Cellen van planten en dieren
Alle planten, schimmels, bacteriën en dieren bestaan uit cellen.
Cellen zijn de bouwstenen van levende wezens oftewel organismen.
Alle levende inhoud van een cel noem je samen het protoplasma.
Bij planten en dieren bestaat het protoplasma uit cytoplasma en een kern.
In het cytoplasma drijven de organellen.
Organellen zijn onderdelen van de cel met een bepaalde functie.
Met een lichtmicroscoop kun je sommige organellen waarnemen.
Dierlijke cel
Als je een dierlijke cel met een lichtmicroscoop bekijkt, kun je een aantal onderdelen herkennen.
Bekijk de toelichtingen van de celonderdelen.
Celmembraan:
De buitenste laag van het cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan.
Het celmembraan zorgt ervoor dat alle celonderdelen binnen de cel blijven.
Celkern:
De celkern bestaat uit kernplasma. De celkern regelt allerlei processen in de cel.
In de celkern zitten de chromosomen met de erfelijke eigenschappen. De chromosomen met erfelijke eigenschappen noem je DNA.
Kernmembraan:
De buitenste laag van het kernplasma is het kernmembraan.
Dit membraan zorgt ervoor dat de chromosomen met erfelijke eigenschappen (DNA) in de kern blijft.
Cytoplasma:
Het cytoplasma bestaat uit een stroperige basissubstantie waarin organellen drijven.
Het cytoplasma bestaat voor 60 tot 95% uit water.
Plantencel
Net als bij dierlijke cellen vind je bij plantencellen de onderdelen cytoplasma, celkern en celmembraan.
Plantencellen hebben ook een celwand, een vacuole en plastiden.
Bekijk de toelichtingen van de celonderdelen.
Plastiden:
In het cytoplasma van plantencellen komen plastiden voor. Voorbeelden van plastiden zijn:
- chloroplasten bladgroenkorrels. Deze korrels geven de plant een groene kleur.
- chromoplasten gekleurde korrels, bijvoorbeeld rood of oranje; chromoplasten zijn veranderde chloroplasten.
Een tomaat bijvoorbeeld is eerst groen en kleurt steeds roder.
- leukoplasten zetmeelkorrels. Hier slaan planten hun reserevevoedsel op.
Celmembraan:
De buitenste laag van cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan.
Vacuole:
Een vacuole is een blaasje gevuld met vocht. Een vacuole is omgeven door een vacuolemembraan.
Jonge plantencellen bevatten meerdere vacuolen. Oudere plantencellen hebben één grote centrale vacuole die stevigheid geeft. De cellen zijn als het ware opgepompt met water.
Cytoplasma:
Het cytoplasma bestaat uit een stroperige substantie waarin organellen drijven. Het cytoplasma bestaat voor 60 tot 95% uit water.
Bij plantencellen ligt het cytoplasma in een dunne laag tegen het celmembraan aan. Dat heet wandstandig cytoplasma.
Celwand:
Om de plantaardige cel zit een stevig laagje: de celwand. Celwanden zorgen voor stevigheid. De celwand bij planten bestaat uit cellulose. De celwanden van naburige cellen sluiten vaak niet precies aaneen. Tussen de celwanden komen dan kleine holten voor: de intercellulaire ruimten. Deze holten zijn gevuld met lucht of water.
Celkern:
De celkern bestaat uit kernplasma. De celkern regelt allerlei processen in de cel. In de kern liggen de chromosomen.
Kernmembraan:
De buitenste laag van het kernplasma is het kernmembraan.