Thema Erfelijkheid en evolutie hv12

Thema Erfelijkheid en evolutie hv12

Thema: Erfelijkheid en evolutie

Intro

Generaties
Je behoort tot de jongste generatie van je familie.
Er waren al veel andere generaties voor jou.
Je hebt ouders, die ook weer ouders hebben. Dat zijn jouw grootouders (opa en oma). De ouders van hen zijn jouw overgrootouders.
Weet jij hoe de ouders van je overgrootouders heten?

Weet je eigenlijk wat een generatie is? Zo niet, zoek het dan even op!

Van al die mensen, die voor jou leefden heb je erfelijke eigenschappen in je en jij niet alleen: ook je eventuele broertjes of zusjes, neefjes en nichtjes.
Daarom lijken jullie als familieleden vaak op elkaar.

Duizenden generaties terug waren er nog niet zo heel veel mensen.
Zij zijn wel onze voorouders, maar zagen er toch iets anders uit dan wij nu.
Hoe dat kan? Dat legt de evolutietheorie uit.

In dit thema staan daarom erfelijke eigenschappen en hoe die veranderen door evolutie centraal. In elke opdracht maak je een eindopdracht. Alle eindopdrachten samen vormen straks de basis voor de eindopdracht van dit thema: een tentoonstelling.

Wat kan ik straks?

In de tabel vind je de leerdoelen van dit thema.

Aan het einde van dit thema kan ik: Opdracht:

de begrippen: cel, celkern, chromosoom, DNA, gen, genotype, fenotype, dominant en recessief beschrijven.

Wat is erfelijk?

de verschillen uitleggen tussen erfelijke en door het milieu bepaalde eigenschappen.

Wat is erfelijk?

aangeven dat er in geslachtscellen, die ontstaan na de meiose, 23 chromosomen in de kern zitten

Jongetje of meisje?
in een kruisingsschema laten zien wat er gebeurt als de geslachtschromosomen (X- en Y-chromosoom) bij elkaar komen. Jongetje of meisje?

de begrippen: dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, genotype en fenotype beschrijven.

Eigenschappen erven.
kruisingsschema's maken en van die kruisingssituaties de kansen op nakomelingen berekenen. Eigenschappen erven.
een stamboom opstellen en in die stamboom achterhalen welke erfelijke eigenschap dominant en welke recessief is. Stambomen
de stappen van de evolutietheorie van Darwin beschrijven. Evolutie
grote lijnen aangeven hoe leven op aarde ontstaan is en zich ontwikkeld heeft. Evolutie

 

Wat ga ik doen?

In dit thema ga je aan de gang met vijf opdrachten, de afsluiting en een diagnostische toets.
In de tabel staat per opdracht hoeveel lessen je ongeveer nodig hebt.

Let op: in dit thema vormen de 5 eindproducten van de opdrachten samen de basis voor het eindproduct op themaniveau. Daarom zijn er in de opdrachten geen keuze-eindopdrachten.

Activiteit Tijd Eindproduct
Inleiding 0,5 lesuur  
Opdracht: Wat is erfelijk 2 lesuren Fotocollage maken.
Opdracht: Jongetje of meisje 2 à 3 lesuren Tien vragen in een vraagvorm naar keuze.
Opdracht: Eigenschappen erven 2 lesuren Kruisingsschema maken.
Opdracht: Stambomen 2 lesuren Je eigen stamboom maken.
Opdracht: Evolutie 3 lesuren Model maken.
Afsluiting 2 a 3 lesuren Tentoonstelling maken.
Diagnostische toets 1 lesuur  
Totaal 15 lesuren  

De tijd is een indicatie en afhankelijk van de keuze van het eindproduct.

 

Opdrachten

Wat is erfelijk

Wat is erfelijk

Intro

Eigenschappen overerven  
Een gezin met kinderen. Sommige kinderen lijken erg op elkaar. Anderen wat minder.
Ook lijkt het ene kind soms erg op zijn of haar moeder en het andere juist meer op de vader.

Dit komt omdat we eigenschappen overerven.
Maar welke van onze eigenschappen erven we eigenlijk?
Meer over het erven van eigenschappen in deze opdracht.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • de begrippen: cel, celkern, chromosoom, DNA, gen, genotype, fenotype, dominant en recessief beschrijven.
  • de verschillen uitleggen tussen erfelijke en door het milieu bepaalde eigenschappen.
  • de gewone celdeling (mitose) beschrijven.
  • uitleggen wat het verschil is tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting.

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap Activiteit
Stap 1 Je bestudeert de Kennisbank en leert wanneer eigenschappen erfelijk zijn en wanneer ze ontstaan door omgevingsfactoren. Hierover maak je ook een opdracht.
Stap 2 Hoe werkt je DNA? Dat leer je in deze stap. Je kijkt een video en maakt daarna een opdracht.
Stap 3 Je leert wanneer er sprake is van  genotype en wanneer er sprake is van fenotype. In een invuloefeningen gebruik je deze begrippen op de juiste plek.
Stap 4 Welke rol heeft mitose in de ongeslachtelijke voortplanting? En wat is eigenlijk mitose? Daarover gaat deze stap.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippenlijst Hier vind je de Kennisbanken en de begrippen die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Je maakt een fotocollage waarbij je eigenschappen indeelt in erfelijk en door omgevingsfactoren.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden

  • Materiaal voor het maken van de collage.

Tijd
Twee à drie  lesuren.

Aan de slag

Stap 1: Erfelijke eigenschappen

Welke eigenschappen zijn erfelijk, welke niet?
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel:

Erfelijke eigenschappen

Wat is de invloed van je omgeving op je socialisatie en de eigenschappen die je ontwikkelt?

De zingende zusjes Aukje en Marieke van Ginneken zijn allebei succesvol.
Komt dat door hun aangeboren talenten of heeft hun omgeving dat gestimuleerd?
Bekijk het in dit filmpje op de site van SchoolTV.

Video: Aangeboren of erfelijk

Stap 2: DNA

Waar zitten de erfelijke eigenschappen?
In stap 1 heb je in de Kennisbank kunnen lezen over het DNA.

Als je het goed bekijkt, is ons lichaam een grote fabriek waarin steeds nieuwe cellen worden aangemaakt.
De allerkleinste deeltjes van ons lichaam verschaffen onder andere informatie over ons uiterlijk.

Bekijk de video met uitleg over DNA. Maak daarna de oefening.

Video: Hoe werkt DNA?

Stap 3: Genotype en fenotype

In de kennisbank in stap 1 heb je gelezen over genotype en fenotype.
De volgende oefening gaat hierover.

Een opfrissertje nodig? Lees dan nogmaals de pagina over genotype en fenotype:

Erfelijke eigenschappen

Maak de volgende oefening.

Stap 4: Ongeslachtelijke voortplanting

Niet alleen bij mensen heb je erfelijke kenmerken. Ook bij planten is dit zo. Maar bij planten is het mogelijk om invloed te hebben op het genotype van de plant.

Je weet wel dat je nieuwe plantjes kunt opkweken uit zaadjes. Het is dan moeilijk te voorspellen hoe de plant er uit komt te zien. Je hebt kans op allerlei kleuren en vormen bloemen.

Maar je kunt een plant ook stekken of klonen.
Als je een plant stekt of kloont, krijg je plantjes die er precies hetzelfde uitzien als de moederplant.

Stekken en klonen zijn voorbeelden van ongeslachtelijk voortplanten.
Bij ongeslachtelijke voortplanting bij planten ontstaat uit één plantencel of uit een deel van een plant een nieuwe plant. Deze nakomeling heeft precies dezelfde chromosomen als de ouderplant en zal daardoor erg op de ouderplant lijken.
De nieuwe plant kan er alleen anders uitzien door verschillen in milieuomstandigheden, zoals de hoeveelheid zonlicht of de bodem waarop de plant groeit.

