf oorlogsdagen in mei 1940 waren de oorlogshandelingen in Nederland voorbij. Een klein deel van het Duitse leger bezette Nederland. Het Nederlandse volk werd door Hitler gezien als een 'Brudervolk', sterk verwant aan het Duitse volk.

Daarom kreeg het land in plaats van een militair bestuur een burgerlijk bestuur onder leiding van de Oostenrijkse SS'er Seyss Inquart.

Doel was om steun te winnen van het Nederlandse volk voor de nationaalsocialistische zaak. Propaganda was daarbij een belangrijk middel.

Fase 2: Duitse repressie, opkomst verzet en dwangarbeid
Februari 1941 - najaar 1944

Al aan het eind van het jaar 1940 lieten de Duitse machthebbers hun gematigde houding varen. De meerderheid van het Nederlandse volk liep niet warm voor de nationaalsocialistische zaak. De dwang en beperkingen namen toe en anti-Joodse maatregelen volgden elkaar snel op.
Politieke partijen behalve de NSB werden verboden, burgemeesters, de leiding van vakbonden, scholen en omroeporganisaties maakten gedwongen plaats voor nationaalsocialisten of NSB'ers. De verhouding tussen de Duitse bezetters en de bevolking verslechterde. Nederland stond vanaf 1941 steeds meer in dienst van de oorlogvoering van Duitsland.

Fase 3: Ontregeling en hongersnood
najaar 1944 - mei 1945

Na de invasie van geallieerde troepen in Normandië op 6 juni 1944 (D-day) was de bevrijding van Nederland nabij. De zuidelijke provincies onder de grote rivieren werden in september 1944 bevrijd. Boven de grote rivieren kwamen de zwaarste maanden uit de oorlog. Veel mannen werden in het najaar van 1944 bij razzia's opgepakt en naar Duitsland gedeporteerd om als dwangarbeider te werken. Het transportsysteem dat in de winter van 1944 door de Duitsers volledig stil was gelegd, zorgde voor een dramatisch gebrek aan voedsel in het westen van het land.
Zo'n 20.000 mensen in de grote steden vonden de hongerdood in de hongerwinter. De maatschappij was in de laatste winter van de oorlog totaal ontregeld. De in het nauw gedreven Duitsers reageerden op vergrijpen en verzetsdaden met veel geweld en represailles. Uiteindelijk was Nederland op 5 mei 1945 in zijn geheel bevrijd.

De Duitse bezetting 1940-1945 - 3

Dagelijks leven
Na de overgave op 15 mei 1940 keerde het 'gewone' leven weer terug. Het merendeel van de Nederlanders probeerde 'onzichtbaar' de oorlogsjaren door te komen.

Vanaf 1944 werd het steeds moeilijker om de moeilijkheden te negeren. De maatschappij raakte steeds verder ontregeld en er was schaarste aan producten en levensmiddelen. Om in het levensonderhoud te voorzien werden er voedingsmiddelenbonnen uitgegeven.

De behoefte om in verzet te komen, werd sterker. Dat was een reactie op de steeds hardere aanpak door het Duitse bestuur en een reactie op de openlijke vervolging van de Joden.

Verzet
Verzet was er in allerlei vormen. Een klein percentage van de bevolking nam actief deel aan gewelddadig verzet tegen het Duitse leger. Op dit soort verzet reageerden de Duitsers met harde represailles en executies van onschuldige burgers.
Verzet zonder gebruik van geweld ging bijvoorbeeld om hulp aan onderduikers of neergeschoten geallieerde piloten.

Het passief verzet in Nederland was veel groter. Stiekem werd geluisterd naar verborgen radiotoestellen.
Radio Oranje verzorgde vanuit Engeland dagelijks uitzendingen om de mensen in bezet Nederland te steunen.

Dwangarbeid
Vanaf 1942 organiseerde Duitsland gedwongen tewerkstelling in de Duitse oorlogsindustrie. Miljoenen volwassen mannen uit de bezette gebieden werden gedwongen in Duitsland te werken in werkkampen en fabrieken.
In de werkkampen was de sterfte door geweld, ziekte, uitputting en ondervoeding groot. Ongeveer een half miljoen Nederlandse mannen werd naar Duitsland weggevoerd. Ongeveer 30.000 van hen overleefden de oorlog niet.

Bevrijding
Het zuidelijk deel van Nederland beneden de grote rivieren werd in de herfst van 1944 bevrijd. Een poging om in september 1944 de grote rivieren over te steken, eindigde in een voorlopige nederlaag van de geallieerden tijdens de slag om Arnhem.

De rest van Nederland werd uiteindelijk in het voorjaar van 1945 bevrijd. De Duitse tegenstand die de overwegend Amerikaanse, Britse en Canadese troepen ondervonden, wisselde sterk. In sommige delen van het land werd hevig gevochten met fanatieke SS-eenheden. In andere delen was de weerstand beperkt.

Het begin van de oorlog (4 mei 1940) en het einde van de oorlog (5 mei 1945) worden nog jaarlijks herdacht.

Jodenvervolging

Vanaf het begin van de bezetting hadden joden het zwaar te verduren.
Ze werden ontslagen uit beroepen in de ambtenarij, onderwijs en overheid. 
Ze mochten niet reizen, geen openbare plaatsen zoals bioscopen en parken bezoeken en werden gedwongen in geïsoleerde getto's te leven.

In mei 1942 werd door de Duitsers de Jodenster ingevoerd. Joden moesten de opvallende ster verplicht op hun kleding dragen.

In de zomer van 1942 werden de eerste Joden naar doorvoerkamp Westerbork gebracht. Vanuit dat kamp gingen Nederlandse Joden naar vernietigingskampen in Duitsland en Polen.
Het merendeel van de Nederlandse joden, ruim honderdduizend, werden daar vermoord.

 

 

Anne Frank

Anne Frank (1929-1945)
Anne Frank was de dochter van een Duits-Joodse familie die in 1933 voor de nazi's naar Amsterdam vluchtte. Tijdens de Duitse bezetting dook de familie Frank onder in het Achterhuis, een verborgen deel van een pand aan de Prinsengracht. Vanaf juli 1942 leefde het gezin Frank met nog een ander gezin een verborgen bestaan.

Anne Frank hield in die jaren een gedetailleerd dagboek bij. Haar dagboek noemde ze Kitty. Aan Kitty schreef Anne over het leven als onderduiker, haar ideeën over de oorlog, haar angsten, haar gevoelens voor haar ouders en voor Peter, een jonge Joodse mede-onderduiker. Maar ook dat ze een beroemd schrijver wilde worden.

Het gezin Frank werd verraden en getransporteerd naar een concentratiekamp. Anne overleed in maart 1945 op vijftienjarige leeftijd aan de doorstane ellende, ondervoeding en ziekte. Haar dagboek, dat in Amsterdam was achtergebleven, werd gevonden. Het werd uitgegeven onder de titel 'Het Achterhuis' en werd een van de beroemdste boeken ter wereld. Het Achterhuis zelf werd verbouwd tot een museum en trekt tot op de dag van vandaag miljoenen bezoekers uit de hele wereld.
Op de website van de Anne Frank-stichting vind je meer informatie.

Collaboratie
NSB
De in 1931 opgerichte NSB (Nationaal Socialistische Beweging) was extreem rechts en streefde naar een autoritaire staat. Tijdens de oorlog was de NSB de enige toegestane partij. De leider, Anton Mussert, had een diepe afkeer van de wijze waarop de parlementaire democratie volgens hem het landsbelang verkwanselde. De aanhang bestond vooral uit mensen uit de middenklasse zoals middenstanders, ambtenaren en kleine boeren.

Nederlandse SS
Ongeveer 25.000 Nederlanders meldden zich bij de SS en vochten mee aan de zijde van de Duitsers.

Lokaal bestuur, onderwijs en ambtenarij
Veel hoge ambtenaren, burgemeesters en mensen in het onderwijs werden tijdens de oorlog vervangen door NSB'ers. Een aantal handelde uit volle overtuiging, of omdat het moeilijk was om de kans op een mooi baantje te laten schieten. Er waren ook burgemeesters en hoge ambtenaren die bewust kozen voor samenwerking met de Duitsers om zo controle te houden op de situatie.

Jodenvervolging
Het persoonsbewijs was een identiteitskaart die alle Nederlanders verplicht bij zich moesten hebben. Deze kaart bleek van belangrijke betekenis bij de jodenvervolging.

Vanaf het begin van de bezetting hadden joden het zwaar te verduren. Ze werden ontslagen uit beroepen in de ambtenarij, onderwijs en overheid, mochten niet reizen, geen openbare plaatsen zoals bioscopen en parken bezoeken en werden gedwongen geïsoleerd in getto's te leven. In mei 1942 werd de Jodenster ingevoerd, die door joden verplicht op de kleding moest worden gedragen.

In de zomer van 1942 werden de eerste Joden naar doorvoerkamp Westerbork gebracht, voorportaal van de inmiddels rap gebouwde vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Het merendeel van de Nederlandse joden, ruim honderdduizend, werd op die manier vermoord.

Het nationaal-socialisme en het communisme

Inleiding - Het nationaalsocialisme en het communisme

In 1917 brak de Russische Revolutie uit. Communisten maakten een einde aan de absolute macht van de tsaar. Deze machtswisseling had ingrijpende gevolgen voor het land en voor het verdere verloop van de wereldpolitiek in de 20e eeuw.

