Thema 4 Bewegen

Thema 4 - Bewegen

READ THIS INFORMATION CAREFULLY AT THE START OF EVERY THEME

Hi kids,

In year 1, you will learn a lot of English. You will learn grammar and words and practice your skills. You will work towards achieving (bereiken) different goals. You can find these goals on the left under 'Can Do statements', because it means you can do something. The goal is to master these statements by the end of the year. However, maybe you can already do some of these right now! That can mean you can work on other things. Always discuss this with your teacher. At the end of the year, you will all have the same base level English (= basis level Engels).

Every week you have 2 English lessons. You work on the lessons in 'parts'. Every week, you finish one part of the theme. There are different exercises (oefeningen) and you will work on skills (vaardigheden) like listening and watching, reading, writing and speaking.

In every theme, we will test your English language skills with a Masterpiece. In this Masterpiece, you will use the grammar and words you have learned and work on something that has to do with the theme. You will receive feedback to improve.

At the end of this theme, you will have your first Skills Test. This test will include words and skills like reading and listening. For the words, you need to know the Basics Words 1, 2 and 3 (de documenten 'Basics Words' van thema's 2, 3 en 4). For the grammar, you need to know all the grammar from Themes 2, 3 and 4. See the section 'Preparing for the Test' to help.


On this Wikiwijs page you can find all the documents you need for Thema 4: Bewegen. First click on the tab called Can Do Statements to see what you're going to do and what you will learn. Everything you need to know, is on this Wikiwijs.

Writing down your answers can be done in 3 ways: you can use a Google or One Drive Document, you can use a Word Document or you can write your answers on paper in a notebook (= Engels schriftje).


As we said, you will create a Masterpiece to test your English. At the beginning of every theme, the teacher will explain the Masterpiece assignment to you so you can start working on it. You will hand this in at the end of the theme. The teacher will explain how to hand it in.

Every theme will be set up as follows:

- 10 lessons to work on all the parts of the theme.

- 2 Masterpiece lessons - at the end of the second lesson you will hand in your Masterpiece.

In case you finish early, you can start working on the Challenges and/or your Masterpiece. Always talk to your teacher and let them know what you are doing.

Have fun!
Your teachers.

Het is belangrijk dat je al je harde werk goed opslaat in jouw mapje Engels en wekelijks je werk bijhoudt. Zorg ervoor dat je een tekstverwerker (zoals Word of Google Doc) en een goede PDF-reader (Foxit, Adobe) gedownload hebt. Begrijp je niet wat er gezegd of geschreven is? Stel je vraag aan je expert of een stamgroepsgenoot!


Course Outline

Click on this button to see this year's course outline. The document is subject to changes.

Wat er bij het huidige weeknummer staat, is waar je in die les aan gaat werken. Het huiswerk is altijd waar je de week ervóór aan gewerkt hebt. 

Bijvoorbeeld: het is week 40. Daar staat Part 2. In de lessen van die week, werk je dus aan Part 2. Het huiswerk dat je aan het begin van week 40 af moet hebben, is Part 1.

Course outline

You need to log in with your De Nieuwste School credentials.

Can Do Statements

Leerdoelen Engels

Tijdens de lessen Engels van dit jaar gaan we werken aan de verschillende taalvaardigheden: lezen, luisteren, spreken en schrijven. In je verdere schoolcarrière blijf je aan deze taalvaardigheden werken, dit zijn namelijk de cornerstones van elke taal! Een taal is opgedeeld in verschillende niveaus. Zie hiervoor de onderstaande afbeelding:

Op het eind van leerjaar 1 is het de bedoeling dat je op niveau A1/A2 zit. Om dat te bereiken gaan we werken aan verschillende leerdoelen die per taalvaardigheid geformuleerd zijn.

Op bovenstaand overzicht staan alle leerdoelen voor de verschillende taalvaardigheden. Dat zijn er veel! We zullen ze hieronder per taalvaardigheid neerzetten:

Voor luisteren hebben we dit jaar de volgende doelen en subdoelen:

  • Ik luister naar iemand die Engels tegen mij praat.
    • Ik begrijp alledaagse uitdrukkingen zoals begroeten, bedanken, me voorstellen, wat iets kost, hoe laat het is, ...
  • Ik luister naar een gesprekje tussen mensen die Engels praten
    • Ik begrijp waar alledaagse gesprekken waarin mensen zich aan elkaar voorstellen.
  • Ik luister naar mededelingen en instructies
    • Ik begrijp eenvoudige vragen, opdrachten, aanwijzingen van mijn docent.
    • Ik versta duidelijk gesproken woorden zoals getallen, de tijd, dagen, maanden, wat iets kost.
  • Ik kijk en luister naar TV, video- en geluidsopnames
    • Ik begrijp het onderwerp van videoclips/onderwerpen in het jeugdjournaal.

Voor lezen hebben we dit jaar de volgende doelen en subdoelen:

  • Ik lees om me ergens op te oriënteren
    • Ik vind online informatie over prijzen, openingstijden, ...
    • Ik kies iets uit een menu, ...
    • Ik begrijp eenvoudige informatie op posters, mededelingenborden, ...
  • Ik lees correspondentie
    • Ik begrijp korte eenvoudige berichtjes op social media, mailtjes, kaarten, ...
  • Ik lees instructies
    • Ik begrijp eenvoudige, korte, goed gestructureerde instructies zoals routebeschrijvingen, ...
    • Ik begrijp instructies bij lesmateriaal.
  • Ik lees om informatie op te doen
    • Ik begrijp korte teksten met plaatjes met informatie over het weer, een bekend persoon, concert, ...

Voor schrijven hebben we dit jaar de volgende doelen en subdoelen:

  • Ik schrijf een notitie
    • Ik schrijf eenvoudige berichtjes op social media/noteer datum, tijd, ..,.
    • Ik kan feedback geven aan klasgenoten, huiswerk noteren, etc.
  • Ik vul een formulier in
    • Ik kan persoonlijke gegevens invullen.
  • Ik correspondeer
    • Ik schrijf (digitale) kaarten met een groet, regel afspraken via mailtjes.
  • Ik schrijf vrij
    • Ik schrijf korte eenvoudige zinnen over mezelf als introductie/tekst bij een cartoon of foto, ...

Voor spreken hebben we dit jaar de volgende doelen en subdoelen:

  • Ik spreek een groepje mensen toe
    • Ik lees korte, vooraf geoefende mededelingen voor aan een groep.
  • Ik vertel iets
    • Ik informatie over mezelf geven.
    • Ik kan iemand of iets beschrijven.

Voor gesprekken voeren hebben we dit jaar de volgende doelen en subdoelen:

  • Ik regel iets
    • Ik vraag om iets/geef iets/bedank voor iets.
    • Ik geef aantallen, kosten, datum, tijd, ... door.
  • Ik voer een gesprekje
    • Ik stel mezelf voor/groet iemand/neem afscheid/vraag hoe het met iemand gaat/reageer op hun verhaal.
  • Ik wissel informatie uit
    • Ik stel en beantwoord vragen/geef de tijd/zeg wat ik wel of niet leuk of lekker vind/vraag om duidelijkheid.