Mitose
Bij het delen van cellen spelen de chromosomen een belangrijke rol.
Een menselijke cel bevat normaal gesproken 46 chromosomen.
Bestudeer in de Kennisbank biologie de pagina's 'Chromosomen' en 'Gewone celdeling of mitose':

Mitose en Meiose

 

Bij ongeslachtelijke voortplanting bij planten ontstaat er uit een ouderplant een nieuwe plant zonder dat er bevruchting is geweest.
Een cel (of een aantal cellen) van de ouderplant groeit uit (door veel gewone celdelingen) tot een nieuwe plant.
Ongeslachtelijke voorplanting levert nakomelingen op die precies hetzelfde zijn als de ouderplant.

 

Bekijk het volgende filmpje. Op welke manier wordt de oorspronkelijke plant gestekt? Bespreek met een klasgenoot wat je allemaal opvalt.

Maak nu de volgende oefening.

Afronding

Begrippenlijst

Erfelijke eigenschappen

Mitose en meiose

Erfelijke eigenschappen
Kenmerken/eigenschappen die een organisme aan zijn nakomelingen kan doorgeven.
Chromosomen
Het deel van een celkern dat genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten.
Gen
Deel van een chromosoom, dus een stukje van het DNA met een code: informatie over één erfelijke eigenschap.
DNA
Moleculen die de bouwstenen zijn van chromosomen. In het DNA zijn de erfelijke eigenschappen van een organisme vastgelegd.
Genotype
De verzameling genen; de genetische of erfelijke informatie van een individu.
Fenotype
Ook wel uiterlijke eigenschappen; alle waarneembare kenmerken van een individu. Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en milieufactoren (omgeving).
Dominant
Een dominante eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) volledig tot uiting. Het allel is dominant over een recessief allel.
Recessief
Een recessieve eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) alleen tot uiting als beide allelen op het chromosomenpaar recessief zijn. Wanneer een dominant allel aanwezig is, overheerst de dominante eigenschap en zal de recessieve eigenschap niet tot uiting komen.
Karyogram
Een chromosomenportret; overzicht van een verzameling chromosomenparen van een individu.
Mitose
Gewone celdeling: één moedercel deelt zich in tweeën. Hierbij ontstaan twee dochtercellen, die genetisch hetzelfde zijn als de moedercel, met hetzelfde aantal chromosomen. Dit type deling zorgt o.a. voor groei van een organisme en voor herstel van weefsel. Ook bij ongeslachtelijke voortplanting door deling is sprake van mitose en gewone celdeling. Mitose is het proces van (gewone) kerndeling die aan de celdeling vooraf gaat.
Chromosomenparen
Chromosomen komen in tweetallen (in paren) voor in celkernen van lichaamscellen. Per paar is één chromosoom afkomstig van de ene ouder en één chromosoom van de andere ouder.
Allel
Een van de verschillende varianten van een bepaald gen. Bijvoorbeeld: een allel voor bruine ogen ligt op het ene chromosoom van een chromosoompaar en een allel voor blauwe ogen ligt op het andere chromosoom.

Eindopdracht: Fotocollage

Je kunt deze opdracht op de computer of op een vel papier maken.
Deel een pagina in drieën.
Zoek foto’s of maak foto’s van eigenschappen van de mens, waarvan het zeker is dat ze alleen door erfelijke eigenschappen worden bepaald.
Jullie mogen dus ook foto’s van jezelf gebruiken.
Knip met een computerprogramma de digitale of met een schaar de gewone afbeeldingen van de eigenschappen uit. Plak ze op het linkerdeel van de pagina.

Herhaal dit met eigenschappen die niet voor 100% door erfelijkheid worden bepaald.
Plak deze in het middendeel van de pagina.

Zoek tot slot afbeeldingen met eigenschappen van de mens die uitsluitend door het milieu worden bepaald.
Knip ook deze eigenschappen uit en plak die rechts.

Rond de collage af door over de afbeeldingen van de eigenschappen dezelfde woorden te plakken als in de afbeelding hiernaast zijn weergegeven.

Beoordeling
Je hebt deze opdracht goed uitgevoerd als je:

  • de collage uit drie delen hebt opgebouwd:
    • Erfelijke eigenschappen.
    • Eigenschappen die door erfelijke aanleg en het milieu zijn bepaald.
    • Niet erfelijke eigenschappen.
  • in de collage deze driedeling duidelijk hebt aangegeven.
  • de collage er mooi en verzorgd uitziet.

Klaar?
Laat de collage beoordelen door je docent.

Collage maken

Een collage bestaat uit knipsels die op een ander papier geplakt zijn en samen een nieuwe afbeelding vormen.

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Kon je makkelijk zien welke eigenschappen je van welke biologische ouder hebt gekregen? Als je geen mogelijkheid had om een vergelijking te maken met je biologische ouder, heb je dan toch iemand anders kunnen vergelijken?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Welke stap kostte de meeste tijd?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Heb je hiervoor foto's van jezelf gebruikt of juist niet? Wat was je reden om het wel/niet te doen?
    Heb je gekozen om de afbeeldingen op een bepaalde manier vorm te geven?

Jongen of meisje?

Jongetje of meisje?

Intro

Er is een baby op komst. Mensen zijn altijd benieuwd wat het wordt.
Is het voorspelbaar? 
Stel je buren hebben drie dochters.
Ze willen nog een kind.
Is de kans op een jongen nu groter? Bespreek het met een klasgenoot. Onderbouw je reactie met argumenten.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • aangeven dat er in geslachtscellen, die ontstaan na de meiose, 23 chromosomen in de kern zitten.
  • benoemen dat een man een zaadcel met een X-chromosoom of een Y-chromosoom heeft en een vrouw een eicel met een X-chromosoom.
  • in een kruisingsschema laten zien wat er gebeurt als de geslachtschromosomen bij elkaar komen.
  • uitleggen waarom er net zoveel jongens als meisjes worden geboren.

Wat kan ik al?

We gaan even je geheugen opfrissen!
In het thema over seksualiteit heb je geleerd over de vorming van voortplantingscellen.
Waar worden ook alweer zaadcellen geproduceerd? Hoeveel eicellen heeft een meisje?

Maak de oefening en kijk hoeveel je nog weet!

Wat ga ik doen?

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je leest de Kennisbank mitose en meiose. Over de informatie die je in de Kennisbank leest beantwoord je vragen.
Stap 2 Hoe wordt bepaald of een baby een jongen of een meisje wordt? Hoe werkt de bevruchting? Dat leer je in deze opdracht.
Stap 3 Hoe groot is de kans dat een baby een jongen of een meisje wordt? Dat kun je bepalen in een kruisingsschema. Zo'n kruisingsschema ga je maken in deze stap.
Stap 4 Op welke manier kun je voor de geboorte al vaststellen wat het geslacht van het ongeboren kind is? Daarover gaat deze stap.
Stap 5 Samen met een klasgenoot bespreek je 10 stellingen. Je onderbouwt je antwoorden met argumenten.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippenlijst Hier vind je de Kennisbanken en de begrippen van de opdracht jongetje of meisje?.
Eindopdracht Je verwerkt tien vragen in een vraagvorm.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden
Geen bijzonderheden. Eventueel materiaal voor je vragen in de eindopdracht.

Tijd
Twee 2 à 3 lesuren.

Aan de slag

Stap 1: Chromosomen en celdeling

Bestudeer de pagina's van het volgende onderdeel:

Mitose en meiose

 

Maak nu de volgende oefening.

Stap 2: Bevruchting

De eicellen zijn bij een meisje al bijna klaar als ze geboren wordt.
Ze moeten alleen nog verder rijpen en hun laatste delingen (de meiose) uitvoeren.
Gewoonlijk rijpt er één maal per maand één eicel in een eierstok.
Na rijping komt de eicel in de eierstok terecht.

Na de meiose heeft de eicel bij de mens 23 chromosomen in de kern zitten.
Als de eicel bevrucht wordt door een zaadcel komen daar 23 chromosomen uit de kern van de zaadcel bij, want ook de zaadcel is ontstaan uit meiose. Samen zijn het er dan weer 46.