Een andere machtswisseling die de wereldgeschiedenis sterk beïnvloedde, speelde zich af in Duitsland. Daar kwam de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP) van Adolf Hitler in 1933 aan de macht. Dat gebeurde niet door een revolutie, maar via verkiezingen en gebruikmakend van de onmacht van politieke tegenstanders.

Het communisme en het nationaalsocialisme waren elkaars doodsvijanden. Naast verschillen waren er ook overeenkomsten tussen deze twee totalitaire ideologieën.

Het communisme

Een communistische bijeenkomst in Berljn.
Deze foto geeft een goed beeld van Duitsland in 1932.
Een armoedig straat met communistische en
nationaalsocialistische vlaggen. De tekst onderaan:
'Eerst eten, dan huur'.

Rusland stond tijdens WO I onder het conservatieve bewind van de tsarenfamilie.
Het enorme land kende nog weinig industrie en was nog voornamelijk gericht op de landbouw.

Het grootste deel van het volk leefde in bittere armoede. De verliezen tijdens de oorlog zorgde voor nog meer ellende. De tsaar verloor controle over het leger en Rusland was rijp voor revolutie.

De tsaar en de Eerste Wereldoorlog

Rusland was vóór 1917 een grootmacht onder leiding van een absoluut regerende vorst: de tsaar. Rusland was een arm land met een grote verpauperde klasse van boeren en arbeiders. De Eerste Wereldoorlog aan het Oostelijk front liep dramatisch voor het slecht bewapende Russische leger. Vanaf 1917 deserteerden steeds meer Russische soldaten van het front. De oorlog leidde tot grote onvrede en onrust in Rusland. De tsaar kreeg de schuld van de ellende omdat hij niets deed tegen de armoede en de hongersnood.

Zo ontstond er een situatie waarin mensen bereid waren om in verzet te komen. De macht van de tsaar was gebroken zodra bleek dat het leger niet langer bereid was om opstanden neer te slaan.

De Russische revolutie

In februari 1917 braken er opstanden en stakingen uit. Het leger gebruikte geen geweld tegen de opstandelingen en sloot zich soms aan bij het verzet tegen de tsaar. Omdat de tsaar geen feitelijke macht meer had, nam een voorlopige regering het bestuur over. Er kwam een democratische regering in Rusland met liberalen en sociaaldemocraten.
De communisten in Rusland waren niet tevreden met deze nieuwe regering. De bolsjewieken onder leiding van Vladimir Lenin wilden de ideeën van Karl Marx in praktijk brengen. Daarvoor was een arbeidersrevolutie nodig.

Het land was echter nog nauwelijks geïndustrialiseerd dus een arbeidersrevolutie was nog ver weg. Lenin besloot daarom met een kleine groep revolutionairen de macht te grijpen.
Hij pleegde een staatsgreep en maakte een einde aan de voorlopige regering. Vanaf dat moment pakte Lenin politieke tegenstanders met harde hand aan. Het revolutionaire leger, ook wel Rode Leger genoemd, werd ingezet tegen tegenstanders in binnen- en buitenland.

 

Gevolgen van de communistische revolutie
Toen de communisten eenmaal aan de macht waren, werden tegenstanders vervolgd en naar strafkampen gestuurd. Privébezit werd afgeschaft en de economie werd nu door de staat van bovenaf gedirigeerd.

Rusland was nu een totalitaire staat waarin het belang van de individuele burger ondergeschikt was aan de staat. Alles stond in het teken van het doel: de communistische klasseloze heilstaat.

In die heilstaat waren alle productiemiddelen in handen van het volk en zou de staat uiteindelijk overbodig worden. Voor het zover was, moest iedereen zijn persoonlijk geluk aan de kant zetten.

Van een maatschappij waarin iedereen gelijk was kwam in de praktijk weinig terecht. Leiders als Lenin en Stalin keken niet op een leven meer of minder. Ieder persoon kon verdacht worden van staatsgevaarlijke activiteiten en eindigen in een heropvoedingskamp of strafkamp.

Het nationaalsocialisme

Het nationaalsocialisme groeide in de jaren twintig uit van een splintergroepering tot een massabeweging die de geschiedenis van Duitsland en van de wereld ingrijpend heeft beïnvloed.

Adolf Hitler, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, ontpopte zich als charismatisch leider (Führer) die beloofde het Duitse volk naar een nieuwe toekomst te leiden, met rampzalige gevolgen.

Politieke situatie in Duitsland

Hitler schreef 'Mein Kampf' in de
gevangenis.

In de jaren twintig was er onvrede over de afloop van de Eerste Wereldoorlog en de economische crisis. Er waren diverse rechts-extremistische partijtjes die de democratie de schuld gaven. De democratie was in hun ogen opgelegd door de overwinnaars van de oorlog. Door de democratie, zo verkondigden de rechts-extremisten, kwamen de mensen aan de macht die Duitsland hadden verraden.

De afwijzing van democratie was deels dus een reactie op het verlies van de Eerste Wereldoorlog. Niet alleen de democratie kon rekenen op afkeer van de rechts-extremisten. Ook het communisme werd verafschuwd.

De partij van Adolf Hitler, de NSDAP, kreeg behoorlijk wat aanhang van arbeiders en teleurgestelde ex-soldaten. In 1923 werd zelfs geprobeerd om de macht te grijpen door een staatsgreep. Deze 'Putsch' mislukte en Hitler verdween voor een jaar in de gevangenis. Het gevaar leek afgewend.

Angst voor communisme

Een communistische bijeenkomst in Berljn.
Deze foto geeft een goed beeld van Duitsland in 1932.
Een armoedig straat met communistische en
nationaalsocialistische vlaggen. De tekst onderaan:
'Eerst eten, dan huur'.

Veel mensen steunden de nationaalsocialisten van Hitler omdat zij bang waren voor het communisme. In tijden van economische crisis en werkloosheid kreeg de communistische partij veel steun. Door het algemeen kiesrecht, dat alle volwassenen stemrecht gaf, was het gevaar aanwezig dat extreemlinkse of -rechtse partijen veel steun kregen. Deze partijen boden een 'makkelijke' oplossing voor de ellende.

De bezittende klasse, zoals de kleine en grote middenstanders en fabriekseigenaren, vreesden hun bestaan kwijt te raken door het communisme. Daarom steunden velen van hen Adolf Hitler, omdat hij beloofde een einde te maken aan het communistische gevaar.

Machtsovername

Toen de economie in 1929 opnieuw in een crisis kwam daalde het vertrouwen in de democratie. Adolf Hitler beloofde van Duitsland weer een sterk land te maken waar de Duitsers trots op konden zijn. Hij beloofde economische hervormingen en een uitweg uit de crisis.

Ook beloofde hij diegenen te straffen die volgens hem verantwoordelijk waren voor de crisis, zoals de joden, communisten en de tegenstanders uit de Eerste Wereldoorlog. Die heldere boodschap sloeg aan. Bij de verkiezingen van 1932 werd de NSDAP met 37,4 % van de stemmen de grootste partij van Duitsland.

Op 30 januari 1933 werd Hitler door Rijkspresident Von Hindenburg benoemd tot rijkskanselier. Binnen één jaar vormde Hitler Duitsland om van een democratie tot een totalitaire staat. De grondwet werd buiten werking gesteld en politieke tegenstanders werden opgepakt en ondergebracht in concentratiekampen.

Nazificatie maatschappij

De machtsovername van Adolf Hitler in 1933 had zeer ingrijpende gevolgen voor de maatschappij. Nazificatie volgde; er was voortaan nog maar één politieke partij en heel het leven stond vanaf nu in dienst van het nationaalsocialisme.

Als je geen lid werd van de NSDAP, kwam je in grote moeilijkheden. Dan was de kans groot dat je je baan verloor en ervan werd verdacht geen goede Duitser te zijn. Op de afbeeldingen zie je een aantal voorbeelden van wat deze 'Gleichschaltung', ofwel gelijkschakeling, inhield.

'Schadelijke' boeken werden door de nazi's verbrand tijdens openbare boekverbrandingen.
'Entartete' kunst, ofwel ontaarde kunst, was kunst die volgens de nazi's schadelijk was. Er werden zelfs tentoonstellingen ingericht zodat het publiek 'Entartete' kunst zou herkennen.

Jeugd en radio
Jeugd - indoctrinatie
Veel organisaties en verenigingen werden verboden en vervangen door een nationaalsocialistische variant. Een voorbeeld is de Hitlerjugend die de tot dan toe bestaande jeugdverenigingen verving. Zo kreeg Hitler controle over het gedachtegoed van de jeugd.

Radio
De radio was een vrij nieuw medium. Het werd door de minister van propaganda Goebbels gezien als een machtig wapen om de maatschappij te doordringen van de nationaalsocialistische boodschap.
Er werden degelijke en goedkope toestellen gemaakt voor het grote publiek.

Antisemitisme - Lebensraum

Antisemitisme: rassenwetten
In 1935 werden in Duitsland de zogenaamde rassenwetten van Neurenberg ingevoerd. De wetten waren bedoeld om het leven van de Joden zo moeilijk mogelijk te maken. De nazi's hoopten dat ze 'vrijwillig' uit Duitsland zouden vertrekken. De wetten waren een uitvloeisel van het antisemitisme dat een integraal onderdeel was van de nazileer.