Kijk voor meer informatie over leerdoelkaarten op https://www.slo.nl/thema/meer/10-14-onderwijs/leerdoelenkaarten/leerdoelenkaarten-moderne-vreemde-talen/

Leerdoelen Algemeen

Naast de taaldoelen die door het ERK geformuleerd zijn, zijn er ook een aantal algemene doelen die we heel belangrijk vinden. Ook hier ga je ieder thema weer aan werken. Deze doelen zijn:

  1. Ik kan alle onderdelen van de opdracht zichtbaar aanleveren.
  2. Ik kan zelfstandig Engelse zinnen met Engelse woorden schrijven. Ik let hierbij op de woordvolgorde en volledigheid. Ik gebruik hoofdletters aan het begin/bij ‘I’/bij namen en plaatsen. Ik sluit af met een punt, vraagteken of uitroepteken.

  3. Ik kan effectief mijn boodschap overbrengen.

  4. Mijn werk is verzorgd en, waar mogelijk, creatief.

  5. Ik vergroot mijn woordenschat en kennis van de grammatica structureel en op een georganiseerde wijze.

  6. Ik onderzoek wat voor leerstijl bij mij past en effectief is.

  7. Ik stel me leerbaar op en sta open voor feedback.

  8. Ik ga verantwoordelijk om met mijn en andermans spullen.

  9. Ik maak afspraken en houd me daaraan.

  10. Ik communiceer mijn bevindingen met stamgroepsgenoten en de expert.

Succescriteria: wanneer doe ik het goed?

Om de genoemde doelen te kunnen bereiken en om aan te kunnen tonen wat jij kan, zijn de volgende succescriteria verwoord. Je kan deze succescriteria voor alles wat je tijdens de Engelse les doet gebruiken als een extra check. Daarbij is ook een verschil gemaakt tussen een aantal Basis en Uitbreiding's criteria. Deze succescriteria zijn ook de onderdelen waar je feedback op zal ontvangen en waar jouw expert je op zal wijzen. 

Succescriteria Taalvaardigheid:

  1. Mijn zinnen bestaan uit een onderwerp (wie?), werkwoorden, lijdend voorwerp (wat?) = Basis, een beschrijving van plaats (waar?), een beschrijving van tijd (wanneer?). Ook gebruik ik bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden om mijn zinnen mee aan te kleden = Uitbreiding.

  2. Als ik zinnen maak, speel ik met de Engelse woordvolgorde en grammatica structuren die we nog niet gehad hebben = Uitbreiding

  3. Nadat ik de basis heb verwerkt, kijk/overleg ik wat ik extra toe kan voegen = Uitbreiding

  4. Ik weet hoe ik me voor de lessen kan voorbereiden en leren door video's te kijken, uitleg te vragen of een tekst te raadplegen = Basis

  5. Ik weet hoe ik mijn leerwerk (de woordenlijsten en Basics) iedere week bij moet houden en welke leerstijl (overschrijven, spelletjes, WRTS) bij mij past = Basis

  6. Ik weet hoe ik kan werken aan onderwerpen die niet goed gingen om ze toch te beheersen en dit aan te tonen = Basis

  7. Ik maak mijn werk op tijd af = Basis

  8. Ik zorg dat mijn spullen geordend zijn = Basis

  9. Ik schrijf met hoofdletters en interpunctie = Basis

Succescriteria Werkhouding:

  1. ik kan mijn spullen en documenten geordend houden in mijn Drive.

  2. Ik laat me overhoren om te checken of ik voldoende geleerd heb.

  3. Ik spreek in de klas tegen de expert en mijn klasgenoten zoveel mogelijk Engels.

  4. Ik vraag voor mijn gemaakte werk tenminste 1x feedback.

  5. Ik neem bij problemen en vragen contact op met de expert.

  6. Ik ga, bij (tegenvallende) feedback, in gesprek met mijn expert.

Feedback

We werken iedere week met een kort reflectiemoment. Tijdens dit moment ga je na wat voor feedback je ontvangen hebt van de expert en/of van je stamgroepsgenoten. Deze feedback is gekoppeld aan de leerdoelen die we gesteld hebben bij het kopje Can Do Statements.

Als je het moeilijk vindt om te beginnen, zijn hier een aantal voorbeeldvragen waar je op in kan gaan:

- Kreeg ik feedback op taalniveau of op mij als persoon gericht?

- Op taalniveau:

  • Begreep ik wat er gezegd werd toen er Engels gesproken werd?
  • Begreep ik de Engelse instructie die me gegeven werd?
  • Begreep ik de informatie uit teksten?
  • Schreef ik mijn antwoorden in correct Engels op?
  • Sprak ik verstaanbaar Engels bij het geven van antwoorden?
  • Sprak ik verstaanbaar ENgels bij het voeren van gesprekken?
  • Hoe werkte ik deze week aan mijn woordenschat?
  • Heb ik feedback gevraagd op iets specifieks? (bijv. Masterpiece)

- Sprak ik Engels tijdens de les? Heb ik mijn antwoorden gedeeld met de groep of expert? Wat was de reactie daarop?

- Op mij als persoon:

  • Hoe was mijn werkhouding deze week?
  • Had ik alles op tijd af?
  • Waren er problemen?
  • Hoe heb ik problemen opgelost en vragen gesteld?
  • Wie had ik hiervoor nodig?
  • Liep ik vast bij een opdracht? Op wat liep ik vast? Hoe heb ik dit aangepakt?

- Heb ik mijn leerwerk bijgehouden? Kan ik zo overhoord worden en weet ik dan alles nog?

- Had ik wat extra's nodig deze week? (uitleg, uitdaging) Heb ik daar ook naar gehandeld?

 

Basics

Here you can find all the Basics documents you need to study the grammar and words. Read this page carefully, because you will need these things every lesson.


You can find exercises for grammar all over the Wikiwijs. The grammar is marked with an orange colour. This is grammar you will need to use in the English language. Door de oranje kleur zie je hoe vaak het onderwerp aan bod komt en waar je het voor kan gebruiken in de Engelse taal. Elke keer als iets oranje is, weet je dus: dit hoort bij de Basics en daar is een uitlegvideo over te vinden!

All the grammar you will learn is used in everyday English and will be part of your Masterpiece. In the Can Do Statements, you can see what you will use this grammar for and what you will learn to do.

The grammar subjects you will learn more about this theme are:

  • Present Continuous (am/is/are + ww-ing)
  • Question Tags (bijv. ..., isn't it?)
  • the English alphabet
  • much and many (=veel)
  • me - my - you - your (bezittelijke voornaamwoorden)
  • plural (meervoud)
  • om dit te beheersen heb je van het vorige thema in ieder geval nodig: 'to be', persoonlijke voornaamwoorden, het leren van de Words, Most used English words en je Personal Wordlist)

You can find words in blue all over the Wikiwijs. These words can be difficult or new words that you need to know to do these exercises. Door de blauwe kleur zie je welke woorden in de woordenlijst horen en geleerd moeten worden. Plan hier tijd voor in (tijdens de les of thuis). Learning words is a big part of learning English because you will always need these words to understand and use English for all skills.

We gaan op 2 manieren woorden leren voor Engels.

Manier 1: Op deze pagina zie je het bestand Basics Words. Deze staat ook in het 'Lesmateriaal' in Teams. Dit is de woordenlijst van het thema. Deze herhaal je 3x per week. Hierin staan woorden die al vertaald zijn (Nederlands en Engels allebei gegeven) en woorden die nog vertaald moeten worden (Engels al gegeven). Voor deze woorden moet je, door het maken van de Parts, nog de betekenissen vinden en in de lijst aanvullen. Je zoekt deze dus op, en zet de betekenis in de lege kolom van het bestand. Deze woorden komen ook terug bij je Skills en Final Test: de twee toetsen die je voor Engels zult hebben.