De bevruchte eicel begint in de eileider te delen en komt dan als een klompje cellen in de baarmoeder terecht. Daar delen de cellen nog vele keren en ontstaat een baby.

Dit zijn allemaal gewone celdelingen (mitose). Dus alle cellen van de baby bevatten precies dezelfde erfelijke eigenschappen als die van de bevruchte eicel.

Noodzaak van meiose en bevruchting
De meiose is nodig om het aantal chromosomen per cel te halveren.
Het gaat er om dat in elke voortplantingscel van elk type chromosoom
er één terecht komt, dus in totaal één set van allemaal verschillende chromosomen.
Bij de bevruchting komt dan de helft (= één set) van de erfelijke eigenschappen van de vader via de zaadcel samen met de helft (= ook één set) van de erfelijke eigenschappen van de moeder in de eicel.

In totaal ontstaat zo een erfelijke mix van eigenschappen van twee sets, dus weer net even veel als in de lichaamscellen van de ouders.
Bestudeer uit het volgende item uit de Kennisbank de pagina 'Jongen of meisje?':

Jongen of meisje?


Doe nu de oefening.

Stap 3: Kruisingsschema

Om snel en inzichtelijk te hebben welke genen worden doorgegeven aan nakomelingen, kun je een kruisingsschema maken. In een kruisingsschema kun je ook hoe groot de kans is op een jongen of op een meisje.

 

Stap 4: In de praktijk

Zeker weten of een kind een jongen of meisje wordt, kan dus niet.
Je kunt de kans uitrekenen en daar blijft het bij.

Veel ouders weten tegenwoordig al voordat hun kind wordt geboren of het een jongen of meisje wordt.
Hoe? Het kan door een karyogram te maken van cellen van de placenta en te kijken naar het laatste chromosomenpaar.
Het kan ook eenvoudiger. Bekijk het filmpje maar.

Stap 5: Stellingen

Waar of niet waar? Bespreek met een klasgenoot de volgende stellingen.

Afronding

Begrippenlijst

Mitose en Meiose

Kruisingen

Karyogram
Een chromosomenportret; overzicht van een verzameling chromosomenparen van een individu.
Mitose
Gewone celdeling: één moedercel deelt zich in tweeën. Hierbij ontstaan twee dochtercellen, die genetisch hetzelfde zijn als de moedercel, met hetzelfde aantal chromosomen. Dit type deling zorgt o.a. voor groei van een organisme en voor herstel van weefsel. Ook bij ongeslachtelijke voortplanting door deling is sprake van mitose en gewone celdeling. Mitose is het proces van (gewone) kerndeling die aan de celdeling vooraf gaat.
Meiose
Kerndeling waarbij geslachtscellen ontstaan, met de helft van het oorspronkelijke aantal chromosomen. Ook reductiedeling genoemd. Het vindt plaats in de geslachtsorganen. Tijdens de meiose zijn de chromosomen zichtbaar.
Reductiedeling
Kerndeling waarbij geslachtscellen ontstaan, met de helft van het oorspronkelijke aantal chromosomen. Ook meiose genoemd. Het vindt plaats in de geslachtsorganen. Tijdens de meiose zijn de chromosomen zichtbaar.
X-chromosoom
Vrouwelijk geslachtschromosoom; een vrouw heeft in een lichaamscel twee X-chromosomen.
Y-chromosoom
Mannelijk geslachtschromosoom; een man heeft in een lichaamscel een X- en een Y-chromosoom.
Lichaamscellen
'Gewone' cellen met in de celkern een dubbele set chromosomen (chromosoomparen).
Geslachtscellen
Voortplantingscellen met in de celkern een enkele set chromosomen (de helft van het aantal chromosomen in een lichaamscel).

Eindopdracht: Vraagvorm naar keuze.

Ter afsluiting van deze opdracht bedenk je zelf een vraagvorm die past bij deze opdracht.
Dit mag in de vorm van een quiz, een kruiswoordpuzzel, een puzzelboekje of een andere vorm. Zorg dat je minimaal 10 vragen/begrippen verwerkt.

Denk er bij je uitwerking aan, dat je de vraagvorm moet kunnen presenteren in je tentoonstelling (eindopdracht Thema). Bezoekers van jouw tentoonstelling moeten straks in korte tijd de vragen kunnen beantwoorden.
Probeer alle leerdoelen in je vragen te verwerken.
Zorg dat je zelf ook de antwoorden weet op de vragen.

Kijk voor je begint nog even in de Gereedschapskist hieronder. Misschien ontdek je nog leuke, creatieve ideeën.

Als je tien vragen hebt bedacht, laat je de vraagvorm dan beantwoorden door een klasgenoot.
Natuurlijk beantwoord jij de vragen die je klasgenoot heeft bedacht.
Kijk elkaars werk na en geef elkaar feedback op de antwoorden.

Beoordeling
Je docent let bij de beoordeling van de vraagvorm op de volgende punten:

  • de vragen sluiten aan bij de leerdoelen van dit thema.
  • alle leerdoelen van deze opdracht zijn verwerkt.
  • de vraagvorm past goed binnen de straks te maken tentoonstelling.
  • de vragen en antwoorden zijn correct.
  • het geheel ziet er netjes en verzorgd uit.


Klaar?
Laat de vragen beoordelen door je docent.

Gereedschapskist

Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Bespreek nu nogmaals dezelfde vraag met je klasgenoot. Hebben jullie nu een ander antwoord dan in de intro?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 à 3 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Hoeveel tijd had jij nodig? Welk deel van de opdracht koste de meeste tijd? Welke de minste?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Vond je het prettig om nog even wat te herhalen onder 'wat kan ik al?' of wist je dat allemaal nog?
  • Eindopdracht
    Is het gelukt om een vraagvorm te vinden die je makkelijk kunt toepassen in de tentoonstelling? Wat waren jouw criteria voor een goede vraagvorm? Is het gelukt om een vraagvorm te vinden die paste bij jouw criteria?

Eigenschappen erven

Eigenschappen erven

Intro

Lijk jij sprekend op je vader of juist sprekend op je moeder? 
Of heb je een beetje van je vader en ook wat van je moeder geërfd?
Erfelijke eigenschappen erf je van je vader en van je moeder, maar wat als je van je vader en moeder verschillende eigenschappen erft?
Stel dat je van je vader blauwe ogen erft en van je moeder erf je bruine ogen, welke oogkleur krijg jij dan?

In deze opdracht staan dit soort vragen centraal en aan het eind van de opdracht kun je het vast uitleggen.

Kijk maar eens naar de video. Is jouw oogkleur alleen afhankelijk van je biologische ouders? Bespreek het met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • de begrippen: dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, genotype en fenotype beschrijven.
  • kruisingssituaties die kansen op nakomelingen kunnen berekenen.
  • een kruisingsschema opstellen.

Wat ga ik doen?

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je leest informatie uit de Kennisbank en kunt daarna verschillende begrippen uitleggen.
Stap 2 Je kunt van verschillende organismen aangeven of de genen met de eigenschappen dominant/recessief zijn en of het genotype of fenotype is. Ook gebruik je de termen homozygoot en heterozygoot.
Stap 3 Je maakt verschillende kruisingsschema's.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippenlijst Hier vind je de Kennisbank en de begrippen van de opdracht eigenschappen erven.
Eindopdracht Je maakt twee kruisingsschema's in een tekstdocument.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden
Geen bijzonderheden.

Tijd
Twee lesuren.

Aan de slag

Stap 1: Kruising

Bestudeer de pagina's van het volgende onderdeel:

Kruisingen

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen.

Stap 2: Dominant, recessief

Dominant, recessief, genotype, fenotype, homozygoot en heterozygoot

Om de informatie die je in de kennisbank hebt gelezen het snelst te begrijpen, kun je het beste oefenen.
In de tekstopdrachten hieronder zie je twee voorbeelden.

Beantwoord bij beide voorbeelden de vragen.

Stap 3: Kruisingsschema's

Om snel en inzichtelijk te hebben welke genen worden doorgegeven aan nakomelingen, kun je een kruisingsschema maken.
Oefen met de twee voorbeelden hieronder.