Lebensraum
Het gebruik van geweld werd door de nazi's verheerlijkt. Volgens veel nazi's was oorlog een natuurlijk gegeven en oorlog was bovendien nodig om de 'schande van 1918' ongedaan te maken en Lebensraum te veroveren.

Verschillen en overeenkomsten

Het communisme en het nationaalsocialisme waren beide totalitair van karakter. Totalitair betekent dat een politiek systeem de volledige controle heeft over de levens van de mensen. Zowel in communistisch Rusland, de Sovjet-Unie, als in het nationaalsocialistische Duitsland waren mensen niet vrij.

In beide landen had de totalitaire staat een duidelijk doel over de toekomst voor ogen. Beide landen streefden naar zoveel mogelijk macht, naar wereldoverheersing.
Het gebruik van geweld van de overheid in deze totalitaire landen was heel normaal. Tegenstanders werden vervolgd, opgesloten of vermoord.

De leider was zowel bij de communisten als de nationaalsocialisten belangrijk. Stalin en Hitler werden gezien als een Messias die het volk naar een nieuwe toekomst leidde. De persoonsverheerlijking van Joseph Stalin en Adolf Hitler tonen grote overeenkomsten.

Communisme en Sociaal-communisme

Bekijk de overeenkomsten en verschillen tussen het nationaalsocialisme en het communisme.

Communisme

Nationaalsocialisme

Symbool

Symbool voor eenheid van boeren en arbeiders.
Oorspronkelijk een symbool uit het hindoeïsme en boedhisme

Leider

Vladimir Lenin
Lenin was de
belangrijkste leider van
de revolutie in 1917.
Jozef Stalin
Adolf Hitler

Oorzaak

  • Armoede in Rusland
  • Autoritair regime tsaar
  • Ellende Eerste wereldoorlog

  • Vernedering Eerste Wereldoorlog
  • Onvrede over de democratie
  • Economische crisis

Middel

De ideeën van Karl Marx waren belangrijk voor de communisten. Ze geloofden in een revolutie door arbeiders die een einde zou
maken aan uitbuiting en armoede door de bezittende klasse. In de nieuwe maatschappij zou privébezit niet bestaan. Al het bezit zou gemeenschappelijk worden beheerd.

Een groot verschil met de ideeën van Marx was dat in Rusland de revolutie werd uitgevoerd door een klein clubje 'beroepsrevolutionairen' die hun wil
oplegden aan de meerderheid.

  • Parlement
  • Intimidatie tegenstanders
  • Geweld
  • Propaganda
  • 1-partijstelsel
  • Controle over de levens burgers

Waar

Rusland.
Ook in Duitsland dreigde in 1918 een communistische revolutie.

Duitsland.
Aan de macht in periode 1933-1945.

Aanhang

Boeren, arbeiders en soldaten.

Dwarsdoorsnede bevolking

Doel

Wereldrevolutie en een klasseloze maatschappij.

Wereldrijk ofwel het Derde Rijk.

Personen

Karl Marx (1818-1883):
Ik kwam uit een redelijk welgesteld Joods milieu. Na een studie filosofie werd ik journalist bij verschillende kranten. Er was in mijn tijd veel armoede en die werd veroorzaakt door de oneerlijke verdeling van rijkdom in de kapitalistische staat.
Mijn artikelen en boeken vormden de basis voor het gedachtegoed van socialisten en communisten. Vooral mijn hoofdwerk Das Kapital heeft veel voorvechters van de arbeidersbeweging geïnspireerd.

Vladimir Iljitsj Oeljanov, beter bekend als Lenin (1870-1924):
Ik kwam al op jonge leeftijd in aanraking met het socialisme. Ik leefde jarenlang in ballingschap, o.a. in Zwitserland en Londen. Door contact met andere arbeiderspartijen besefte ik dat niet de burgerij maar het proletariaat de revolutie moest leiden.
De macht moest toekomen aan de Sovjets. Dat waren plaatselijke besturen van arbeiders en soldaten. Het geweld tijdens en na de revolutie was noodzakelijk. Bij elke revolutie vallen nu eenmaal onschuldige slachtoffers.
In 1924 overleed ik aan een beroerte. Mijn gebalsemde lijk is nog steeds een toeristische trekpleister in Moskou.

Adolf Hitler (1889-1945):
Als kind had ik vaak ruzie met mijn dominante en gewelddadige vader. Met mijn moeder had ik wel een goede band. Als student aan de kunstacademie in Wenen leidde ik een armoedig bestaan. In die stad kwam ik in aanraking met het antisemitisme en met de Groot-Duitse gedachte.
Ik meldde mij aan als vrijwilliger zodra de Eerste Wereldoorlog uitbrak. De armoede en vernedering van het Duitse volk na die oorlog waren bepalend voor mijn politieke loopbaan.

Joseph Stalin (1878-1953):
Ik kwam uit een arm gezin. Mijn vader mishandelde mijn moeder en mij. Ik studeerde vijf jaren voor priester maar raakte toen in de ban van de bolsjewieken en van Lenin.
Ik pleegde als jongeman overvallen om zo geld bij elkaar te brengen voor de socialistische partij. Heel wat jaren voor 1917 bracht ik door in de gevangenis. In de partij wist ik door te dringen tot de hoogste regionen.
Lenin had een afkeer van mijn brute en harde karakter. Toen ik na Lenin’s dood de macht had in de Sovjet-Unie draaide alles om mij. Miljoenen tegenstanders zond ik naar werkkampen in Siberië. Onder mijn bewind kende Rusland zijn zwartste periode. Desondanks word ik vaak herinnerd als vadertje Stalin.

Tijdvak 10

Nationalistische bewegingen in de koloniën

Inleiding - Nationalistische bewegingen in koloniën

Na de Tweede Wereldoorlog brak er een roerige periode aan in de koloniën.
De Europese landen met koloniën hoopten dat de vooroorlogse situatie zou terugkeren. In de koloniën streefde de bevolking juist naar onafhankelijkheid.

Europa verloor in de tweede helft van de 20e eeuw de meeste van haar koloniale bezittingen. Soms ging dat vreedzaam maar vaak kwam er geweld aan te pas. Ook Nederland kreeg te maken met opstandige bewegingen in Indië.

De koloniale situatie in 1945

Nationalisme

Na de oorlog heerste er een
anti-Nederlandse stemming in Nederlands-Indië..

Na 1900 streefden nationalistische groepen in de koloniën naar zelfstandigheid, los van het moederland. Het nationalisme werd gestimuleerd door de zwakte van de Europese landen. Die zwakte uitte zich in de oorlogen van de eerste helft van de 20e eeuw zoals:

  • De Japans-Russische oorlog in 1904-1905.
  • De Eerste Wereldoorlog in 1914-1918.
  • De Tweede Wereldoorlog in 1940-1945.

Het bezit van koloniën werd ook steeds meer ter discussie gesteld, onder andere door president Wilson van de VS.

 

De Japans-Russische oorlog van 1904-1905

Japans oorlogsschip, begin 20e eeuw.

In 1904 raakte Japan in oorlog met het machtige Rusland. Beide landen wilden de heerschappij over Korea en Mantsjoerije. Tot ieders verbazing versloeg Japan de Europese grootmacht Rusland.

Japan had in de voorafgaande jaren een modern leger en vloot opgebouwd. De Japanse soldaten waren fanatiek en bereid om te sterven voor het vaderland.

De macht van Japan werd een inspiratiebron voor jonge nationalisten in Azië.
Japan had laten zien dat de Europese landen niet onkwetsbaar waren.

 

 

Eerste Wereldoorlog

Koloniale soldaten van het Duitse leger.

Soldaten uit de koloniën hadden moeten meevechten in de loopgraven op de Europese slagvelden tijdens de Eerste Wereldoorlog. In deze onmenselijke en wrede oorlog verdween het laatste beetje ontzag voor het moederland.

Veel soldaten die na de oorlog terugkeerden naar Azië en Afrika sloten zich daarom aan bij nationalistische bewegingen.

Veertien punten van Wilson

Na WO I moest er volgens Wilson, de president van de VS, een eerlijke regeling komen voor de koloniën. Het belang van de bevolking zou volgens hem even zwaar moeten wegen als die van de kolonialiserende macht. In de vredesregeling van Versailles kwam van die gedachte weinig terecht.

Toch maakte het standpunt van Wilson duidelijk dat er over de koloniën anders werd gedacht. De machtige Verenigde Staten, zelf ex-kolonie van Groot-Brittannië, werden tegenstanders van de koloniale politiek van Europa. Dat kon niet zonder gevolgen blijven want de Europese landen waren erg afhankelijk geworden van de VS.

Op de afbeelding zie je president Wilson.
Hij was president van de VS in de periode 1913-1921.
Op de achtergrond zie je een onderdeel van de in steno geschreven 14-puntenrede van de president.

Tweede Wereldoorlog

Ook de oorspronkelijke bevolking
van Nederlands-Indië had het tijdens
de oorlog zwaar te verduren. Velen
werden door de Japanners
gedwongen om als dwangarbeiders
te werken en stierven in werkkampen.
In Japanse internerings-
kampen waren de
Nederlanders overgeleverd
aan honger en de wreedheid
van de Japanners.