Manier 2: Veel woorden ken je misschien al, of worden indirect als al bekend van je verwacht. Dit zijn veel van de meest gebruikte Engelse woorden. Is jouw woordenschat nog niet zo groot? Dan moet je hier meer aandacht aan besteden. Klik op de onderstaande link om naar de woordenlijsten te gaan. Deze woordenlijsten bevatten de meest gebruikte woorden in het Engels en zijn daarom enorm belangrijk om te beheersen. Deze moet je gedurende het jaar bijhouden. Leer en herhaal 3x per week een deel van deze woordenlijst.

https://www.ef.nl/leermiddelen-engels/engelse-woordenlijsten/

Kom je woorden tegen die niet bij de woordenlijst en de meest gebruikte Engelse woorden horen? Dan kun je ook een personal word list maken met nieuwe woorden die je tegenkomt en zelf hebt opgezocht. Deze woordenlijst kun je laten controleren bij je expert. Deze zullen je Engelse woordenschat/vocabulaire vergroten!


Op deze pagina kun je ook uitleg video's vinden voor de grammatica. Deze kun je gebruiken bij het doornemen van de bestandjes Grammar PowerPoint en het maken van de grammar oefeningen in de parts. Je kunt ze ook gebruiken om te herhalen. Je expert zal niet zo vaak klassikaal uitleg geven over de grammatica en meestal extra ondersteuning aanbieden in kleine groepjes. De video's zijn daarom ideaal: je kan ze op je gemak kijken, terugluisteren en raadplegen. Ook wanneer je een les gemist hebt.

Voor elk grammatica onderwerp kun je zoeken op Google en YouTube voor uitleg, maar twee kanalen die wij aanbevelen zijn 'Engels Gemist' en 'Allesvoorengels.nl'.

https://www.youtube.com/user/EngelsGemist

https://www.youtube.com/c/allesvoorengels/videos

Wil je toch liever uitleg van je expert of heb je een vraag? Zoek je expert dan op of kom langs de helpdesk!

 

 

Present Continuous

Question Tags

Much Many Little Few A Little A Few

Meervoud

Meervoud uitzonderingen

I - me - my etc.

Woordvolgorde

Parts

Part 1

The orange colour shows a grammar subject from the Basics. You can click the Basics tab on the left to find the explanation.

The blue colour shows words that might be new or difficult. You can use an online dictionary to find the meaning. You can add these to your personal word list.

Questions in English will be answered in English. Questions in Dutch can be answered in English and Dutch.


Almost everyone is involved in some form of sport. Most people play football, hockey or basketball, many people do gymnastics or martial arts (karate, judo, krav maga etc.). There are also people who think those ‘regular’ sports are boring and who look for something else. These people are always looking for their boundaries and they perform so-called ‘extreme sports’.

https://www.youtube.com/watch?v=kGj58vcayVg

  1. Have a look at this video and write down as many sports from the video as you can. If you don't know the English word, you can write it down in Dutch.
  2. Is there anyone in class who performs a more extreme sport? Write down their name and the extreme sport they perform.

​Basis

Task 1 - The Art of Movement                                                                                                                             

  1. To describe what someone is doing at the moment/right now, we use the Present Continuous. For example: I am reading right now. You can find an explanation about and a video on the Present Continuous in the Basics pages. The rule is: am/is/are + werkwoord+-ing. Now make 5 sentences with the Present Continuous about what you are doing right now.

  2. What kind of sport are the people in the photo doing? Make another sentence using the Present Continuous.

  3. What do you already know about free-running? Write down what you know about it in English.

  4. Do you think free-running is a dangerous sport? If yes, why? If no, why not?

  5. Do you think you have to be in good shape to go free-running? If yes, why? If no, why not?

  6. Red Bull organises free-running competitions. They call these competitions ‘The Art of Motion’. Why do you think they call free-running ‘The Art of Motion’?


Task 2 - Free running                                                                                                                                           
Watch the video of the free running finals on the 4th of October 2014 and answer the questions.

https://www.youtube.com/watch?v=-kmgK_zprpM

  1. The finals take place in Santorini, Greece. Why is this a perfect location for a free-running competition?

  2. Who is last year’s champion?

  3. What do you need for free-running? Next to being skilled and athletic.

  4. What does heat (=ronde) number three include?

  5. What is the biggest surprise in this year’s finals?

  6. Translate the words in the grid below.

  7. In English, we say letters differently than in the Netherlands. After you have translated the words and added them to your personal word list, practice spelling them out loud with the English alphabet sounds. You can find examples on how to say the letters on the Basics page.

English

Dutch

English

Dutch

Host

 

Run

 

Heat

 

Amazing

 

Tension

 

Long-awaited

 

Course

 

Represent

 

 


Task 3 - Rock-climbing                                                                                                                                         

A very important element of free-running is climbing. Free-runners climb walls and buildings all the time. Watch this video from Natali Duren, a professional rock-climber, and answer the questions.

https://www.youtube.com/watch?v=76yyNVmXpA4

  1. Hoe lang is Natalie al aan het klimmen?

  2. Hoe voelde ze zich nadat ze voor de eerste keer was gaan klimmen?

  3. Wat vindt ze leuk aan het competitieve van klimmen?

  4. Hoe voelt ze zich terwijl ze aan het klimmen is?

  5. Wat voor soort sport is klimmen, volgens Natalie?

  6. Wat doet adrenaline met je terwijl je aan het klimmen bent?

  7. Hoe gaat ze om met angst?

  8. Hoe vaak gaat ze per week klimmen?

  9. Vertaal de woorden uit het onderstaande raster. After you have translated the words and added them to your personal word list, practice spelling them out loud with the English alphabet sounds.

    English

    Dutch

    English

    Dutch

    Tip-top best

     

    Peers

     

    Horrible

     

    Numb-zone

     

    Sore

     

    Opportunity

     

    Competing

     

    Grounded

     


Task 4 - “What if I live?” – Extreme skydiving                                                                                                  

One of the most extreme sports is skydiving. What causes people to jump out of a plane and fall towards the earth with an enormous speed? Have a look at this video from an extreme skydiver.

https://www.youtube.com/watch?v=o4jzkRvUQI0

  1. What does he say if people ask him “What if you die?”?

  2. How did he feel about the sky when he grew up?

  3. What happened on his fifth jump?

  4. What does he love about skydiving?

  5. How fast does he fall towards the earth?

  6. Describe how he feels when he has just opened the parachute.

  7. What happens when he is back on the ground?

  8. What does he mean when he says ‘It’s only death defying if you live’?

  9. Translate the words in the grid below. After you have translated the words and added them to your personal word list, practice spelling them out loud with the English alphabet sounds.

    English

    Dutch

    English

    Dutch

    Death-wish

     

    Comfort zone

     

    Invincible

     

    Push your limits

     

    Growing up

     

    Stomach

     

    Stay calm

     

    Anxiety

     


Task 5 - An interview with Nicholas Coolridge, professional free-runner.                                                       

https://www.youtube.com/watch?v=PBANo54Dy1I

  1. According to Nicholas Coolridge: what is free-running?

  2. For how long has he been free-running?

  3. Where did he get his inspiration from?

  4. What is his biggest dream?

  5. How does he feel at the end of the day?

  6. Has he been injured? If yes, what kind of injuries has he had?

  7. What is his advice to new free-runners? (give an extended =uitgebreid answer)

  8. How can you make this sport safe for yourself?

  9. Translate the words in the grid below. After you have translated the words and added them to your personal word list, practice spelling them out loud with the English alphabet sounds.