Afronding

Begrippenlijst

Monohybride en dihybride kruisingen

DNA
Moleculen die de bouwstenen zijn van chromosomen. In het DNA zijn de erfelijke eigenschappen van een organisme vastgelegd.
Gen
Deel van een chromosoom, dus een stukje van het DNA met een code: informatie over één erfelijke eigenschap.
Dominant
Een dominante eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) volledig tot uiting. Het allel is dominant over een recessief allel.
Recessief
Een recessieve eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) alleen tot uiting als beide allelen op het chromosomenpaar recessief zijn. Wanneer een dominant allel aanwezig is, overheerst de dominante eigenschap en zal de recessieve eigenschap niet tot uiting komen.
Homozygoot
Je bent homozygoot voor een bepaalde eigenschap als je er twee dezelfde genen voor hebt.
Heterozygoot
Je bent heterozygoot voor een bepaalde eigenschap als je er twee verschillende genen voor hebt.
Monohybride kruising
Een kruising tussen twee organismen waarbij wordt gelet op één eigenschap.
Dihybride kruising
Een kruising tussen twee organismen waarbij wordt gelet op twee eigenschappen.
X-chromosoom
Vrouwelijk geslachtschromosoom; een vrouw heeft in een lichaamscel twee X-chromosomen.
Y-chromosoom
Mannelijk geslachtschromosoom; een man heeft in een lichaamscel een X- en een Y-chromosoom.
Kruisingsschema
In een kruisingsschema kun je oa een overzicht geven van de chromosoomcombinaties die ontstaan als bepaalde geslachtschromosomen worden gekruist.
Allel
Een van de verschillende varianten van een bepaald gen. Bijvoorbeeld: een allel voor bruine ogen ligt op het ene chromosoom van een chromosoompaar en een allel voor blauwe ogen ligt op het andere chromosoom.

Eindopdracht: Kruisingsschema

Als eindopdracht van deze opdracht maak je twee opdrachten met kruisingsschema's.

Je maakt twee kruisingsschema's in een tekstdocument. Dit document lever je in bij je docent.

Kruisingsschema A:
Je hebt varkens met een rechte staart en varkens met een krulstaart.
Het gen voor de rechte staart R is dominant, het gen voor de krulstaart r is recessief.

a Maak een kruisingsschema waarbij je twee heterozygote varkens (met een rechte staart) jongen laat krijgen.

b Hoe groot is de kans op een big met een rechte staart?

 

Kruisingsschema B:
Je hebt varkens met een blauwe ogen en varkens met een bruine ogen.
Het gen voor de blauwe ogen B is dominant, het gen voor bruine ogen b is recessief.

a Maak een kruisingsschema waarbij je een heterozygoot varken met blauwe ogen kruist met een varken met bruine ogen.

b Hoe groot is de kans op een big met een bruine ogen?

 

Zorg dat je beide schema's netjes in het tekstdocument verwerkt.

Beoordeling

  • De twee kruisingsschema's zijn correct ingevuld.
  • De percentages zijn correct weergegeven.
  • Het tekstdocument ziet er netjes en verzorgd uit.

Klaar?
Lever je tekstdocument in bij je docent.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    In de intro werd gevraagd of je de kleur van je ogen alleen afhankelijk is van je ouders. Maar wat is de rol van je voorouders hierbij?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdracht
    Is het gelukt om de kruisingsschema's te maken? 
    Zijn er nog dingen waar je tegenaan loopt als het gaat om het kruisen van genen? Bespreek deze zo nodig met je docent. Hij/zij kan je helpen om het goed te snappen.

Stambomen

Stambomen

Intro

Het kan soms ingewikkeld in elkaar zitten met de biologische ouders van mensen.

Bekijk de clip en lees dan onderstaande tekst. Welke conclusies trekt het meisje in de video? 


Toch hoeft het niet zo te zijn, zoals het meisje in de film denkt.
Je kunt gerust erfelijke eigenschappen hebben, die niet hetzelfde zijn als die van je vader, en toch zijn kind zijn.

Hoe erfelijke eigenschappen worden doorgegeven kan men goed weergeven met een stamboom.
Je leert in deze opdracht eerst hoe je zo’n stamboom maakt.

Daarna ga je er zelf een maken, of over wel/niet kunnen tongrollen (zoals bij het filmpje) of over de stand van het oor.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • in een stamboom achterhalen welke erfelijke eigenschap dominant en welke recessief is.
  • een stamboom over een erfelijke eigenschap in mijn eigen familie opstellen.

Wat ga ik doen?

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Bestuderen van de kennisbank en vragen beantwoorden.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippenlijst Hier vind je de Kennisbank en de begrippen van de opdracht stambomen.
Eindopdracht + Je maakt je eigen stamboom met kenmerken binnen jouw familie. 
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden

  • Het werkblad Googledoc - Stambomen
  • Familiegegevens over een erfelijke eigenschap, misschien te achterhalen door foto’s te bekijken, mailtjes te sturen, mensen te bellen.

Tijd
Ongeveer twee lesuren.

Aan de slag

Stap 1: Stambomen

Een stamboom geeft van een bepaalde erfelijke eigenschap weer bij welke familieleden hij in welke vorm voorkomt.

Bestudeer eerst uit de Kennisbank biologie het onderdeel:

Stamboom

Hier zie je een stamboom van de haarkleur.
In deze familie is alleen sprake van bruin en blond haar.

 


Meestal geeft men de stamboom abstracter weer.
Kijk naar de stamboom hieronder. Hij geeft dezelfde informatie aan.

De afspraak is dat een vierkantje/rechthoek een man voorstelt en een rondje/ovaal een vrouw.
Streepjes tussen een rondje en vierkantje in betekenen: ‘Hebben zich voortgeplant.’
De kinderen die daaruit voorkomen worden met een lijn en vertakkingen naar beneden aangegeven.
In de legenda is af te lezen welk fenotype hoe wordt weergegeven in de stamboom.

Stamboom
Download het werkblad Googledoc - Stambomen.
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).

Op het werkblad zie je nogmaals de stamboom van de haarkleur.
Het is de bedoeling dat je bij alle individuen het genotype invult.

  1. Zoek uit welke eigenschap dominant is.
    Tip: Zoek ouders met eenzelfde eigenschap die kinderen krijgen met de andere eigenschap.
    De ouders hebben dan de dominante eigenschap (BB of Bb).
  2. Zoek alle individuen die homozygoot recessief zijn. Plaats twee kleine letters (bb) in de vakjes bij deze personen.
  3. Zet nu bij alle individuen met de dominante eigenschap één hoofdletter neer (B).
  4. Beredeneer vervolgens op grond van wat je weet over de ouders en kinderen of je kunt bepalen of je voor het tweede gen een hoofdletter of een kleine letter moet gebruiken en zet die neer.
  5. Als je niet weet wat het tweede gen is, zet dan een vraagteken neer.

Alles ingevuld?
Vergelijk je ingevulde werkblad met een klasgenoot. Bespreek eventuele verschillen.

Afronding

Begrippenlijst

Stamboom

Recessief
Een recessieve eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) alleen tot uiting als beide allelen op het chromosomenpaar recessief zijn. Wanneer een dominant allel aanwezig is, overheerst de dominante eigenschap en zal de recessieve eigenschap niet tot uiting komen.
Dominant
Een dominante eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) volledig tot uiting. Het allel is dominant over een recessief allel.
Heterozygoot
Je bent heterozygoot voor een bepaalde eigenschap als je er twee verschillende genen voor heb.
Homozygoot
Je bent homozygoot voor een bepaalde eigenschap als je er twee dezelfde genen voor hebt.
Kruisingsschema
In een kruisingsschema kun je o.a. een overzicht geven van de chromosomencombinatie.
Stamboom
Een stamboom geeft van een bepaalde erfelijke eigenschap weer bij welke familieleden hij in welke vorm voorkomt.