Japan wierp zich tijdens de Tweede Wereldoorlog op als bevrijder van Azië. Nederlands-Indië werd in december 1941 bezet door het Japanse leger. De inwoners van Indië zagen dat de Nederlanders snel waren verslagen.

De Nederlanders verdwenen in Japanse werk- en strafkampen en leden daar onvoorstelbare ontberingen.

Japan ontpopte zich tijdens de oorlog in Indië als de volgende onderdrukker. De manier waarop zij de Nederlanders de baas waren, was een inspiratiebron voor nationalistische bewegingen.

Nieuwe elites

De behoefte aan goed bestuur in de koloniën was groot. Het grote aantal bestuurlijke banen kon niet alleen door blanken uit het moederland worden vervuld. Er kwamen scholen voor de zonen van de plaatselijke elite.
Velen gingen zelfs naar universiteiten in het moederland.

Er ontstond een nieuwe elite van goed opgeleide inheemse mensen. Ondanks hun opleiding zagen zij de beste banen naar de Nederlanders gaan.
Zij beseften dat de ongelijkheid tussen moederland en kolonie niet vanzelf zou verdwijnen. De jonge goed opgeleide elite ging een belangrijke rol spelen bij de oprichting van nationalistische bewegingen en politieke partijen.

Al tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstonden in de koloniën nationalistische bewegingen. In Nederlands-Indië richtten leiders als Soekarno en Mohammed Hatta een politieke partij op die tegen samenwerking was met de koloniale machthebber.
De Nederlandse koloniale overheid reageerde hard en repressief. Opstanden werden met geweld neergeslagen en nationalistische leiders zoals Soekarno en Hatta verdwenen in strafkampen. Zij kwamen pas vrij toen Japan de macht overnam in 1941.

Dekolonisatie

Landen in Europa, zoals Engeland en Nederland, kregen na de Tweede Wereldoorlog te maken met onafhankelijkheidsbewegingen in hun koloniën. In India kregen de Britse machthebbers te maken met massaal geweldloos verzet.

In Nederlands-Indië werd een oorlog gevoerd tussen nationalistische opstandelingen en het Nederlandse leger.

Geweld

Het dekolonisatieproces, het zich losmaken van het moederland, ging vaak met veel geweld gepaard. Ook de dekolonisatie van Nederlands-Indië ging gepaard met veel oorlogsgeweld. Direct na de capitulatie van Japan in augustus 1945 riep de nationalistische partij PNI van Soekarno de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië uit.

Nederland besloot militaire troepen te sturen om Soekarno en zijn aanhangers te bestrijden. Deze oorlog werd een 'politionele actie' genoemd om te verhullen dat het eigenlijk om een grootschalige oorlog ging.

De strijd van het Nederlandse leger in Indië werd afgekeurd door de internationale gemeenschap. De VS eiste dat Nederland de strijd zou staken.

 

Geweldloosheid

De bekendste voorvechter van geweldloos verzet tegen het koloniale moederland was Mahatma Gandhi in India. India was een Britse kolonie met een grote bevolking. Gandhi ontwikkelde een effectieve vorm van geweldloos verzet.

Gandhi aan het spinnen

Gandhi was in Londen opgeleid als advocaat en aanvankelijk gekleed in driedelige Engelse kostuums. Vanaf 1920 droeg hij alleen nog zelf gesponnen traditionele Indiase kleding. Hij riep de massa op hetzelfde te doen. De oproep was een succes.

De Britse inkomsten verminderden omdat de afzet van textiel in India sterk daalde. De Britten zagen in dat tegen een onwillige massa geen kruid was gewassen. In 1947 werd India onafhankelijk.

Einde imperialisme

Het Britse koloniale imperium stond na de Eerste Wereldoorlog op het punt van instorten.
Groot-Brittannië had in de oorlog enorme verliezen geleden en was financieel failliet. Er was te weinig mankracht om het wereldrijk te beheren.

Het land ging noodgedwongen een politiek voeren van meer verzelfstandiging van haar koloniën en democratisering van het bestuur. In de koloniën begonnen nationalisten met steeds meer zelfvertrouwen te werken aan hun strijd voor onafhankelijkheid.

De onafhankelijkheid van India in 1947 was de eerste van een lange reeks onafhankelijkheidsverklaringen van Britse kolonies. In Afrika werd het ene na het andere land onafhankelijk van Groot-Brittannië.
In sommige van deze landen woedde nog lange tijd een strijd tussen een elite van blanke grootgrondbezitters en een zwarte meerderheid. Tot op de dag van vandaag zijn die tegenstellingen voelbaar.

Personen

Mahatma Gandhi (1869-1948)
'Ik studeerde in Engeland en werd advocaat. Toen ik in Zuid-Afrika werkte, ondervond ik het racisme aan den lijve. Die ervaringen overtuigden mij dat mijn moederland India recht had een zelfstandig bestaan, los van Groot-Brittannië.
Terug in India werd ik de leider van de onafhankelijkheidsbeweging. Geweld druiste tegen alles in waar ik in geloofde. Revoluties waren volgens mij ook mogelijk zonder gebruik van geweld.
Dankzij de massale steun van de bevolking in India heb ik kunnen bewijzen dat een vreedzame weg naar onafhankelijkheid mogelijk was.'

Soekarno (1901-1970)
'Ik ben opgegroeid als de zoon van een Javaanse schoolmeester. Ik kon als kind al goed leren en mocht studeren. Na de Europese lagere school volgde ik een opleiding tot ingenieur.
Ik vond dat we recht hadden op een eigen land zonder de Nederlanders. Ik werd de leider van de nationalistische partij, de PNI.
De Nederlanders verboden deze partij en ik werd opgesloten in een strafkamp. Dankzij de Japanse overwinnaars kwam ik weer vrij. De Nederlanders deden na de oorlog alsof er niets was veranderd.
Geweld was de enige manier om duidelijk te maken dat hun rol was uitgespeeld en ik werd de eerste president van de Republiek Indonesië.'

Blokvorming tussen Oost en West

Inleiding - Blokvorming tussen Oost en West

In 1945 hadden de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie hun gemeenschappelijke vijand verslagen. Direct daarna volgde het wederzijdse wantrouwen. Sovjetleider Stalin vreesde een kapitalistisch Europa. De VS wilden juist voorkomen dat Europa communistisch zou worden.

Er ontstonden twee vijandige blokken: het communistische Oosten en het kapitalistische Westen. Deze vijandschap leidde tot een Koude Oorlog. Deze beheerste de wereldpolitiek in de periode van 1945 tot 1989.

Koude Oorlog

De rol van Europa was na de Tweede Wereldoorlog uitgespeeld. Het eens zo machtige continent was volledig afhankelijk van haar bevrijders.

Oost-Europa kwam onder de invloedssfeer van de Sovjet-Unie en West-Europa werd voor haar veiligheid sterk afhankelijk van de Verenigde Staten.

Situatie na de Tweede Wereldoorlog

Je ziet hier de lachende gezichten van de wereldleiders net voor het einde van de Tweede Wereldoorlog. De ontspannen sfeer op de conferentie van Jalta in februari 1945 was schijn. Het wederzijdse wantrouwen was toen al groot.

Er werden pogingen gedaan om afspraken te maken over de toekomst van Europa. Toen de oorlog voorbij was, sprak de Engelse premier Winston Churchill voor het eerst over het IJzeren Gordijn in Oost-Europa.

 

 

Truman-doctrine

De Amerikaanse president Harry S. Truman wilde elk land dat werd bedreigd door het communisme, militair steunen. Hij wilde de bewegingsruimte van communistische landen zoveel mogelijk inperken.

Die politiek werd containment, ofwel indamming, genoemd. Toen in 1946 de communisten in Griekenland aan de macht dreigden te komen, legde Truman aan het Amerikaanse congres uit wat hij van plan was.

 

Marshallplan

Minister van Buitenlandse Zaken George Marshall van de VS ontwierp in 1947 een economisch steunplan voor Europa. Meer welvaart in Europa zou voorkomen dat de bevolking voor het communisme zou kiezen.

Een snelle wederopbouw werd gunstig geacht voor de democratie in Europa. Dat de Amerikaanse industrie haar producten beter zou kunnen verkopen in een snel heropgebouwd Europa, was voordelig.

Sovjetleider Stalin stelde een verbod in op Oost-Europese deelname aan het Marshallplan. Het was volgens hem een kapitalistische poging om invloed te krijgen in landen die Stalin juist zelf wilde controleren.

Door het Marshallplan ging de wederopbouw in West-Europa sneller. De verhouding tussen Oost en West werd echter steeds grimmiger.

 

Wapenwedloop

Een belangrijk kenmerk van de Koude Oorlog is de wapenwedloop tussen de twee supermachten, de VS en de Sovjet-Unie. Er was voortdurend de angst dat de tegenstander meer en betere wapens bezat. Daarom werd er veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van nucleaire wapens.

Herhaaldelijk leefde de wereldbevolking bij dreigende conflicten in grote angst voor een allesvernietigende oorlog.

De Verenigde Staten riep in 1949 een militair bondgenootschap met West-Europa in het leven: de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO).

Enkele jaren later organiseerde Chroesjtsjov, de opvolger van Stalin, alle Oost-Europese landen in een militair bondgenootschap: het Warschaupact.

 

 

Einde Koude Oorlog

In 1985 zitten Ronald Reagan, president
van de VS en Gorbatsjov, de laatste
Sovjetleider gezellig bij het haardvuur.