English

Dutch

English

Dutch

Urban

 

Flat ground

 

Obstacles

 

Incredible

 

Playground

 

Injuries

 

Limits

 

Capable

 


Task 6 - Basics

Before you do this task, watch the grammar explanation video on 'question tags' or 'aangeplakte vragen' and check the Grammar Powerpoint for details. Then, finish these sentences with question tags. If you don't know the gender of a person, you can use they/them.

  1. Niene is making an appointment, ...?
  2. Nanoah is looking for a job, ...?
  3. You're not at my school, ...?
  4. Baekhyun isn't too busy, ...?
  5. You're searching for your book, ...?
  6. Alina and Dalia aren't in the same class, ...?
  7. Yannick is bringing newspapers, ...?
  8. We're going to be late, ...?

Uitbreiding

Extra assignment

Extreme sports are very cool to look at and it is amazing when everything goes right. Unfortunately, not everything goes right all the time.

Have a look on YouTube or Google and look for extreme sports gone wrong so you can share them in class. Describe what goes wrong in the video/picture.

Part 2

The orange colour shows a grammar subject from the Basics. You can click the Basics tab on the left to find the explanation.

The blue colour shows words that might be new or difficult. You can use an online dictionary to find the meaning. You can add these to your personal word list.

Questions in English will be answered in English. Questions in Dutch can be answered in English and Dutch.


Basis

Extreme Sports & Hobbies - Text (nodig voor Task 1 en 4)                                                                                                                           

In the tekst below, you are going to read about some examples of extreme sports. To do these sports you need nerves of steel and a certain amount of madness! They range from fun family activities to extremely risky sports! - please stay safe! Some of the names of the sports are hyperlinks to some more information.

- Hang gliding is a sport where you hang from a hang glider (it's like a large wing) and the glider is launched from a hill. It is not motorised and it glides in air currents - the idea is to stay gliding for as long as possible.

- Extreme ironing is the art of ironing in the most ridiculous and extreme places, from on the top of a mountain, to a deserted motorway!

- Marathons are long-distance running races.  Anyone can compete (although you have to have at least some degree of fitness). You can try local marathons, larger scales ones like the London Marathon, or go extreme with marathons across the globe such as the Great Wall of China marathon, desert marathons and polar ice cap marathons!

- Storm chasing is where (crazy) people track down and follow tornadoes (usually), hurricanes, and all kinds of extreme storms. There are also people who do this as scientific research, but mainly it's for the adventure.

- Parkour / free running is all about efficient movement around obstacles, focussing on speed going from A to B. Free running is a variation of parkour that focuses more on the creativity of moves/tricks and self-expression. Both sports are mainly done in a city because there are lots of structures and obstacles to make use of.

- Limbo skating is a new sport in India. People are kind of roller skating under cars and moving objects. You need to be very flexible and have a good balance.

- Train surfing is an illegal sport, train surfing involves riders climbing or "surfing" on the outside of a moving train or subway. The practice is a serious issue in South Africa, where many young people have been killed or injured. The 'sport' was made popular in the 1980s in Germany, where it was called ‘S-Bahn Surfing’.

- Airkicking is a strange extreme sport where a human catapult launches individuals over 8 meters in the air into a swimming pool. The person is sitting in a specially constructed seat at the back end of the catapult arm and 3,2,1…liftoff! The water (8 to 10 bar of air pressure) shoots the person 8 meters high through the air for a cool and refreshing splashdown in a swimming pool.

- Zorbing Ball. Throwing yourself down a hill in a giant ball, or ‘Zorbing”, is one of the latest extreme sports to sweep the world. This bizarre sport, invented in 2000, involves a giant plastic ball, which has two skins, one inside the other. The person ‘zorbing’ is in the area between the skins, which is pumped up with air.
Like a number of other extreme sports, such as bungee jumping, ‘zorbing’ originated in New Zealand. There are two different ways to zorb – one is ‘zorbing’ inside the ball, and two is "hydrozorbing", which involves putting water in the ball, which zorbers can slide around on as it rolls.


Task 1.

In this theme, you will learn more about the Present continuous. Take another look at the text from part 2 about extreme sports. Find all the words which end in -ing. Write them all down.


Task 2.

Choose the correct form of the present continuous.

The rule is: am + ww-ing, are + ww-ing, is + ww-ing

Let goed op dat sommige zinnen ontkennend zijn, dus met 'not'. En sommige zinnen vragend.

  1. Jody ...............................  (to walk) to the bus stop right now.
  2. I ............................... (to swim) in the ocean.
  3. My friends ............................... (to run) a marathon.
  4. We ............................... (to dive + not) today.  
  5. ...................... you ...................... (to play) football?
  6. They ............................... (to lift) weights in the gym.
  7. Dimitri ...............................  (to play + not) tennis.  
  8. Look! Those people ............................... (to dive) from a cliff.

Task 3.

Write your own story about a sport you like using the present continuous.

The story has to be at least 10 sentences long and you will have to use the present continuous 6 times.


Task 4.

1. Bovenaan de pagina staat de tekst die je nodig hebt. Volgens de tekst heb je twee dingen nodig om een extreme sport te kunnen beoefenen. Welke twee zijn dat? Vertaal de Engelse woorden naar het Nederlands.

2. Decide if the following statements are TRUE or FALSE.

  • Marathons are short distance running races

  • Extreme ironing is ironing clothes on weird locations

  • Parkour is something which is done in the countryside

  • Train surfing can be a deadly sport

  • Train surfing became popular in Sweden

  • ‘Zorbing’ is invented in 2000 in Australia.

3. What is the main reason why people chase storms (storm chasing)?

4. Wat is het verschil tussen ‘Parkour’ en ‘Free running’?

5. Waarom zou je voor ‘Limbo skating’ heel flexibel moeten zijn en een goede balans moeten hebben denk je?

6. Describe what ‘Train surfing’ is.

7. Explain how ‘Zorbing’ works.

8. Which one of the extreme sports given in the text above would you like to try? Please explain why.

9. Choose two of the extreme sports given below. Look up some extra information about two of these sports and describe in 7 lines (in English) what they are, which materials you need, etc.

Volcano boarding / crocodile bungee / cliff diving / freestyle powerisers stilts /underwater hockey /


Task 5.

Do you know the names of the extreme sports below? Choose the correct name in the box and link it to the correct picture.

Cliff jumping, windsurfing,  paragliding, trial, base jumping,
rock climbing, kite surfing, free running, canoeing, ice climbing, rafting, extreme motorsports, extreme biking, hang gliding, sand boarding, surfing, jet skiing.

 


Task 6.

Combine the correct answers. You can watch the video about Bezittelijke voornaamwoorden to help.

  1. I.                                A. Her
  2. You                             B. Their
  3. He                              C. Your  
  4. She                            D. His
  5. It                               E. Our
  6. We                             F. My
  7. They                          G. Its

Task 7.

Use the correct possessive pronoun (bezittelijk voornaamwoord) again.

  1. My sister cleans ......... car every week.
  2. Do you swim with ......... eyes open underwater?
  3. They are going to run ......... best race ever.
  4. You should wash ......... hands often.
  5. We will pack ......... bags and go.
  6. I think I broke ......... foot.
  7. He told me ......... friend goes storm chasing every month.

Uitbreiding

Task 8.