Eindopdracht: Stamboom

Je eigen stamboom
Er zijn enkele erfelijke eigenschappen bij mensen, die gemakkelijk te onderzoeken zijn.
Dit zijn het kunnen tongrollen (of juist niet) en de manier waarop de oorlel aan het hoofd zit:
Zit hij vast zoals bij de linker afbeelding of is hij los zoals bij de rechter afbeelding?
In deze eindopdracht ga je uitzoeken hoe dit in je familie zit.
Je mag kiezen of je het over tongrollen of over oorlellen doet.
Overleg met degene met wie je samenwerkt: wie doet welke eigenschap.

Aan de slag
Maak eerst een stamboom in klad. Je kunt als voorbeeld de stamboom uit het document in stap 1 gebruiken. Werk daarna de echte stamboom uit op een vel A3 papier voor de tentoonstelling (eindopdracht Thema). Vul in de stamboom alle namen van familieleden in die je kent.

Als je van sommige familieleden de naam niet kent, kun je die thuis aan je ouders vragen.
Vul voor jezelf alvast je fenotype in of maak er een foto van en plak die in de afbeelding.

Maak daarna een mailtje om te versturen aan familieleden, waarin je vraagt om een foto te sturen, waarop te zien is of ze kunnen tongrollen of niet, of hoe hun oorlel er uitziet.

Ze mogen natuurlijk ook gewoon antwoord geven op de vraag of ze dit kunnen in plaats van een foto sturen. Je hoeft niet alle familieleden per mail te benaderen. Je kunt ze ook persoonlijk vragen of bijvoorbeeld bellen.

Uitwerking
Zet als je alle gegevens hebt, de fenotypen en ontbrekende namen in de stamboom. Probeer dan uit je eigen stamboom op te maken wat dominant is:

  • Wel kunnen tongrollen of juist niet.
  • Oorlellen vast aan het hoofd of juist oorlellen los.

Kom je er niet uit?
Dan mag je dit via internet proberen te achterhalen of klasgenoten om hulp vragen.

Zet vervolgens op zoveel mogelijk plaatsen in de stamboom het juiste genotype:
Bij de individuen met de recessieve eigenschap 2 kleine letters.
In elk geval 1 hoofdletter voor de dominante eigenschap.
Als tweede letter een hoofdletter als zeker is dat de persoon homozygoot dominant is en een kleine letter als zeker is dat hij/zij heterozygoot is.
Is het niet zeker, gebruik dan als tweede letter een vraagteken.

Laat, als je klaar bent je stamboom controleren op juistheid door een klasgenoot. Pas waar nodig nog aan.
Werk hem erna netjes in het groot uit op A3 formaat voor de tentoonstelling.

Beoordeling
Je hebt de opdracht goed uitgevoerd als:

  • De stamboom compleet is en voorzien van alle voornamen.
  • De stamboom getekend is volgens de regels van stamboom tekenen, dus met rondjes en vierkantjes.
  • In de stamboom overal het fenotype is aangegeven (dit mag met foto’s of abstract met kleuren en voorzien van een legenda).
  • Alles wat over het genotype absoluut zeker is, is aangegeven met een hoofdletters en/of kleine letters.
  • Alles over het genotype dat niet te achterhalen is aangegeven met een vraagteken.

Klaar?
Laat je stamboom controleren door je docent.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Had het meisje in de video gelijk? Kon de man in de video niet haar biologische vader zijn? 

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
     
  • Eindopdracht
    Is het gelukt om alle informatie die je nodig had voor je stamboom. Had je de hulp nodig van je familie?
    In hoeverre liep je tegen problemen aan? Heb je deze problemen opgelost of ben je ze uit de weg gegaan? 
    Hoe verliep de controle van je stamboom door je klasgenoot? Wat doe jij met feedback? Schiet je in de verdediging of vind je het juist fijn om tips te ontvangen? 

Evolutie

Evolutie

Intro

Evolutie wil zeggen dat er uit eenvoudig gebouwde organismen steeds ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan.
Kijk maar eens naar het filmpje.

De evolutietheorie geeft een uitleg over het ontstaan en ontwikkelen van de organismen op aarde.
Veel mensen vinden deze theorie het meest aannemelijk.

Er zijn ook veel mensen die de evolutietheorie niet accepteren.
Zij geven een andere uitleg over het ontstaan van het leven op aarde.
Een voorbeeld hiervan is het letterlijk nemen van het scheppingsverhaal in de Bijbel.

Praat hierover met klasgenoten. Wat is jullie mening? Geloven jullie in het ontstaan en ontwikkelen van organismen op aarde of geloven jullie in het scheppingsverhaal?
Praat er samen over. Gebruik argumenten, maar respecteer elkaars mening!
Bewaar je argumenten voor stap 1 van deze opdracht.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • in grote lijnen aangeven hoe leven op aarde ontstaan is en zich ontwikkeld heeft.
  • de stappen van de evolutietheorie van Darwin beschrijven.
  • een model maken van een fossiel dier en deze op een tijdlijn van het leven op aarde plaatsen.

Wat ga ik doen?

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Over het ontstaan van de mens zijn verschillende theorieën. In deze stap bekijk je de wetenschappelijke benadering. Ook bespreken jullie de verschillende ideeën binnen de klas.
Stap 2 Wat was de oerknal en wat zegt deze oerknal over het ontstaan van ons heelal? Dat leer je in deze stap.
Stap 3 Charles Darwin was de grondlegger van de moderne evolutietheorie. Zijn bevindingen zijn nog steeds actueel. Je leert in deze stap over Charles Darwin.
Stap 4 Dieren passen zich aan aan de omgeving waar ze in leven. Dat vergroot hun overlevingskans. Je beantwoordt een vraag over deze overlevingsstrategieën.
Stap 5 Je bespreekt met een klasgenoot waarom dinosauriërs wel uitstierven en andere dieren niet.
Stap 6 Fossielen zijn overblijfselen van organismen die eerder leefden. In deze stap leer je wat fossielen je vertellen over het verleden. Ook maak je een tijdlijn.
Stap 7 De grote geschiedenis van de aarde delen we in, in geologische tijdperken. We bekijken wat er in welk tijdperk gebeurde.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippenlijst Hier vind je de Kennisbank en de begrippen van de opdracht evolutie.
Eindopdracht Je maakt een model van een uitgestorven dier.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden

  • Een aantal fossielen.
  • Schaar en lijm.
  • Dun karton en kleurenprinter.
  • Viltstiften en stevig papier om informatiekaart te maken.

Tijd
Drie lesuren.

Aan de slag

Stap 1: Evolutie van de mens

Bekijk het onderstaande filmpje.
Het laat het ontstaan van de mens volgens de wetenschappelijke benadering zien.

Is in jouw ogen de mens ook op deze manier ontstaan of heb je daar andere ideeën over?
Welke argumenten gebruik je hiervoor?

Vul je mening in op het Google-formulier: Ontstaan van de mens
Van jullie docent krijgen jullie een overzicht van de meningen en argumenten (anoniem).
Bepreek met de klas welke argumenten goed en niet zo goed zijn en waarom.

Stap 2: Oerknal

Bij de theorie over het ontstaan van het leven op aarde hoort ook de theorie over het ontstaan van het heelal.
Deskundigen op dit gebied zeggen: 'Ongeveer 15 miljard jaar geleden is een klein bolletje dat een enorme hoeveelheid energie bevatte uit elkaar gespat tot het heelal.'
Dit gebeuren noemt men de oerknal.

Sinds die tijd zijn uit die energie in dit heelal sterren en planeten ontstaan, die steeds verder uit elkaar dreven. Het aantal sterren dat er nu is, wordt geschat op zeventig triljard. Dat is een zeven gevolgd door 22 nullen! Heel erg veel dus.

Na de oerknal duurde het nog heel lang voordat de aarde ontstond.
Je kunt op de tijdlijn hieronder zien wanneer dat en de andere gebeurtenissen plaatsvonden.