De Koude Oorlog eindigde met de val van de Berlijnse Muur in 1989. Daar ging natuurlijk wel het een en ander aan vooraf.

De Sovjet-Unie stond toen onder leiding van Gorbatsjov (1985-1989). Die kreeg bij zijn aantreden in 1985 te maken met een vastgedraaide economie. In de Sovjeteconomie lag jarenlang een eenzijdig accent op de zware industrie.

De opbrengsten in de landbouw waren laag en er was een schaarste aan consumptiegoederen. De levensstandaard in de Sovjet-Unie was laag.

De naargeestige Berlijnse muur, symbool van
onderdrukking in Oost-Europa.

Een nieuw bewapeningsprogramma van de VS onder president Ronald Reagan was de nekslag voor de Sovjet-Unie. Gorbatsjov begreep dat zijn land een nieuwe fase in de wapenwedloop niet aankon vanwege de zwakke economische positie.

Hij zocht toenadering tot het Westen en kondigde in zijn land een politiek aan van perestrojka (hervorming) en glasnost (openheid). De strak geleide communistische planeconomie moest plaatsmaken voor een socialistische markteconomie.

Een dergelijke ommezwaai kon alleen slagen als er een soepeler en een meer open politiek klimaat (glasnost) zou komen.

De val van Berlijnse muur
in 1989.

De politiek van glasnost heeft in feite een einde gemaakt aan de Sovjet-Unie. De uitnodiging tot openheid maakte de burgers mondiger. Er barstte een storm van kritiek los aan het adres van Moskou.

In de landen van het Oostblok werden in 1989 protestmarsen gehouden tegen de SU. Gorbatsjov kon het openlijk verzet niet meer keren.

In Oost-Berlijn namen de mensen hun kans waar en sloopten de Berlijnse muur. In het gehele Oostblok kwam de bevolking in opstand. In snel tempo maakten de satellietstaten zich definitief los van de invloed van Moskou.

Het GOS

De Koude Oorlog eindigde met de val van de Berlijnse Muur in 1989. In 1991 werd het Warschaupact opgeheven. Ook de Sovjet-Unie zelf hield in 1991 op te bestaan en viel in delen uiteen. Sindsdien bestaat er een los verband van Rusland met een aantal ex-Sovjetstaten, het GOS.

Na de Koude Oorlog is de wereld verdeeld in blokken:

Leven in het Oostblok

Het dagelijks leven in de Oost-Europese landen veranderde door de overheersing van de Sovjet-Unie drastisch. Deze landen werden omgevormd tot zogenoemde volksdemocratieën.

Alleen de communistische partij in die landen was nog toegestaan. Mensen met 'verkeerde ideeën' werden onderdrukt en velen verdwenen in strafkampen.
Ook na de dood van Stalin werden opstanden in Hongarije (1956) en Tsjecho-Slowakije (1968) hard neergeslagen.

Bekijk de onderstaande aflevering van 'In Europa' over de opstand tegen de Sovjet-Unie in Boedapest, de hoofdstad van Hongarije.
In woord en beeld wordt verteld hoe de destalinisatie resulteerde in een opstand tegen de Sovjet-Unie.
In Europa: Hongarije 1956

Stalin en Oost-Europa

De bevrijding van Europa in 1945 was een wedloop geweest tussen de geallieerde legers die vanuit het Westen oprukten en het Rode leger dat vanuit het Oosten opkwam. Oost-Europa werd in 1945 bevrijd door de Sovjet-Unie.

Stalin was niet van plan om de veroverde gebieden zomaar prijs te geven. Zijn grootste wens was een stevige buffer om Rusland heen die het land zou beschermen tegen nieuwe oorlogen.

Afspraken over de toekomst van Europa waren op de conferenties in Jalta en Potsdam stroef verlopen. In 1946 werd duidelijk dat Oost-Europa onder blijvende invloed zou staan van de Sovjet-Unie.
Door middel van staatsgrepen kwamen overal de communisten aan de macht. Regeringen van Oost-Duitsland, Polen, Tsjecho-Slowakijke, Bulgarije, Hongarije en Roemenië stonden onder leiding van Moskou.

Dagelijks leven

Het dagelijks leven in de satellietlanden van de Sovjet-Unie stond onder controle van de communistische partij. Alleen als je lid was van de communistische partij maakte je kans op een goede baan.

Een eigen mening die anders was dan die van de communistische partij werd streng bestraft. De communistische partij had controle over de media. Berichten in de kranten en de tv-programma's moesten tonen hoe goed het communisme was voor het land. De geheime dienst hield personen met Westerse sympathieën goed in de gaten.

Na de val van de Sovjet-Unie is er veel veranderd in het Oostblok. Al deze landen zijn nu democratisch en hebben een markteconomie. Er zijn echter nog steeds mensen met heimwee naar de oude tijden. Ze verlangen terug naar het sobere en overzichtelijke leven. Nadenken kon je overlaten aan de communistische partij. Dat leven wordt door sommigen gemist.

Bekijk hier een website waarop je iets kunt zien van het dagelijks leven in de DDR (Oost-Duitsland).

Tegenstellingen Oost en West

De VS en de SU hebben tijdens de Koude Oorlog nooit direct tegen elkaar gevochten. Ze bemoeiden zich wel met bijna alle gewapende conflicten na de Tweede Wereldoorlog.

Beide grootmachten steunden vaak een van de strijdende partijen om te voorkomen dat de vijand meer politieke invloed kreeg. Bij elk conflict hield de wereld de adem in. Herhaaldelijk dreigde het gevaar van een Derde Wereldoorlog.

Blokkade Berlijn 1948

De VS onder Truman wilden na de oorlog een snelle wederopbouw van Duitsland. De Sovjet-Unie onder Stalin wilde dat juist voorkomen. Om de economie te stimuleren voerden de VS, Groot Brittannië en Frankrijk in hun zones de Duitse mark in. De Sovjet Unie weigerde dit ook te doen en sloten de Sovjet-zone, ofwel Oost-Duitsland af van de rest van Duitsland. De stad Berlijn was ook verdeeld in 4 zones en raakte geïsoleerd. De VS organiseerden een luchtbrug van vliegtuigen die de stad dag en nacht konden bevoorraden.
Na een jaar werd de blokkade door de Sovjet-Unie beëindigd en was de stad weer over de weg bereikbaar.

Ondertussen was Duitsland wel verdeeld in twee landen: West-Duitsland (Bonds Republiek Duitsland, BRD) en Oost-Duitsland (Duitse Democratische Republiek, DDR).

 

 

Korea-oorlog 1950-1953

Korea was na de Tweede Wereldoorlog verdeeld in een Noordelijk en Zuidelijk deel. Noord-Korea werd bezet door de Sovjet-Unie en Zuid-Korea door de VS.

Toen de bezetting in 1950 ophield, kreeg het Noorden een communistische regering met steun van Rusland. Vervolgens viel Noord-Korea het Zuiden aan. De VS en troepen uit vijftien andere landen gaven militaire steun aan Zuid-Korea.

Toen ook het communistische China zich met de oorlog bemoeide, opperde de Amerikaanse generaal MacArthur het gebruik van de atoombom. President Truman zag daarin geen oplossing. In 1953 kwam het tot een wapenstilstand.

Vietnam-oorlog 1957-1975

Bloemenprotest tegen de de oorlog in Vietnam.

De oorlog in Vietnam was een strijd van het leger van de VS tegen communistische strijders van Noord-Vietnam. De VS wilde voorkomen dat Zuid-Vietnam in communistische handen viel.

De Amerikanen waren bang dat dan meer landen in de regio zouden volgen. In 1957 braken er openlijke gevechten uit tussen het communistische Noord-Vietnam en het Westerse Zuid-Vietnam. Geleidelijk aan raakten de Amerikanen steeds meer bij de militaire strijd betrokken.

Op het hoogtepunt van de oorlog in 1969 zaten er ruim een half miljoen Amerikaanse soldaten in het oorlogsgebied. Het leger wist de guerrillaoorlog tegen de communistische Vietcong-strijders niet te winnen.

De oorlog leidde tot veel protesten in het Westen tegen Amerika.

Planeconomie

Veel mensen in Oost-Duitsland reden in een
Trabant. Omdat mode en trends nauwelijks een
rol speelden, bleven producten jarenlang
hetzelfde uiterlijk behouden.

De economie in de Sovjet-Unie en de Oostbloklanden was heel anders georganiseerd dan in het Westen. In die landen werd de economie centraal geleid door de communistische machthebbers.

Zomaar een eigen bedrijf beginnen, was er dus niet bij. Niet het principe van vraag en aanbod bepaalde de economie, maar de wil van de communistische partij.

Fabrieken waren in handen van de staat en produceerden wat hen werd opgedragen. Van sommige producten werd teveel geproduceerd, voor andere producten stonden mensen vaak dagelijks lang in de rij.

De Westerse economie

Het kapitalistische Westen was een vrije markteconomie waarin iedereen vrij was om te ondernemen. Bedrijven en fabrieken produceerden voor de markt en reageerden op de wensen van de consumenten.

Voortdurend werden er nieuwe en betere producten bedacht die mensen moesten verleiden tot de aanschaf ervan. Op die manier zorgden trends en mode dat er voortdurend werd geconsumeerd. In de Westerse wereld hadden mensen in vergelijking met het Oostblok veel geld om uit te geven aan producten die ze niet per se nodig hadden.