  1. Airkicking is kind of a strange extreme sport. Do you think that this is actually a sport? Explain why.

  2. Explain what ‘hydrozorbing’ is.

  3. Look up the extreme sport ‘Airkicking’. Describe how the process works.

 

Part 3

The orange colour shows a grammar subject from the Basics. You can click the Basics tab on the left to find the explanation.

The blue colour shows words that might be new or difficult. You can use an online dictionary to find the meaning. You can add these to your personal word list.

Questions in English will be answered in English. Questions in Dutch can be answered in English and Dutch.


Sports in the UK

You are going to read an article about sports in the UK. Do you think the British are just as keen on working out as the Dutch? Do you think the British have different sports than we do?

You can read the text together with your classmates or teacher. If you prefer to read the text by yourself you can do so as well.


........

Britain is a nation where sports are taken seriously. Most people have a sport that they play or that they watch. There are over forty different sports: many of them were invented in Britain.

Most sports are played at two levels- amateur and professional. Because an important thing of sports is to provide an enjoyable way of keeping fit, amateur sport is very important.

In all English schools, organized games and physical education are in the normal timetable. Training is given in a number of team games, and matches between schools are regular school activities. In the winter, boys play soccer or rugby, and in the summer, cricket. The most favourite games for girls are hockey in winter and tennis in summer. Many pupils also take part in athletics and swimming. Competitions between schools are frequent and create a lot of interest. Many pupils play sports after school hours, and some continue to play at the universities, or in sporting clubs. Most sporting activities in Britain are organized by clubs owned and run by their members.

Although many people play sports when they are young. They spend most of their lives as spectators. One of the most popular spectator sports in Britain is horse racing. Thousands watch the big race meetings on television. The British love to bet on horses in the hope of winning a fortune.

The most popular sport in the UK is cricket. Other popular sports in the UK include; football, rugby, fishing, swimming, and cycling. Golf and tennis are also common sports found in many UK sports facilities. Most world sports like cricket, lawn tennis, golf and rugby originated in the UK.

Words to help you

To bet = wedden
Purpose = een doel
Physical education = Sport & Bewegen, lichamelijke opvoeding
Spectators = toeschouwers


Basis

Task 1.

1. As you can see the story we just read doesn't have a title! Choose a good title from the options below.
A Benefits of sport B  Sport in Britain C School competitions

2. De volgende zinnen zijn niet waar. Verbeter de volgende zinnen. Kopieer en plak delen uit de tekst waardoor de zin correct wordt, of gebruik je eigen woorden om de zin te verbeteren. Breng deze verbeteringen aan in het Engels!
a. Matches between schools rarely take place
b. Girls aren’t interested in sports
c. British pupils stop playing sport as soon as they leave school

3. Answer the following questions.
a. Who organises the sporting activities in Britain?
b. Why do the British love to bet on horses?

4. Give one sport that boys play during winter and one sport that they play during summer.

5. Vul de volgende open plekken in.
Because an important thing of sport is to provide an ... way of keeping fit, amateur sport is very important.
A person who is present at and views a spectacle or display; member of an audience is called a ... .

6. What does the underlined word in the text refer (=verwijzen) to?

Them: refers to ……………………


Task 2.
Can you guess the following sports? Write down the number and the name of the sport.

  1. a team game played with an oval ball with either 13 or 15 players

  2. a game in which a heavy ball is rolled to knock down a group of pins                   

  3. a game played in an enclosed court by 2 or 4 players who hit a small ball against the wall                          

  4. a short, very fast race                                                                      

  5. a game played by 2 or 4 people who hit a ball on the table over a small net

  6. a game similar to football in which players try to score a goal by hitting the ball into the goal with their hands  

  7. a traditional Japanese sport in which people fight using their arms, hands, legs and feet and attempt to throw their opponent to the ground. White clothing is worn

  8. a sport in which two competitors fight with their fists

  9. a game played by 2 teams of 9 players in which a player hits a ball and tries to run around four bases

  10. a game that is played outdoors in a large area of grass in which you use a stick to hit a small hard ball into a series of holes


Task 3.

Zoals je inmiddels weet, gebruik je in het Engels de Present Continuous om te zeggen dat je iets nu aan het doen bent. Je gebruikt dan de juiste vorm van het werkwoord 'to be' (am/are/is) + het hele ww + ing. Right now, you are reading this assignment.

We kijken dit thema steeds naar manieren om te bewegen en het uitoefenen van sport. Kies een sport (bijvoorbeeld een sport die je zelf speelt) en vertel me wat je ziet als je nu naar de sport (bijv. bij een wedstrijd of training) kijkt. Je zou kunnen zeggen: De doelman houdt op dit moment de bal tegen. Of: De speler maakt nu geen overtreding. De bal is niet buiten spel.

1. Gebruik voor deze opdracht steeds de Present Continuous en beschrijf 5 situaties die je nu in het spel, de wedstrijd of tijdens de training ziet.

Tip! Begrijp je de Present Continuous nog niet helemaal? Bekijk dan nogmaals de Video uitleg op deze Wikiwijspagina. Je vindt de video links onder Basics.

Commercialism has consumed the soul of sports – Jandoli Institute


Task 4.

Zoals je hebt geleerd gebruiken de Engelse vaak kleine vraag-zinnetjes aan het einde van hun zin om om extra bevestiging te vragen. We noemen dit Question Tags. Vorm de Question Tag aan het einde van iedere zin. Let op! Is de zin bevestigend (+)? Dan is de tag ontkennend (-)! Is de zin ontkennend (-)? Dan is de tag bevestigend (+)!

Tip! Begrijp je de Question Tags nog niet helemaal? Bekijk dan nogmaals de Video uitleg op deze Wikiwijspagina. Je vindt de video links onder Basics.

1. Kamala isn't working out in the gym, ...?rekenen plus en min
2. José can catch and throw a baseball with both hands, ...?
3. Dzenana, Manon and Maurice are all Sports experts at DNS, ...?
4. We're great at playing chess together, ...?
5. I'm not really into dangerous sports, ...?


Task 5.
1. Which items do you need when you play tennis? Make a list of items that you need. Try to make the list as long as possible. Don't forget any items!

2. Deze items die je nodig hebt om tennis te spelen staan vaak in het enkelvoud (een tennisracket). Zet de woorden uit de lijst die je hebt gemaakt nu in het meervoud. (Dus: twee tennisrackets). In het Engels noemen we dit Plural forms.

Tip! Begrijp je de Plural forms (meervoudsvormen) nog niet helemaal? Bekijk dan nogmaals de Video uitleg op deze Wikiwijspagina. Je vindt de video links onder Basics.

3. Kies nu 5 items die je nodig hebt om samen tennis te spelen (uit de lijst die je bij vraag 2 hebt samengesteld). Je wil vervolgens zeggen dat je er veel van hebt (much - many). Kies many bij telbare woorden, much bij ontelbare woorden). Voeg dus vóór de 5 woorden much of many toe.


Task 6.

Bij Engels werken we door de Parts aan meerdere leerdoelen en succescriteria. Voor alle leerdoelen en succescriteria kun je kijken onder het kopje Can Do Statements. Om in kaart te brengen hoe je tot nu toe ervoor staat met Engels (in voorbereiding op de Skills Test), beantwoord je de volgende vragen. Hierover kan de expert met jou in gesprek gaan.