Oersoep
Toen de aarde eenmaal gevormd was is ongeveer 3,5 tot 3,8 miljard jaar geleden het eerste leven ontstaan. De meest gangbare theorie over de eerste stap van het leven was, dat er rond de aarde een vloeibare massa ronddreef: de oersoep en dat zich van daaruit de eerste levende wezens hebben ontwikkeld.

Er zijn ook andere theorieën over het ontstaan van dit eerste leven op aarde, zoals:

  • De eerste kenmerken van leven ontwikkelden zich in ijsmassa’s om de aarde.
  • De eerste eencelligen of de scheikundige bouwstenen ervan bereikten met meteorieten de aarde.

Een feit is, dat de oudst aangetroffen fossielen op aarde 3,4 miljard jaar oud zijn.
Het gaat om een bepaald soort eencelligen: microben, die zonder zuurstof konden leven.
Ze leefden dankzij zwavel.

Maak de volgende oefening.

Stap 3: Charles Darwin

Charles Darwin heeft de evolutietheorie bedacht en deze ruim 150 jaar geleden gepubliceerd door er een boek over te schrijven. Hij zette de wereld daarmee op zijn kop.
In de video hieronder leer je meer over Darwin en de evolutietheorie.

Inmiddels weet men nog veel meer over hoe het leven in elkaar zit, dan in de tijd van Darwin.
Nog steeds blijkt dat zijn theorie klopt.
Voor de verschillende stappen in zijn theorie zijn bewijzen: ook nu veranderen bepaalde soorten op aarde op die manier.
Over het ontstaan van het leven op aarde zijn miljoenen feiten bekend.
De hoofdlijnen kloppen.De drie belangrijkste stappen uit de evolutietheorie, zoals Darwin hem formuleerde en die nog altijd gelden zijn de volgende:

  • Van elke soort zijn er meer nakomelingen dan de generatie ervoor.
    Die nakomelingen hebben allemaal de beperkte bronnen om te kunnen overleven nodig en moeten daarom ‘strijden’. (Struggle for life = strijd om het bestaan).
  • De nakomelingen zijn allemaal een beetje anders (er is variatie).
    De natuurlijke omgeving maakt het voor sommige organismen van een soort gemakkelijker om te overleven dan voor andere en kiest. (Natural selection = natuurlijke selectie).
  • Degene met de best aangepaste eigenschappen heeft de grootste kans om te overleven en zich voort te planten. (Survival of the fittest = overleving van de best aangepaste).

Verzamelde collectie onderzocht
Weer thuis na zijn reis met de Beagle onderzoekt Darwin vinken, die hij heeft verzameld.
Het zijn mooi gekleurde vogeltjes. Hij ziet dat hun snavels van elkaar verschillen.

Op het ene eiland hebben de vinken snavels waarmee ze goed zaden kunnen eten.
Op een ander eiland zijn hun snavels juist geschikt om vruchten mee te eten.
Op weer een ander eiland is de snavel heel handig om wormen mee op te peuzelen.
Hij vraagt zich af hoe dat komt en denkt het volgende verhaal over de vinken uit.

Bestudeer uit de kennisbank biologie van het onderdeel Natuurlijke selectie.

Evolutie

Maak de oefening "Vinken".

 

De ijsbeer is ontstaan uit de bruine beer. Dit is ongeveer 120.000 jaar geleden in ongeveer 10.000 jaar tijd gebeurd.

De soort heeft zich aangepast aan de zeer moeilijke leefomgeving van de Noordpool.
Hij heeft een andere jachttechniek, dieet, vertering en uiterlijk dan de bruine beer.
Veel andere verschillen zijn er niet.

Dit toont aan, dat evolutie door natuurlijke selectie zeer snel (in 10.000 jaar!) kan gaan wanneer omgevingsfactoren hoge selectieve druk uitoefenen.

Beantwoord de vragen over de ijsbeer.​

Stap 4: Ontstaan van variatie

Je hebt in de vorige stap gezien dat organismen van een soort niet precies hetzelfde zijn: er is erfelijke variatie.
Hoe ontstaat die eigenlijk?
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het stuk over Soortvorming.

Evolutie

Door variatie hebben sommige dieren van een soort een grotere overlevingskans dan andere.

De strepen van de zebra zitten daar niet voor niets.
Ze beschermen de zebra tegen zijn natuurlijke vijand en zorgen voor verkoeling.
Hoe dat werkt? Dat zie je in de volgende video.

Video: Waarom hebben zebra's strepen?


Bij de meeste diersoorten kun je, net als bij de zebra, allerlei eigenschappen vinden die hen allerlei voordelen bieden, waardoor ze in hun leefomgeving blijven leven.

Stap 5: Uitsterven

Uitsterven
Soms zijn veranderingen in het milieu zo plotseling en hevig dat een diersoort het niet kan overleven. Het meest bekende voorbeeld vormen de dinosauriërs. Miljoenen jaren geleden leefden er dinosaurussen op deze wereld. Het enige dat van deze dieren nog over is gebleven, zijn botten.

Kijk maar eens naar de volgende video over het uitsterven van de dinosauriërs.

Video: De dinosaurus

Na de meteorietinslag waren alle dinosaurussoorten in een klap uitgestorven, omdat er geen planten meer groeiden door de enorme stofwolken, die het zonlicht lange tijd tegenhielden.

Er zijn aanwijzingen (fossielen) dat er in die tijd ook al kleine zoogdieren ter grootte van een muis op aarde leefden.
Deze dieren zijn niet uitgestorven en kregen mogelijk na de meteorietinslag heel snel de kans om te evolueren tot allerlei andere zoogdiersoorten.

Stap 6: Fossielen

Fossielen
In het filmpje in stap 5 zag je dat men inmiddels veel over de dinosauriërs weet, omdat men versteende botten en voetafdrukken van deze dieren heeft gevonden.
Zulke versteende botten of afdrukken noemt men fossielen.

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het stuk over biodiversiteit.

Evolutie

Behalve van dinosauriërs heeft men van nog veel meer diersoorten en ook van planten, schimmels en bacteriën fossielen gevonden. Dat zie je in de volgende video.

Video: Fossielen

Door te kijken in welk aardlaag een fossiel zit kan men schatten hoe oud een fossiel is.
Vaak is het: des te dieper de aardlaag, des te ouder, maar door de beweging van de aardkorst klopt dit niet altijd en kunnen oude aardlagen weer naar de oppervlakte komen.

Als men van alle gevonden fossielen weet hoe oud ze ongeveer zijn, krijgt men een beeld van welke organisme in welke tijdsperiode leefde. Zo kan men zich een beeld vormen over hoe het leven op aarde in de loop der tijd is veranderd.

Fossielvorming
Bekijk onderstaande animatie.
Let er op hoe een fossiel die heel oud is, toch aan de oppervlakte van de aarde te vinden is.

 

Bestudeer een of meer fossielen
Van je docent krijgen jullie een aantal fossielen te zien.
Probeer met behulp van het intypen van de term 'fossiel' of 'fossielen' in een zoekmachine te zoeken bij afbeeldingen om de namen van de fossielen te achterhalen.
Zoek daarna uit in welke tijdsperiode het oorspronkelijke dier van elk fossiel leefde met behulp van een zoekmachine.

Maak, als je de namen en ouderdom van alle fossielen weet, een tijdslijn.
Zet bij de tijdslijn links hoeveel jaren voor het begin van de jaartelling het oudste fossiel leefde.
Gebruik een – voor het getal; ‘-‘ betekent: ‘aantal jaren voor het begin van de jaartelling’.
Zet rechts het jaar waarin je nu leeft.
Plaats de namen van de andere fossielen in blokjes.

Plak je tijdlijn in een document, door er een schermafbeelding van te maken.
Daarna kun je bij elke naam ook nog een afbeelding van het fossiel plakken.

Tijdlijn maken

Een tijdlijn of tijdbalk geeft je een helder overzicht van verschillende gebeurtenissen over een bepaalde periode heen.

 

Stap 7: Geologische tijdperken

Hoe oud is de aarde en wanneer begon het leven?
Hoe snel veranderde dit leven?
De aarde bestaat al miljoenen jaren.
Vergelijk je de levensloop van de aarde met een gewoon kalenderjaar, dan is de mens pas verschenen in de laatste 5 minuten van 31 december.