Sociaal-culturele veranderingen en toenemende pluriformiteit vanaf jaren '60

Inleiding - Sociaal-culturele veranderingen en toenemende pluriformiteit vanaf jaren '60

Nederland kwam gehavend uit de Tweede Wereldoorlog. Het herstel van de schade en wederopbouw van de economie vormde een belangrijke uitdaging. Er werd op vele manieren samengewerkt om het land weer op te bouwen. Dat gebeurde met veel succes.
De economische voorspoed die volgde, maakte een nieuwe manier van leven mogelijk. De samenleving ontzuilde en de pluriformiteit (veelzijdigheid) nam toe.
De maatschappij werd een consumptiemaatschappij en de behoefte aan meer inspraak nam toe.

Verzuiling - 1

De vooroorlogse maatschappij in Nederland was nog sterk verzuild.
Mensen gingen vooral om met mensen van de eigen groep.
Rooms-katholieken, protestanten, socialisten en liberalen hadden ieder hun eigen clubs, verenigingen en omroep.
Als katholiek stemde je op de RKSP (vanaf 1945 KVP) en als socialist op de SDAP (vanaf 1946 PvdA).

Door de verzuiling leefden bevolkingsgroepen in veel opzichten gescheiden van elkaar. Door de moeilijke situatie tijdens de oorlog was er wel meer behoefte aan onderling contact ontstaan tussen de zuilen. De verwachting was dat er een einde zou komen aan de gescheiden leefwerelden zodra de oorlog voorbij was.
Maar uit de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van 1946 bleek dat er nog niets veranderd was. Katholieken hadden op de KVP gestemd, Protestanten op de ARP of CHU, liberalen op de Partij van de Vrijheid en socialisten op de PvdA.

Verkiezingsaffiche van de communistische partij (CPN) in 1946.

De CPN kon op veel sympathie rekenen, omdat veel communisten tijdens de oorlog in het verzet zaten. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen In 1946 kreeg de partij ruim 10% van de stemmen.

Tijdens de Koude Oorlog verloor de partij weer veel van haar aanhang.

 

 

Verzuiling - 2

Afbeeldingsresultaat voor AJC posterAfbeelding links: Verkiezingsaffiche van de Partij van de Arbeid (PvdA) in 1946.
De PvdA was de voortzetting van de vooroorlogse SDAP. De partij had een nieuw ideaal, de 'doorbraakgedachte'.
Dat hield in dat de partij de scheidingswanden tussen de zuilen wilde doorbreken. De PvdA wilde ook openstaan voor niet-arbeiders zoals je kunt zien op het affiche.

Afbeelding rechts: De AJC (Arbeiders Jeugd Centrale) was een jeugdbeweging voor kinderen uit socialistische gezinnen.

 

Afbeelding links: Van de padvinderij bestond ook een katholieke versie: de Katholieke Verkenners in 1932.

Jeugdcultuur

De welvaart van de jaren vijftig en zestig maakte voor jongeren een nieuwe manier van leven mogelijk. Met zelf verdiend geld kochten jongeren afwijkende kleding en gedroegen zij zich anders dan hun ouders. Jongeren vormden een eigen cultuur waarin muziek en kleding een belangrijke rol speelden.

Door de snel groeiende welvaart hadden jongeren meer kans op een goede opleiding en vonden makkelijk een baan. Daardoor konden zij het zich veroorloven om onafhankelijk in het leven te staan. Zo ontwikkelden ze een eigen jeugdcultuur. Kleding en uiterlijk veranderde. Het bezit van een brommer of scooter werd een belangrijk statussymbool onder jongeren. Er kwamen groepen met een eigen subcultuur, zoals de nozems.


Veel jongeren zetten zich af tegen hun ouders die als burgerlijk en materialistisch bestempeld werden. Veel jongeren wilden zich bevrijden van de burgerlijke cultuur van hun ouders. Zij zochten naar nieuwe waarden die hun leven zin konden geven.

Ontkerkelijking en ontzuiling

Een proces wat al in de jaren zestig voelbaar was, zette door in de jaren zeventig: de ontkerkelijking en ontzuiling. Jongeren lieten zich niet meer voorschrijven dat hun leefwereld beperkt was tot die van de eigen zuil.

Menig kerkgebouw is sinds de jaren zestig verdwenen uit het straatbeeld. Door dalend kerkbezoek werd het onderhoud van de vaak immense kerkgebouwen te duur.

De ontzuiling heeft door de opkomst van de tv een belangrijke impuls gekregen. Door de tv maakten mensen kennis met wat er in de andere zuilen leefde.

'Zo is dat toevallig ook nog een keer' was een populair programma dat op milde wijze de spot dreef met het traditionele gezag.

 

Annie M.G. Schmidt

"Doe nooit wat je moeder zegt, dan komt allemaal terecht" zijn woorden die typerend zijn voor de schrijfster Annie M.G. Schmidt en heel goed passen in het tijdsbeeld.
Annie M.G. Schmidt (1911-1995) was met haar tegendraadse teksten een van de meest invloedrijke en tegelijk zachtaardigste critici van het brave, burgerlijke en verzuilde Nederland.

Zeer succesvol was in de jaren 50 haar radioserie 'De familie Doorsnee'. De lotgevallen van de familie Doorsnee stonden symbool voor het leven van alle Nederlanders van na de oorlog.

Op televisie verscheen de legendarische reeks 'Ja zuster, nee zuster' waarvan het originele materiaal bijna allemaal verloren is gegaan, maar die in 2002 is verfilmd.

 

Einde harmonie

Vanaf het einde van de jaren vijftig was de harmonieuze periode van de wederopbouw voorbij.
De economie bloeide op en Nederland was een welvarend land geworden. De noodzaak om samen te werken was na het voltooien van de wederopbouw minder groot.

Arbeiders eisten hogere lonen en daardoor ontstond er weer meer strijd tussen werkgevers en de vakbonden. Ook in de politiek verliep de samenwerking tussen de PvdA en de KVP niet goed meer. In 1958 kwam er een einde aan de rooms-rode samenwerking.

Meer inspraak en polarisatie

Door de toegenomen welvaart en mondigheid eisten burgers op allerlei terreinen meer inspraak. Het gezag van de traditionele leiders en gezagsdragers brokkelde in snel tempo af.

Jongeren in de jaren zestig en zeventig probeerden de bestaande gezagsverhoudingen te hervormen. Op scholen en universiteiten werden medezeggenschapsraden ingesteld. Studenten en scholieren gingen meepraten en gaven hun mening.

In de jaren zestig en zeventig lieten protestbewegingen zich zien op straat. Vaak waren de acties opvallend en ludiek.

Dolle Mina was een feministische groepering die opkwam voor gelijke rechten tussen mannen en vrouwen. Met opvallende acties kwam de beweging geregeld in het nieuws.

De traditionele politieke partijen werden uitgedaagd door nieuwe partijen of door progressieve stromingen binnen de eigen gelederen.

De PvdA kreeg te maken met Nieuw Links. Dat was een stroming van linkse jongeren die de partij van binnenuit wilden hervormen om verjonging en meer inspraak te bereiken. Ze kregen uiteindelijk een flinke vinger in de pap, vaak tot ongenoegen van oudere partijleden.

Rond 1970 raakte de politiek in Nederland steeds meer gepolariseerd. Niet alleen binnen de partijen kwamen de traditionele en de progressieve stromingen tegenover elkaar te staan, ook tussen de partijen onderling werden de tegenstellingen groter tussen het zogenoemde Links en Rechts.
In de periode 1973-1977 verliep de samenwerking in het kabinet Den Uyl, tussen PvdA en de grote politieke partij van het midden, de KVP, uiterst moeizaam.

Aandacht voor milieu

Mondige burgers namen niet meer klakkeloos aan wat de overheid hen voorspiegelde. Dat was bijvoorbeeld het geval met kernenergie. Omdat de daaraan verbonden gevaren volgens velen onaanvaardbaar groot waren, werd er veel tegen geprotesteerd.

De keerzijde van de consumptiemaatschappij: de onuitputtelijke behoefte aan meer energie en grondstoffen, de vernietiging van landschap en milieuvervuiling kwam in de jaren zeventig steeds meer in de belangstelling te staan.
Dit leidde tot een groeiend besef dat een zorgvuldige omgang met natuur en milieu noodzakelijk is voor ons welzijn. Tussen 1970 en 2000 zijn daarom een groot aantal milieuwetten aangenomen, bijvoorbeeld een wet inzake luchtverontreiniging, een wet geluidhinder, een wet bodembescherming en een wet natuurbescherming.

Migranten en gastarbeiders

Nederlands-Indië is in 1949 onafhankelijk geworden onder de naam Indonesië. Suriname werd zelfstandig in 1975. De inwoners van beide voormalige koloniën werden voor de keus gesteld: blijven of verhuizen naar Nederland. De meesten bleven, maar duizenden Molukkers en Surinamers kozen voor Nederland. Zo werd Nederland na 1949 en opnieuw in 1975 een stuk gekleurder.