  1. Hoe vaak en op welke manier leer jij de woordjes?
  2. Wat valt je op tijdens het nakijken van de Parts?
  3. Kijk naar jouw antwoorden van Part 2 - Task 3 en Part 3 - Task 3. Zijn je zinnen geschreven met een hoofdletter aan het begin, en een punt/uitroepteken/vraagteken aan het einde?
  4. Waar kun je uitleg vinden voor de grammatica?
  5. Waar kun je de feedback die je ontvangt terug vinden?
  6. Wat gaat er op dit moment goed voor Engels?
  7. Wat wil je graag kunnen/nog leren in het Engels?

Part 4

The orange colour shows a grammar subject from the Basics. You can click the Basics tab on the left to find the explanation.

The blue colour shows words that might be new or difficult. You can use an online dictionary to find the meaning. You can add these to your personal word list.

Questions in English will be answered in English. Questions in Dutch can be answered in English and Dutch.


Task 1. Transport

There are many ways to travel to the UK. You can travel by boat, aeroplane or by train. Click on the blue link below and read the text on the internetsite about transport in the UK. If you’re finished, you can answer the questions. The answers to the questions are in the text on the website.

http://projectbritain.com/transport.html

  1. What are the three most common means of transport in Great Britain?

  2. True or False: About 75 % of the households in Britain own at least two cars.

  3. Which two types of buses are there in the UK? What colour are they?

  4. What kind of colour are taxis in London?

  5. What do you think that the following sentence means: With the "for hire" sign lit, the driver is obliged to stop for you’.

  6. Name four major train stations in London.

  7. What is 'the tube'? When was the first line built?

  8. When was the Channel Tunnel completed? Is it possible to travel by car if you want to use Eurostar? Why (not)?

  9. Which three airports (of the five major airports) have got underground connections?

  10. If I would like to transport my cargo from Liverpool to Dublin, how long would this take?

  11. At what age can you get your full motorcycle licence?


Task 2.

In every language, there are words that are singular (enkelvoud) and plural (meervoud). To make a singular word plural in English, you add +s or +es. However, sometimes, there are exceptions. These have to be studied. Look at the Basics page for more information in the PowerPoint or video.

1. Look at the text “transport” again. Find 20 of the plural forms and write them down. Tip: there are forty-one of them for you to find.

2. Now that you have found the plural forms write down what the singular forms (enkelvoud) are. Make sure to check your spelling.


Task 3.

1. If you look at all the words from task 1. Do you think you use much or many for those words? Explain why as well.

2. Now choose the correct one. Pick much or many.

  1. ...................... trains
  2. ...................... passengers
  3. ...................... time
  4. ...................... bicycles
  5. ...................... noise
  6. ...................... water
  7. ...................... people
  8. ...................... money
  9. ...................... euros
  10. ....................... homework

3. Now try to make 4 sentences with much or many. Use both.


Task 4.
Link the words on the right to the correct means of transport. You can number each means of transport starting with the 'luchtballon' on the left, and continuing clock-wise (tel met de klok mee).


Task 5.
Which of these are connected? Write down full sentences.


Task 6.
Which one is the odd one out? Please explain why this one doesn't belong in a full English sentence.

1. car, bus, plane, bicycle.
2. plane, ship, helicopter, balloon.
3. parachute, ship, speed boat, jet ski.
4. lorry, taxi, train, van.
5. police car, fire engine, ambulance, car


Task 7.

Complete these sentences using the question tags. Tip: you can watch the video and read about question tags in Basics.

  1. She really likes to drive to school, ..........................?
  2. There are four major train stations in London, ..........................?
  3. You can get your license at the age of 16, ..........................?
  4. Indra has got a new bike, ..........................?
  5. We don’t like taking the bus, ..........................?
  6. They have always wanted to travel by boat, ..........................?
  7. I’m not a fan of hot-air balloons, ..........................?
  8. Amir has sailed to Denmark, ..........................?

Task 8.

In the last few lessons, we discussed the present continuous, bezittelijke voornaamwoorden, plural forms, much/many and question tags.

Choose 1 grammar topic and make your own summary. You can use the summary below as an example.

Is this a little bit difficult? You can choose to write in Dutch. Do you think this is easy? Try to write your summary in English.

 


Task 9.
Gebruik onderstaande woorden om 4 vervoersmiddelen te beschrijven. Maak hiermee ook 4 goede Engelse zinnen. Example: Traveling by train is fast.

 

 


Task 10.
In your opinion, which form of transport is ...? Explain yourself in full English sentences.

  • The safest?
  • The most expensive?
  • The most convenient?
  • The most comfortable?
  • The fastest?

Task 11.

Go to https://learnenglish.britishcouncil.org/skills/listening/pre-intermediate-a2/transport-announcements

You will do a listening exercise here. Do the Preparation, Task 1 and Task 2 on the website. You can use the Transcript to also read what is said in the recording. You can fill in the answers on the website, or use this document on your laptop.

Masterpiece

Design your own Sport

There are many ways to exercise or take part in sports activities. Do you take part in a sport yourself? Which sports do you find interesting or fun? What aspects of these sports do you like the most? In class, you're going to design your own sport! You get to set the rules of the game. Have fun!


Wil je voordeelden van voorgaande jaren bekijken als inspiratie en om te zien wat er ongeveer verwacht wordt? Open dan de bijlagen.


Bedenk zelf een sport met bijbehorende regels. Je mag een bestaande sport als basis gebruiken, maar geef hier wel je eigen draai aan! Alles is natuurlijk in het Engels geschreven. Verwerk in je tekst ook de grammatica van de Basics lessen. Wat je aan grammatica moet verwerken is rood, schuingedrukt en onderstreept. Dit moet je in je Masterpiece markeren (Present Continuous, question tags, much/many, me - my etc., meervoud).


1. Intro

Vertel wat je inspiratie was en geef een intro voor je tekst. Daarbij gebruik je 'am/is/are going to' om aan te geven wat je gaat vertellen. Je gebruikt 'am/is/are' om te vertellen hoe je je voelt bij deze opdracht.

2. Kern

  • Algemene beschrijving sport. Je gaat een algemene beschrijving geven van de sport in ongeveer 75 woorden. Bij het beschrijven van de sport gebruik je ook de 'Present Continuous' om aan te geven wat de spelers/scheidsreachters aan het doen zijn. Zorg dat je daar ook de juiste bezittelijke voornaamwoorden gebruikt (me - my, you - your etc.). Hierin probeer je de lezer enthousiast te maken jouw sport uit te voeren en daar gebruik je 'question tags' bij. Markeer de grammatica onderdelen in je beschrijving.
  • Spelregels. Daarna geef je een overzicht van minimaal 8 spelregels. Je mag gebruik maken van een (online) woordenboek/vertaalmachine, maar vertaal geen hele zinnen. Bij het bedenken houd je rekening met de volgende punten:
  • Hoeveel spelers kunnen er bij jouw sport meedoen? (Bijv. zijn er meerdere teams, 1 op 1. Gebruik daarbij de juiste meervoudsvormen en 'much/many').
  • Waar wordt het gespeeld? (Bijv. binnen, buiten, op een veld, in het zand, in water).
  • Welke spullen zijn er nodig? (Bijv. een bal, een net, een stick, kleding etc. en let ook hier op de meervoudsvormen)
  • Worden er punten gescoord en zo ja, hoe?
  • Wat voor overtredingen kunnen gemaakt worden en wat zijn de gevolgen? (Bijv. over een lijn gaan betekent de bal aan het andere team geven).

3. Outro

Sluit je verhaal af door de lezer te overtuigen jouw sport te proberen.