In onderstaand filmpje wordt de geschiedenis van de aarde in een jaar gepropt. Je krijgt dan een beetje een idee hoe lang wij leven ten opzichte van het leven op aarde en wanneer welke dieren op aarde leefden.
Bekijk het filmpje:

Video: Tijdschalen


Tijdperken en periodes
De drie tijdperken waarin het leven op aarde zich ontwikkelt, heten:

  • Paleozoïcum
  • Mesozoïcum
  • Cenozoïcum

De tijdperken verdeelt men weer in perioden.
In elke periode waren de omstandigheden zoals temperatuur, luchtsamenstelling, vochtigheid enz. anders.
Ook zag het leven er daardoor en door evolutie in elke periode anders uit.

Afronding

Begrippenlijst

Evolutie

Mutatie
Willekeurige verandering in erfelijke aanleg in een cel.
Mutagene stoffen
Stoffen die een mutatie veroorzaken.
Natuurlijke selectie
Verschijnsel dat individuen met een beter bij de omgeving passend fenotype een grotere overlevings- en voortplantingskans hebben en daardoor hun genen vaker doorgeven aan hun nakomelingen. Na verloop van tijd zullen de genen die coderen voor voordelige eigenschappen in grotere aantallen in de populatie voorkomen.
Evolutie
Proces van geleidelijke verandering in alle vormen van leven van generatie op generatie, gedreven door natuurlijke selectie. Uit eenvoudig gebouwde soorten zijn steeds ingewikkelder soorten ontstaan. Ook: ontstaan van nieuwe soorten.
Rassen
Als een groep mensen, dieren of planten sterker op elkaar lijkt in bepaalde opzichten dan op een andere groep van de zelfde soort, spreek je van een ras.
Soortvorming
Het ontstaan van verschillende soorten door natuurlijke of kunstmatige selectie.
Biodiversiteit
Ook wel verscheidenheid genoemd; soortenrijkdom binnen een ecosysteem.
Kunstmatige selectie
Selectie op grond van menselijke voorkeur. Bijvoorbeeld: fokken van dieren en veredelen van planten.
Genetische modificatie
Kunstmatige verandering van het DNA van een bepaald organisme, waarbij genen met positieve eigenschappen van bijvoorbeeld bacteriën of planten worden toegevoegd aan een andere organisme.
Isolatie
Scheiding van soortgenoten, waardoor er langere tijd geen voortplanting plaatsvindt tussen individuen van verschillende populaties en dus geen uitwisseling van genen.
Genetische variatie
Bestaan van verschillen in genetisch materiaal van een populatie of een soort. Deze verschillen ontstaan doordat (1) bij geslachtelijke voortplanting het genetisch materiaal van twee ouders wordt gecombineerd en er bij voldoende verschillende allelen in de populatie een groot aantal combinaties mogelijk is, en (2) door mutaties.
Fossiele restanten
Fossielen zijn versteende (afdrukken van) organismen die lang geleden leefden.
Adaptatie
Erfelijke eigenschap van een soort of populatie, waardoor de bouw en/of het gedrag van een individu van die soort is aangepast aan de specifieke omgeving waarin het leeft. Door deze aanpassing heeft een organisme een grotere kans op overleven en nakomelingen. Adaptatie is een belangrijk concept binnen de evolutietheorie: een aaneenschakeling van aanpassingen die worden doorgegeven aan de nakomelingen zorgt ervoor dat een populatie - en uiteindelijk een soort - steeds beter aangepast raakt aan zijn leefomgeving.
Soort
Groep organismen die zich samen geslachtelijk kunnen voortplanten en dan vruchtbare nakomelingen krijgen. Dat betekent dat de nakomelingen ook weer nakomelingen kunnen krijgen.

Eindopdracht: Model van een dier

Als afronding van deze opdracht maak je een model van een dier die in een bepaalde periode op aarde heeft geleefd en aan het eind ervan is uitgestorven.
Je geeft het dier een plek in de tijdslijn van het leven op aarde en zoekt er een afbeelding bij van hoe het er op aarde uitzag gedurende de betreffende periode.

Oefening tijdperken en periodes
Hoe de dieren en de plantengroei er precies uitzag, ga je opzoeken.
Open het werkblad Googledoc - Tijdperken en periodes

Zoek met een zoekmachine bij elke periode een afbeelding waarop zo goed mogelijk te zien is hoe de vegetatie en een aantal dieren in die periode er hebben uitgezien.
Plak elke afbeelding in het document op de manier zoals daar staat aangegeven.

Print je document voor jullie eindopdracht van dit thema: de tentoonstelling.

Aan de slag:

  • Maak een voorbeeld van een uitgestorven dier met behulp van een bouwplaat.
  • Maak er een tekstbordje bij met de belangrijkste informatie over het dier.
  • Bepaal welke afbeelding van de afbeeldingen die jullie als groepje hebben verzameld het beste weergeeft hoe de omgeving van het dier eruitzag en print deze afbeelding.
  • Kies van de werkbladen tijdperken en periodes, die jullie gemaakt hebben, de beste.
    Geef met rood de periode aan, waarin jullie dier leefde. Print dan deze tijdlijn.

Op deze pagina staan afbeeldingen van zes uitgestorven dieren, waarover bovenstaande opdrachten worden uitgevoerd.
In overleg met je docent worden deze dieren over de verschillende groepjes van de klas verdeeld.
Bij elk dier is een link naar een zipmap.
Daarin vind je een instructiedocument en de bouwplaat of bouwplaten (voor de meeste dieren zijn het er 2).
Print de bouwplaten op dun wit karton in kleur (of je docent heeft dit al voor jullie gedaan).

Klik op de onderstaande links om je gekozen bouwplaat te downloaden:

 

Beoordeling
Je hebt de opdracht goed uitgevoerd als:

  • De bouwplaat correct en netjes in elkaar is gezet.
  • Er een juiste tijdslijn is gemaakt en het dier in de juiste periode is geplaatst.
  • Er een juiste afbeelding van de leefomgeving van het dier is opgezocht en geprint.

Klaar?
Laat je eindopdracht beoordelen door je docent. Bewaar alles goed. Je hebt het nodig voor de eindopdracht van dit thema.

 

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    De video is natuurlijk een dikke knipoog naar de evolutietheorie, maar desondanks geeft het wel een beeld. Hoe kijk je terug op het gesprek met je klasgenoot? Waren jullie het eens? Zo niet, heb je elkaar kunnen overtuigen met argumenten? Was er onderling respect tijdens het gesprek?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 3 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Welke stap kostte de meeste tijd? Welke de minste? Hoe denk je dat dit kan?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Welke informatie die je in deze opdracht hebt geleerd vond je het meest interessant? Welke het minst?
  • Eindopdracht
    Is het gelukt om het model in elkaar te krijgen en ook nog te plaatsen in de juiste tijd?
    Hoe kun je nagaan of de afbeeldingen die je hebt gevonden ook daadwerkelijk betrouwbaar zijn? Let jij eigenlijk op betrouwbaarheid van websites die je gebruikt in de lessen? Waarom wel/niet?

Afsluiting

Kennisbanken

De theorie van dit thema vind je in de Kennisbank biologie HV in de volgende onderdelen:

Erfelijke eigenschappen

Mitose en meiose

Monohybride en dihybride kruisingen

Stamboom

Evolutie

Eindopdracht

Dit thema sluit je af met een tentoonstelling over erfelijkheid en evolutie.

De tentoonstelling bestaat uit de eindopdrachten die je hebt gemaakt in de opdrachten:

  • Wat is erfelijk - Fotocollage
  • Jongetje of meisje - Vraagvorm
  • Eigenschappen erven - Kruisingsschema's
  • Stambomen - Je eigen stamboom
  • Evolutie - Model van uitgestorven dier

Groepsgrootte
Je maakt de tentoonstelling met z’n vieren.