Na de oorlog ging de wederopbouw sneller dan gedacht. De werkgelegenheid groeide snel en er was veel vuil en zwaar werk in fabrieken. Arbeid waarvoor geen of niet veel scholing nodig was. Om het tekort aan arbeiders op te vangen nodigden bedrijven arbeiders uit Spanje, Marokko en Turkije uit om in Nederland te komen werken.

Het beeld over deze gastarbeiders is aanvankelijk zeer positief. Ze vulden immers een groot tekort aan arbeidskrachten aan en maakten economische groei mogelijk. Toen het slechter ging met de Nederlandse economie veranderde de kijk op gastarbeiders.
Nederland werd in de jaren 70 en 80 geconfronteerd met een grote (olie)crisis en de werkloosheid liep op. Nieuwe gastarbeiders waren niet meer welkom. Veel landgenoten zagen de gastarbeiders die hier soms al jaren woonden, liever teruggaan.

Personen: Politici in de jaren zeventig

Joop den Uyl (1919 - 1987)
Ik was tijdens de jaren zeventig de onbetwiste leider van de PvdA.
Het was mijn streven om een eerlijke samenleving in te richten met gelijke kansen voor iedereen.
Ik was minister-president van het naar mij genoemde linkse kabinet in de periode 1973 - 1977 (PvdA - D66 -PPR - KVP - ARP).
In die periode kreeg ik met veel politieke problemen te maken zoals de oliecrisis, gijzelingen en een schandaal rond prins Bernhard. Ik werd later geroemd om de manier waarop ik met die problemen omging. Tegelijkertijd was er veel kritiek, vooral van de VVD, op mijn sociale beleid dat veel geld kostte en waardoor de staatsschuld opliep.

Hans Wiegel (1941 - ...)
Ik kwam als jonge man voor de VVD-fractie in 1967 in de Tweede Kamer.
Ik was het zeer oneens met het beleid van het kabinet Den Uyl. Heel vaak heb ik met Joop den Uyl in de clinch gelegen. Ik had bezwaren tegen het linkse beleid vanwege de enorme kosten die daaraan waren verbonden. Zo liep de staatsschuld onaanvaardbaar hoog op. Den Uyl en ik bestreden elkaar fel met woorden maar hadden een groot wederzijds respect.

Hans van Mierlo (1931 - 2010)
In de jaren zestig was de politiek verstard en niet democratisch genoeg.
Met enkele jonge lotgenoten hebben we toen een nieuwe partij opgericht: D66. Wij wilden de politiek veel democratischer maken, mensen meer inspraak geven, niet vastzitten aan dogma’s. Zodra dat doel bereikt was waren we plan onszelf op te heffen. Dat is er nooit van gekomen. Mijn partij heeft heel wisselend succes gehad en is nu weer volop in de race.

Van Agt (1931 - …)
Als CDA-politicus was ik politiek leider van de christen-democraten. Tussen 1971 en 1977 was ik minister van Justitie. Na het linkse kabinet Den Uyl werd ik van 1977 tot 1982 minister-president van het nieuwe kabinet. Een samenwerking met de PvdA zat er door allerlei ruzies voorlopig niet meer in.

 

Opbouw verzorgingsstaat

Direct na de Tweede Wereldoorlog lag de herinnering aan de crisis van de jaren dertig nog vers in het geheugen. De ellende van die jaren mocht niet terugkeren. Daarover waren de meeste politieke leiders het na de oorlog eens.

Gecombineerd met de immense klus van de wederopbouw vormde deze wens een grote uitdaging voor de politiek en de Nederlandse bevolking. De jaren van de wederopbouw waren ook de jaren van de opbouw van de verzorgingsstaat.

De verzuiling was in 1946 nog niet voorbij. Toch werd er op allerlei manieren meer samengewerkt. In de naoorlogse regeringen ging de Partij van de Arbeid (PvdA) samenwerken met de Katholieke Volkspartij (KVP). Deze rooms-rode samenwerking zoals die werd genoemd, was vóór de oorlog nog ondenkbaar. Toen waren deze partijen elkaars vijanden.

Er was in Nederland grote eensgezindheid over de belangrijkste doelstelling na de oorlog: de wederopbouw. In de politiek en het bedrijfsleven wilden de partijen het land zo vlug mogelijk weer opbouwen. De oude tegenstellingen tussen werknemers en werkgevers werden voor de wederopbouw tijdelijk opzij gezet. Meer welvaart was alleen mogelijk door samenwerking.

Vakbonden die de belangen van arbeiders verdedigden stemden toe met lage lonen. Zo konden bedrijven goedkoper produceren. Dat verbeterde de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere landen. De winsten werden geïnvesteerd in de economie. In ruil voor hun lage lonen profiteerden arbeiders van betere sociale voorzieningen.
Er kwamen wetten die alle mensen in Nederland verzekerden van een redelijk inkomen, ook in geval van ouderdom of ziekte. De bekendste is wel de AOW (Algemene Ouderdomswet): het ouderdomspensioen voor alle Nederlanders. Alle regels en wetten bij elkaar die het welzijn van mensen regelen, noemen we ook wel de verzorgingsstaat.

 

 

Gezin en gezag

Door de eensgezinde inspanningen tijdens de wederopbouw groeide de welvaart. In de jaren vijftig was Nederland opnieuw een welvarend land geworden.

De politieke leiders hadden een nog haast onaantastbaar gezag. Zij straalden vertrouwen en autoriteit uit. Ook de autoriteit van de kerk was in de jaren vijftig nog zeer groot. Zowel de protestantse als Rooms-katholieke kerk drukte een stempel op het gezinsleven.

Het gezin was in alle opzichten nog de hoeksteen van de maatschappij. Dat was onder andere te merken aan de vaste rolverdeling tussen man en vrouw. Een man verdiende het inkomen en de vrouw zorgde voor de kinderen en het huishouden.

Consumptiemaatschappij

De technologische ontwikkelingen en de economische groei in de jaren na de oorlog hadden grote gevolgen.
De vooroorlogse werkloosheid was verdwenen en er kwamen steeds meer beroepen. Er was een groeiende behoefte aan technisch geschoold personeel. Daarom kwamen er meer scholen en beroepsopleidingen bij.

Het beleid om de lonen kunstmatig laag te houden werd in 1963 door de regering opgegeven. Door de snel stijgende lonen kregen mensen meer te besteden.
Er werd geld uitgegeven aan allerlei consumptiegoederen zoals auto’s, televisies, radio’s, keukenapparatuur, maar ook aan vrije tijd (sport, recreatie, vakantie).

Technologische ontwikkelingen

De periode na de Tweede Wereldoorlog kenmerkt zich ook door allerlei technologische ontwikkelingen.
In de jaren na de oorlog neemt het autobezit snel toe. De eerste file staat in 1955 in Oudenrijn. Mensen gaan op vakantie met het vliegtuig. Het bezit van televisies wordt gemeengoed.

In 1962 'schieten' de Sovjet Unie de eerste mens, Joeri Gagarin, de ruimte in. Als reactie daarop en om de achterstand in de ruimtewedloop in te halen, beloofde Kennedy dat er voor het einde van het decennium een Amerikaan op de maan zou lopen en op 21 juli 1969 zette Neil Armstrong als eerste mens voet op de maan.

De ontwikkeling van de computer verloopt in deze periode stormachtig. De computers in de jaren 50 en 60 waren groot, zwaar en duur en daarom ook alleen in bezit van bedrijven en overheden, maar eind jaren 70 werden de eerste homecomputers gebruikt.

Watersnoodramp 1953

Tijdens de eerste jaren van de wederopbouw is er nog weinig aandacht voor het onderhoud van de dijken. Als het in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 enorm stormt, overstroomt een groot deel van Zeeland, een deel van Zuid-Holland en een deel van Noord-Brabant.

Tijdens deze watersnoodramp komen ruim 1800 mensen om het leven; 7200 mensen moeten tijdelijk ergens anders worden ondergebracht. Meer dan 47 000 huizen, scholen, kerken en andere gebouwen werden beschadigd en duizenden dieren zijn verdronken.

De ramp van 1953 leidde tot snelle en meer ingrijpende maatregelen en vormde de directe aanleiding tot de Deltawerken: het verdedigingssysteem ter bescherming
van met name de provincie Zeeland tegen hoogwater van de zee.

Oliecrisis 1973

Hoe sterk de Nederlandse consumptiemaatschappij afhankelijk is geworden van energie blijkt in 1973 als een aantal Arabische olieproducerende landen opzettelijk een wereldwijd tekort aan aardolie creëren. Nederland was een van de landen die werd geboycot door een aantal landen uit het Midden-Oosten.

Als gevolg van de boycot werd de levering van brandstof aan klanten beperkt. Benzine ging op de bon: autobezitters kregen benzinebonnen die ze bij het tanken moesten inleveren. Om benzine te besparen werden een aantal autoloze zondagen afgekondigd.
De havenstad Rotterdam en de industrie in Nederland hadden ook veel last van de stagnerende olietoevoer. En ook de overheid kreeg met economische problemen te maken, want door de beperking van het benzineverbruik liep de schatkist miljoenen guldens aan belastingen mis.
Gevolg van de oliecrisis was dat er meer onderzoek gedaan werd naar alternatieve energiebronnen, zoals zonne-energie en windenergie. En ook de discussies over de voors en tegens van kernenergie laaiden op.