Voorbeeld van de algemene beschrijving sport (kern onderdeel 2) met grammatica onderstreept:

In my sport, two teams of 5 people are playing. That isn't much, is it? The teams are kicking a ball to score a goal. You can score goals when you kick the ball between the legs of the other team player. You can only use your legs to kick and you can’t close your legs longer than 30 seconds or wait for someone to open their legs. The match is 2x half an hour. You can play this anywhere. It is so much fun to play, isn't it?

 


Wil je checken of je de grammar en Basics wel goed verwerkt hebt? Open dan de onderstaande PowerPoint en neem de grammatica regels nog eens door.

De onderdelen die van de vorige thema's terug (kunnen) komen zijn:

  • to be (zijn)
  • to be going to (van plan zijn)
  • nummers/rangtelwoorden
  • persoonlijke voornaamwoorden
  • can/can't
  • lidwoorden a/an

Hier kun je zien waar je op beoordeeld gaat worden:

Succescriteria Masterpiece:

  1. Ik heb een introductie bij mijn tekst geschreven. Ik heb zelf een sport bedacht, eventueel met inspiratie van bestaande sporten. Ik heb beschreven wie de sport uitvoert, hoe dit werkt en wat voor regels en spullen van belang zijn.

  2. Ik heb een document met de gemarkeerde Basics op de juiste plek ingeleverd. Mijn werk is op tijd ingeleverd. Ik heb de volgende Basics gebruikt en gemarkeerd: am/is/are going to + werkwoord, am/is/are + ww-ing, question tag, much/many, me - my etc., woorden in meervoud.

  3. Ik hanteer de Engelse woordvolgorde van onderwerp-werkwoorden-lijdend voorwerp. Ik gebruik de juiste vorm van ‘to be’ samen met 'going to + ww' om aan te geven wat ik ga doen/beschrijven. Ik kan beschrijven wat er nu bezig is. Ik kan bevestiging vragen met een question tag. Ik gebruik much bij enkelvoud/ontelbaar en many bij meervoud/telbaar. Ik gebruik de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden goed. Ik schrijf woorden in het meervoud met +s of +es of gebruik de uitzondering.

  4. Ik geef uitgebreid informatie over een onderwerp. Ik maak een lopend verhaal door verbindingswoorden en zinnen toe te voegen. Ik voeg ook mijn eigen ervaring/mening of extra informatie toe, naast de vragen op de Wikiwijs. Ik gebruik een intro-kern-slot structuur. De onderdelen sluiten goed op elkaar aan.

  5. Mijn masterpiece ziet er aantrekkelijk uit. Ik gebruik foto’s, afbeeldingen en een heldere structuur of lay-out om mijn verhaal aan te kleden en tekst te verduidelijken. Mijn werk valt misschien positief op in vergelijking met anderen.

Extra practice?

If you want to practice some more with the grammatical topics we've discussed, you have several options.

On this page, there are a couple of websites that you can use. With every website, you can find a brief explanation of how they work.

Good luck!


Wil je oefenen op Slimleren? Dan zijn dit de categorieën en oefeningen die je kan maken!

  • Werkwoordstijden:

    • Present continuous (ing-vorm)

    • Future present simple & future present continuous

    • Future tenses mix (future present simple, continuous, will, to be going to)

  • Persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord (allemaal)

  • Meervoud

    • Zelfstandig naamwoord (allemaal)

    • Many, much, a lot of, (a) little, (a) few

    • Rangtelwoorden

  • Hulpwerkwoorden, vragen & ontkenningen

    • Vragende voornaamwoorden

    • Vragen met to be, hulpwerkwoorden & andere werkwoorden

    • Aangeplakte vragen (question tags)

    • Ontkenningen met to be, hulpwerkwoorden & andere werkwoorden

  • Twijfelwoorden

    • it’s, its

    • much, many, a lot of, (a) little, (a) few

  • Woorden

    • Rangtelwoorden

    • Dagen, maanden & seizoenen

  • Zinnen

    • Klokkijken

  • Taalschat thema’s: in the city, traveling and abroad


 

Duolingo is an interactive learning format in which you train your listening and writing skills. You can practise a couple of minutes every day to quickly improve your English skills.

You can achieve goals and go to different levels to further improve your personal language skills.

Next to the desktop version, Duolingo also comes in an app for Android, iOS and Windows Phone.

A great way to improve your English and have fun at the same time!

 


 

Go to this website and click the button ´Grammar´ in the top left corner.

On the grammar page you can find many different grammatical topics. Click on the one you would like to practise. You can first read a short explanation about the topic and then you can do various exercises. When you are finished you can immediately check your work and see if you have done them correctly or not.


Same as with the previous website, go to this website and click the button ´Grammar Explanation´. On this page, you can also find and explanation of all the different grammatical topics.

If you click on ´Grammar Exercises´ you can practise with all the different grammatical topics. Here you can also check your own work and see how you´ve done.

There is also a button ´Tests´ and ´Complex Test´.


Quizlet is a fun way to train new vocabulary. You can use the website on your laptop or you can download the app for your Android, Windows or Apple device.

Same as with WRTS, you can upload your words to Quizlet and save them so you can use them later. Them difference with WRTS is that with Quizlet, you can do various (interactive) games to study your new words.

A great way to get to know your new vocabulary!

Challenges

If you're really good at English you might want to do more challenging exercises. That's why you can read the stories from the booklet (Short stories for Children). For every story you read you can do one of the exercises below.

Tell your Expert which story you've read, and hand in the exercises on paper.

Have fun!


Kies één opdracht uit de volgende lijst (eventueel op een apart vel papier). Je maakt deze opdracht in het Engels!.

a) Verzin een andere titel voor het verhaal en leg uit waarom die beter is.
b) Maak een tijdlijn waarin je de belangrijkste gebeurtenissen van het boek in de juiste volgorde plaatst.
c) Maak een advertentie voor iets dat in het boek voorkomt of dat ermee te maken heeft.
d) Schrijf een ander einde aan het verhaal (± 75 woorden).
e) Schrijf een stuk uit het dagboek van een hoofdpersoon (±75 woorden).
f) Schrijf een interview tussen jezelf en een hoofdpersoon. Schrijf ook de antwoorden van de hoofdpersoon op, zoals jij denkt dat die zullen zijn. In totaal schrijf je ± 5 vragen (en dus ook 5 antwoorden) op.

 

 

Help me!

De meeste leerlingen hebben al wat te maken gehad met de Engelse taal voordat ze aan de middelbare school beginnen, maar dat betekent niet dat het iedereen makkelijk af hoeft te gaan. Om je op weg te helpen met het maken van zinnen, het stellen van vragen en het leren van een vreemde taal, kun je op deze pagina verschillende ondersteuningstips vinden. Good luck!

 

Afbeeldingsresultaat voor learning english

Check het YouTube kanaal van 'Engels Gemist' voor uitleg over alle grammatica onderwerpen.

https://www.youtube.com/user/EngelsGemist/videos

Talen leren

Een taal leren kan overweldigend lijken, maar gelukkig is het in kleinere stappen op te breken.

Kijk naar de afbeelding hieronder voor verschillende tips, manieren en werkvormen om de verschillende vaardigheden beter te beheersen.

Wij raden in ieder geval het volgende aan:

- leer 3x per week woorden in stukken. Deze woorden kun je vinden in onder 'Basics' en in je eigen woordenlijst.

- herhaal ook woorden die je vaker tegenkomt en gebruikt.

- lees opdrachten en Wikiwijs-pagina's altijd goed door.

- hoe meer Engels je in je leven tegenkomt, hoe beter. Kies voor Engelse audio/film, gebruik Engelse ondertiteling, lees een Engelse versie van een bekend boek. Engels Engels Engels, overal!