Tijd
Je mag 1 lesuur aan het inrichten besteden.
Het andere uur is bedoeld om anderen over jullie deel van de tentoonstelling uitleg te geven en de tentoonstelling van een of enkele andere groepjes te beoordelen en zelf iets van de tentoonstelling te leren.

Benodigdheden

  • Grote tafel of twee tafels tegen elkaar.
  • Mooi effen kleed, niet te opvallend.
  • Alle bij het thema gemaakte producten.
  • Dozen om op de tafel hogere en lagere delen te creëren.
  • Karton, papier, stiften, lijm, schaar, geodriehoek, touw, punaises, spelden om alles te voorzien van naambordjes, dingen op te kunnen hangen enz.
  • Download het werkblad Googledoc - Tentoonstelling erfelijkheid en evolutie

Aan de slag
Bewaar van elke opdracht van het thema de genoemde (eind)producten.
Zoek alle eindproducten van de hele groep bij elkaar.

Overleg met elkaar hoe je de producten op de tentoonstelling wilt laten zien:

  • Wat hang je op? Wat leg je neer?
  • Wat komt waar? Maak je verhogingen op de tafel?
  • Gebruik je een kleed als achtergrond?
  • Wat deel je uit of gebruik je om buiten publiek naar de tentoonstelling te halen?
  • Welke zaken vind je ontbreken in de tentoonstelling en moeten er nog bijgemaakt worden?
  • Waarvoor maak je kaartjes of bordjes met extra uitleg?
  • Misschien kun je ook een gesproken tekstboodschap voor je publiek maken, die ze kunnen beluisteren?

Noteer wat jullie over bovenstaande punten afspreken en wie wat gaat doen/maken.

Richt de tentoonstelling in volgens jullie afspraken.

Nodig mensen uit om de tentoonstelling te komen bekijken: maak een flyer en deel deze uit.
Loop als iedereen klaar is de tentoonstelling rond en vul over alle 6 tentoongestelde uitgestorven dieren het werkblad in.
Leg uit wat je van de tentoonstelling vindt en wat je bij het maken ervan hebt geleerd.
Beoordeel ook twee andere tentoonstellingstafels.

Wissel als groepje elkaar af: twee blijven uitleg geven bij de tentoonstellingstafel, terwijl de twee anderen rondlopen en omgekeerd.

Beoordeling
De beoordelingstabel voor de tentoonstelling vind je in het werkblad.
Je docent let bij de beoordeling op het volgende:

  • Zijn de 2 collages over erfelijke en niet erfelijke eigenschappen duidelijk en goed ingedeeld?
  • Zijn de vragenvormen duidelijk en snel in te vullen?
  • Zijn de flyers, die oproepen om ze te bekijken/kopen duidelijk en aantrekkelijk?
  • Zijn de zelf gemaakte schema's van de meiose correct en duidelijk?
  • Zijn de vier prehistorische dieren goed in elkaar gezet? Is de achtergrondafbeelding goed gekozen en is de plaatsing in een tijdlijn juist?
  • Zijn er 4 complete en overzichtelijke familiestambomen over tongrollen of oorschelpen?
  • Ziet de tentoonstelling er netjes en overzichtelijk uit?
  • Is alles voorzien van een heldere uitleg?
  • Zijn er extra zaken over erfelijkheid of evolutie op de tentoonstelling te zien?

Succes!

Tentoonstelling maken

Je kunt je werk presenteren door dit ten toon te stellen. Door je werk te verzamelen en te laten zien leer je je eigen werk evalueren.

 

D-Toets

Je sluit het thema Erfelijkheid en evolutie af met het maken van een diagnostische toets.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door. Weet je nu hoe alle familiekenmerken zijn ontstaan? Weet je nu ook welke in je genen zitten en welke komen door je omgevingsfactoren?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de eindopdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Waardoor duurde het langer of misschien juist wel korter?
  • Inhoud
    Wat vind jij het belangrijkste dat je in dit thema hebt geleerd? Waarom?
    Heeft de opdracht over Evolutie jouw beeld van het ontstaan van de aarde veranderd?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Je moest de tentoonstelling uiteindelijk met drie klasgenoten uitwerken. Hoe vond je dat? Hebben jullie de taken goed kunnen verdelen en je daarna ook aan de afspraken kunnen houden?
    Hebben jullie elkaar, zo nodig, aangesproken op de gemaakte afspraken? Hoe werd daarop gereageerd?
    Wat vonden jullie van de reflecties die jullie kregen? Vind je dit lastig of juist prettig? Waarom?

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij het thema passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

 

Leerlingen voor leerlingen

Video: Celdeling

Video: Kruisingen van monohybride

 

SchoolTV

Op de website van SchoolTV zijn veel verschillende video's te vinden over het thema Omgeving.
We hebben een aantal interessante video's voor je op een rijtje gezet:

DNA - Het zit in al je cellen

DNA-profiel Wat is dat?

Hoe werkt DNA?

Onze cellen - DNA, de puzzelstukjes van je lichaam

Clipphanger - Waarom hebben de meeste mensen bruine ogen?

Focus op Biologie - Erfelijke eigenschappen

Iedereen is anders

CSI aan de kust - De bruinviszaak

Clipphanger - Hoe werkt klonen?

Vroege vogels in de klas: Fossielen in de stad

Vroege vogels in de klas Mergel en fossielen in Zuid-Limburg

Vroege vogels in de klas Boren naar geschiedenis

Een stamboom - heb jij er ook een?

Wat bepaalt je geslacht?

Chromosomen - Wat is een karyogram

Chromosomen - hoeveel chromosomen zitten er in een geslachtcel?

Bio-bits Erfelijkheid

Erfelijkheid - Vorming van geslachtscellen

Hoe teel je een nieuwe aardappelsoort - geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting.

Mitose

Meiose

 

 

  • Het arrangement Thema Erfelijkheid en evolutie hv12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    25-11-2025 09:52:05
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Generaties' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor biologie voor havo/vwo leerjaar 2. Dit thema heet erfelijkheid en evolutie en behandelt 5 onderwerpen. Het eerste onderwerp is wat is erfelijkheid? Je leert de begrippen: cel, celkern, chromosoom, DNA, gen, genotype, fenotype, dominant en recessief beschrijven en de verschillen uitleggen tussen erfelijke en door het milieu bepaalde eigenschappen. Het tweede onderwerp is jongetje of meisje. Je leert aangeven dat er in geslachtscellen, die ontstaan na de meiose, 23 chromosomen in de kern zitten en in een kruisingsschema laten zien wat er gebeurt als de geslachtschromosomen (X- en Y-chromosoom) bij elkaar komen. Het derde onderwerp is eigenschappen erven. Je leert de begrippen: dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, genotype en fenotype beschrijven en kruisingsschema's maken en van die kruisingssituaties de kansen op nakomelingen berekenen. Het vierde onderwerp is stambomen. Je kunt een stamboom opstellen en in die stamboom achterhalen welke erfelijke eigenschap dominant en welke recessief is. Het vijfde onderwerp is evolutie. Je kunt de stappen van de evolutietheorie van Darwin beschrijven en in grote lijnen aangeven hoe leven op aarde ontstaan is en zich ontwikkeld heeft.
    Leerniveau
    VWO 2; HAVO 1; VWO 1; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Reproductie en evolutie; Biologie; Reproductie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    13 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, biologie, darwin, dominant, erfelijkheid, evolutie, havo/vwo 2, heterozygoot, meiose, stercollectie

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Biologie. (2019).

    Eigenschappen erven hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/62535/Eigenschappen_erven__hv12

    VO-content Biologie. (2019).

    Evolutie hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/62537/Evolutie__hv12

    VO-content Biologie. (2019).

    Jongetje of meisje? hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/62534/Jongetje_of_meisje__hv12

    VO-content Biologie. (2019).

    Stambomen hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/62536/Stambomen_hv12

    VO-content Biologie. (2019).

    Wat is erfelijk hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/62533/Wat_is_erfelijk__hv12

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Erfelijkheid en evolutie

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.