Slochteren - de gasbel

In Nederland is koken op gas heel gewoon, niet zo gek als je bedenkt dat in Groningen (Slochteren) in 1959 de op een na grootste toen bekende gasvoorraad ter wereld werd ontdekt. Het gasveld wordt wel de kurk genoemd waarop de Nederlandse economie en welvaart drijven: voor de Nederlandse overheid is het gas een zeer belangrijke inkomstenbron.

De vraag is alleen hoe lang Nederland nog kan profiteren van deze natuurlijke energiebron. De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), die de winning van het aardgas verzorgt, denkt in ieder geval nog wel tot 2030. De NAM wil graag nieuwe velden (onder andere onder de Waddenzee) gaan exploiteren, maar milieuorganisaties zijn fel tegen boringen in de Waddenzee.

Sinds 1986 zijn er al meer dan 1000 aardbevingen geweest in het gebied waar gas wordt gewonnen. De aardbevingen die in Groningen voorkomen en die het gevolg zijn van winning van aardgas hebben ervoor gezorgd dat de regering de hoeveelheid gas die uit de grond wordt gehaald in hoog tempo laat teruglopen.

 

Europese eenwording

Inleiding - Europese eenwording

Afbeeldingsresultaat voor marshallplanNa de Tweede Wereldoorlog wilden de Europese landen nieuwe oorlogen voorkomen. Dat was geen overbodige luxe want de toenemende vijandigheid tussen Oost en West beloofde weinig goeds.

Europa legde zich samen met de VS toe op samenwerking op economisch, politiek en militair gebied. Een sterke economie en een gemeenschappelijk leger moest zorgen voor welvaart en veiligheid. Om de doelstelling te halen was het nodig om oude ruzies en tegenstellingen aan de kant te zetten.

De eerste stap: de oprichting van de EGKS

De Europese samenwerking na de oorlog vloeide voort uit de gedachte dat oorlogen in Europa verleden tijd moest zijn.

De beste remedie tegen oorlog werd gezien in economische ontwikkeling en samenwerking op militair gebied.

De eerste stap op weg naar brede Europese samenwerking was de oprichting van de EGKS.

Onderling wantrouwen

De toekomst van Duitsland was een flinke hobbel die genomen moest worden om tot een goede samenwerking te komen. De VS wilden het economische herstel van Duitsland na de oorlog snel realiseren. Dat stuitte op veel weerstand. Vooral de publieke opinie in Frankrijk was fel tegen het herstel van de Duitsland als zelfstandig en economisch sterk land.

Toen Duitsland haar staalindustrie wilde heropenen, stuitte dat op verzet van vooral Frankrijk. Staal was immers de grondstof voor de oorlogsindustrie. Wie kon garanderen dat Duitsland niet opnieuw op een oorlog zou aansturen?

Jean Monnet, een ervaren Franse politicus en specialist op het gebied van economische samenwerking, werd gevraagd het probleem op te lossen. Hij maakte een plan voor Europese samenwerking. Hij concludeerde dat een gezamenlijk beheer van de productie van kolen en staal een garantie zou vormen voor welvaart en vrede in de toekomst.

EGKS

Op 9 mei 1950 las de Franse minister Schumann een verklaring voor die was opgesteld door Jean Monnet.

Hij riep de voormalige vijanden Duitsland en Frankrijk op om hun nationale belangen opzij te zetten. Een gemeenschappelijk beheer van kolen en staal zou de wederopbouw van Europa stimuleren.

Het zou bovendien voorkomen dat kolen en staal zouden worden gebruikt voor de oorlogsindustrie. Door samenwerking was de kans op onderlinge conflicten een stuk kleiner, was de gedachte.
Op 18 april 1951 werd de samenwerking werkelijkheid. De Benelux-landen (België, Nederland en Luxemburg), Frankrijk, Italië en West-Duitsland ondertekenden het verdrag van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). De EGKS stond ook open voor andere landen van West-Europa.

Veiligheid

De landen in West-Europa wilden nieuwe oorlogen in de toekomst voorkomen. Er dreigde echter al nieuw gevaar: de Sovjet-Unie was immers bezig om Oost-Europa militair en politiek in te lijven. Bovendien was deze supermacht druk in de weer met het ontwikkelen van een atoombom. De verwachting was dat ook de rest van Europa door de Sovjet-Unie onder de voet zou worden gelopen als er niets werd gedaan.

De blokkade van Berlijn (zie onderwerp Blokvorming tussen Oost en West) werkte als een extra stimulans om op militair gebied samen sterk te staan. In 1949 gingen West-Europese landen met de Verenigde Staten militair samenwerken in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Die samenwerking werd de basis voor veiligheid in de toekomst.

Jean Monnet, een ervaren Franse politicus met veel verstand van economie en veiligheid werd gevraagd het probleem op te lossen. Hij maakte een plan voor meer Europese samenwerking.
Monnet concludeerde dat een gezamenlijk beheer van de productie van kolen en staal een garantie zou kunnen vormen voor welvaart en vrede.

Van EEG naar EU

De oprichting van de EGKS was een succes. In combinatie met de Marshallhulp maakte het een voorspoedige wederopbouw van de lidstaten mogelijk. Er werd besloten om de samenwerking uit te breiden naar andere sectoren dan alleen kolen en staal.

In 1957 ondertekenden de landen het Verdrag van Rome: de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Het Verdrag van Rome werd getekend door België, Nederland, Luxemburg, West-Duitsland, Frankrijk en Italië. De lidstaten ontwikkelden een gemeenschappelijke markt en een systeem van Europese subsidies.

De EEG was meer dan een economische samenwerking. Er werden ook steeds meer gezamenlijke beslissingen genomen op politiek, juridisch en economisch vlak. Die ontwikkeling leidde in 1967 tot de oprichting van de Europese Gemeenschap: de EG.
De Europese ambtenaren gingen zich steeds meer bezighouden met het ontwikkelen van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van landbouw en verkeer.

Vanaf 1993 ging de ’Europese Gemeenschap’ de ’Europese Unie’ (EU) heten. De politieke en monetaire samenwerking tussen de lidstaten nam verder toe. Zo werd in het Verdrag van Maastricht o.a. de komst van een gemeenschappelijke munteenheid, de euro, aangekondigd. Ook kwamen er meer lidstaten bij en werden alle binnengrenzen opgeheven. De onderlinge douanerechten en tarieven werden afgeschaft.

Landbouwbeleid

In de jaren 60 werd binnen de EG afgesproken om de Europese landbouw te beschermen. Landen die niet lid waren van de Europese Gemeenschap moesten voortaan invoerheffingen betalen.

De Europese boeren kregen bovendien exportsubsidies. Het verschil tussen de kostprijs en de wereldmarktprijs werd gecompenseerd door de Europese Gemeenschap. De Europese boeren gingen steeds meer produceren. Dat had ook ongunstige consequenties: er werd steeds meer mest en bestrijdingsmiddelen gebruikt om de productie te verhogen waardoor het milieu vervuilde.

Bovendien leidde dit landbouwbeleid van de Europese Gemeenschap tot enorme overschotten zoals de 'melkplas', de 'boterberg' en iets recenter ‘de wijnplas’.
In de jaren 90 werd het landbouwbeleid aan de kaak gesteld.
De subsidies werden verminderd en investeringen in biologische landbouw werden gestimuleerd.

Oost Europa

De landen in Oost-Europa werden tot 1989/1990 politiek gedomineerd door de Sovjet-Unie. Na de ineenstorting van het communisme in de Sovjet-Unie kozen veel Oost-Europese voor een markteconomie.

De meeste Oost-Europese landen voegden zich graag bij de Europese Unie omdat zij zo hun jonge markteconomie konden stimuleren.
In 1995 waren er 15 landen lid van de EU.
In 2004 kwamen er nog eens tien lidstaten bij.
In 2013 groeide de EU uit tot een unie van 28 lidstaten.
In 2020 verliet het Verenigd Koninkrijk de EU.

De euro

Ook op financieel gebied groeiden de lidstaten steeds meer naar elkaar toe. In 1992, werd in het Verdrag van Maastricht vastgesteld dat er een gemeenschappelijke munt kwam: de euro.

In de eurolanden Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, België, Oostenrijk, Finland, Portugal, Griekenland en Slovenië kun je sinds 1 januari 2002 terecht met de euro als betaalmiddel.
Het zakendoen tussen de lidstaten is sindsdien een stuk makkelijker.

Verzet

De Europese Unie roept ook weerstand op. Veel mensen vinden het niet goed dat besluiten op Europees niveau worden genomen. Een referendum over de vraag of de bevolking voor of tegen de invoering was van een Europese grondwet resulteerde in 2005 in een overtuigend 'nee'.

Het idee bestaat dat velen zich lieten leiden door onvrede over andere zaken zoals de gestegen prijzen sinds de invoering van de euro. Ook de angst om de eigen identiteit te verliezen, speelt waarschijnlijk mee in de meningsvorming over de steeds verder gaande samenwerking binnen de EU.

Dit soort onvrede heeft er in het voorjaar 2016 toe geleid dat de Britten na een referendum hebben besloten de EU te verlaten, de zogenaamde Brexit. Uiteindelijk duurde het nog vier jaar voor ze daadwerkelijk uit de EU stapten. Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie verlaten op 31 januari 2020. Het eerste jaar was een overgangsjaar. Vanaf 1 januari 2021 gelden de nieuwe afspraken die de EU en de Britten in een akkoord hebben afgesproken.