- vraag om feedback. Jouw expert kan meteen (herhalings)fouten eruit halen zodat je iets niet verkeerd aanleert.

- gebruik kennis van je klasgenoten.

Zelf zinnen maken

In het Engels is de woordvolgorde anders dan in het Nederlands. Het kan dus voorkomen dat je alle losse onderdelen en woorden om een zin mee te maken wel weet of hebt opgezocht, maar niet weet hoe je deze onderdelen met elkaar moet combineren. Hieronder wordt uitgelegd wat de basis zinsstructuur in het Engels is. Gebruik deze pagina steeds opnieuw als je zinnen moet leren formeren of om je Masterpiece te maken. Gebruik vervolgens de grammatica en woorden die je in de Basics lessen leert om steeds meer zinnen te maken en te experimenteren!


Om een simpele zin te maken heb je bouwblokken nodig. Ook in het Nederlands leren we zinnen ontleden om deze bouwblokken te herkennen. Tijdens de lessen leer je Engelse woorden die je hierbij kan gebruiken. Hieronder eerst een overzicht van de bouwblokken die we hebben en in het Engels op deze volgorde gebruiken:

- Onderwerp: wie of wat voert de actie uit/over wie of wat gaat het. In het Engels wordt het onderwerp in bevestigende en ontkennende zinnen altijd als eerst genoemd. Bij vragen komt het onderwerp altijd als tweede.

- Persoonsvorm/Werkwoorden/Gezegde: deze drukken de actie uit die plaatsvindt. Deze worden uitgevoerd door het onderwerp of hebben te maken met het onderwerp. In het Engels komen alle werkwoorden direct achter elkaar en noem je eerst de hulpwerkwoorden en dan het hoofdwerkwoord. Het hoofdwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin en het woord dat de actie het meest duidelijk uitdrukt, bijv. write (hoofdww). Het hulpwerkwoord kan verschillende vormen hebben, bijv. can/could/will/would/shall/should/may/might/must. Deze kunnen allemaal voor het hoofdwerkwoord komen en passen de betekenis van wat je zegt aan.

- Lijdend voorwerp: hangt samen met het onderwerp en de persoonsvorm/werkwoorden/gezegde. Het onderwerp van de zin kan de actie van het werkwoord uitvoeren met het lijdend voorwerp of het lijdend voorwerp is hetgeen waar de actie om draait. Dit heb je vaak nodig om een zin compleet te maken, bijv. I (onderwerp) need (ww) help (lijdend voorwerp). Je kan er ook achter komen wat het lijdend voorwerp is als je een vraag stelt met het werkwoord en het onderwerp. Bijv. What do I need? -> help.

- Meewerkend voorwerp: aan wie of wat, of voor wie of wat is het allemaal bedoelt. Hier komt in het Engels vaak 'to' of 'for' voor te staan. Bijv. I (onderwerp) need (ww) water (lijdend voorwerp) for my plant (meewerkend voorwerp).

- Plaats: waar speelt het zich allemaal af. Let hierbij goed op of je het juiste voorzetsel gebruikt hebt! Bijv. at my school = bij mij op school, on my school = bovenop het schoolgebouw.

- Tijd: wanneer speelt het zich allemaal af. Als je extra wil benadrukken wanneer het zich afspeelt, kun je de tijd ook helemaal vooraan in de zin noemen. Bijv. Next week, I'm going to walk home. This week, I'm going to bike.

Voorbeeld van een simpele zin:

Onderwerp – alle werkwoorden achter elkaar (belangrijkste achteraan) – wat - voor wie/wat – plaats – tijd

I              am painting      a picture             for my mom       in the garden     right now.


Om een uitgebreide zin te maken, kun je meer bouwblokken toevoegen en de bestaande bouwblokken vervangen met moeilijkere varianten. Hiermee kun je ook meer van je taalvaardigheid en taalbeheersing laten zien. Dit kan o.a. door synoniemen gebruiken om meer van je vocabulaire te laten zien.

Bouwblokken die je toe kan voegen om je zinnen complexer te maken hebben ieder een eigen functie en regels. Deze regels leer je gedurende leerjaar 1 en 2, maar zijn soms al eerder nodig. Hier zijn er een aantal die je kunt gebruiken.

Hieronder een overzicht van de bouwblokken die we hebben en in het Engels een uitgebreide zin maken:

- Zelfstandige naamwoorden: woorden waar je in het Engels de lidwoorden 'a' of 'an' voor kan zetten.

- Bijvoeglijk naamwoorden: zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. Deze komen altijd direct voor het woord waar ze iets over zeggen en worden door een komma gesplitst als het er meerdere zijn, bijv. 'the great, big, beautiful book'.

- Bijwoorden zijn er in verschillende soorten en kunnen op verschillende plekken in de zin komen. De vuistregels hierbij zijn:

- Bijwoorden van frequentie: zeggen iets over hoe vaak iets gebeurt, bijv. always, usually, sometimes, often, never. Deze komen altijd áchter am/is/are/was/were en vóór alle andere werkwoorden.

- Bijwoorden van manier: zeggen iets over de manier waarop iets gebeurt, bijv. slowly, fast, hard.

- Bijwoorden van kwaliteit/intensiteit: zeggen iets over de kwaliteit of hoe erg waarmee iets gebeurt, bijv. well, badly, very, really.

Voorbeeld van een uitgebreide zin:

Onderwerp – alle werkwoorden achter elkaar (belangrijkste achteraan) en bijwoord op de juiste plek – wat beschreven met bijvoeglijk naamwoorden en synoniem - voor wie/wat met synoniem – plaats met bijvoeglijk naamwoord – tijd synoniem

I              am actually painting      a huge, realistic portrait             for my mother       in the beautiful garden     at the moment.

 

Afbeeldingsresultaat voor learning english sentences

Woordvolgorde

Hulpzinnen

Hier heb je een overzicht van zinnen die je kan gebruiken om tijdens de Engelse les meer Engels te spreken en aan de expert te laten weten dat je het wel probeert, maar misschien nog lastig vindt. 

Leer deze zinnen uit je hoofd en gebruik ze!

 

Ik begrijp de zin niet: I don’t understand the sentence

Ik begrijp de vraag niet: I don’t understand the question

Ik weet het antwoord niet: I don’t know the answer

Ik kan het niet vinden: I can’t find it

Kun je dat herhalen: can you repeat that?

Ik vind dat … : I think that

Ik ben het ermee eens: I agree

Ik ben het er niet mee eens: I disagree

Preparing for the test

Hier kun je alle stof vinden die je moet kennen voor de Skills Test. Naast deze onderwerpen en onderstaande bestanden, heb je in de afgelopen tijd een deel van de woordenlijst zelf bijgehouden. Deze moet je ook leren, waarbij je de betekenis volgt van de Part waarin het voorkwam. Tot slot zijn er de meest gebruikte Engelse woorden (zie links bij Basics) waarvan geacht wordt dat je die (grotendeels) beheerst.

De onderdelen die je moet beheersen zijn:

- to be

- I/me/my/you etc.

- can+ww

- a/an

- this/that/these/those

- getallen (voluit)

- have/has got

- to be going to +ww

- rangtelwoorden (voluit)

- dagen (voluit)

- maanden (voluit)

- kloktijden (voluit)

- present continuous (to be - ww+ing)

- question tags

- much/many

- me-my/you-your etc.

- meervoud (+s en uitzonderingen)