Cellen nader bekeken
Intro
Planten en dieren bestaan uit cellen!
Maar er zijn duidelijke verschillen tussen dierlijke cellen en plantaardige cellen.
Over de verschillen tussen deze cellen gaat deze opdracht.
Bekijk het volgende filmpje. Wat denk je: is dit een dierlijke of een plantaardige cel?
In deze opdracht bekijk je dierlijke en plantaardige cellen met een microscoop en leer je de onderdelen van een cel kennen.
Daarnaast leer je hoe cellen samen een weefsel vormen.
Veel succes!
Wat kan ik straks?
Hieronder zie je de leerdoelen staan die horen bij de opdracht Cellen nader bekeken.
Je kunt:
- de verschillende celonderdelen van plantaardige cellen en van
dierlijke cellen benoemen.
- de begrippen celwand, celmembraan, celkern, cytoplasma, vacuole, plasticiden, chloroplast, chromoplast, en leukoplast beschrijven.
- uitleggen wat de functie is van de verschillende celonderdelen.
Wat ga ik doen?
Aan de slag
Stap 1: Bouw van een cel
Bouw van een cel
Bestudeer uit de Kennisbank biologie alle pagina's van het volgende onderdeel:
Beantwoord nu de volgende vragen.
Oefening: Bouw van een cel
Stap 2: Voorbereiding practica
Voorbereiding practica
Je gaat straks met een microscoop een dierlijke cel bekijken en van die cel ga je een tekening maken.
Gebruik de volgende twee links om je goed voor te bereiden op de practica:
Lees ook de informatie over de schematische tekening door in de gereedschapskist hieronder.
|
Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.
|
|
Stap 3: Practicum waterpest en rode ui
Practicum waterpest en rode ui
Je gaat twee schematische tekeningen maken van plantencellen en je benoemt de zichtbare onderdelen:
- celwand
- celmembraan
- celkern
- celplasma
- chloroplast
- chromoplast
- vacuole
Practicum
- Download het werkblad Waterpest en ui. Maak een kopie van het googledocument en sla het op in je eigen omgeving. Je kunt het dan bewerken.
- Lees het werkblad inclusief de beoordeling een keer helemaal door.
- Zoek de benodigdheden bij elkaar.
- Voer het practicum uit zoals beschreven in de werkwijze.
Klaar?
Vul zelf de beoordeling in en laat de beoordeling daarna invullen door je docent.
|
Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.
|
|
Stap 4: Practicum wangslijmvlies
Practicum wangslijmvlies
Je gaat nu een schematische tekening van enkele wangslijmvliescellen maken.
Ook nu benoem je de zichtbare onderdelen:
- celmembraan
- celkern
- cytoplasma
Practicum
- Download het werkblad
Googledoc - Wangslijmvliescellen
Maak een kopie van het googledocument en sla het op in je eigen omgeving. Je kunt het dan bewerken.
- Lees het werkblad inclusief de beoordeling een keer helemaal door.
- Zoek de benodigdheden bij elkaar.
- Voer het practicum uit zoals beschreven bij de werkwijze.
Klaar?
Laat de beoordeling eerst invullen door een klasgenoot. Daarna door je docent.
|
Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.
|
|
Stap 5: Dierlijke en plantaardige cellen
Dierlijke en plantaardige cellen
Je hebt plantencellen en dierencellen onder de microscoop bekeken.
Beantwoord nu de volgende vragen.
Oefening: Plantaardige cellen
Afronding
Begrippenlijst
Cel
Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme. |
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen, zoals zich voortplanten, zich voeden en reageren. |
Protoplasma
De inhoud van een cel, bestaande uit het cytoplasma en de kern. |
Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen. |
Celkern
Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat. |
Organel
Onderdeel van een cel met een bepaalde functie. |
Celmembraan
Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft. |
Kernmembraan
De buitenste laag van het kernplasma. |
Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten. |
Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine. |
Plastiden
Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen. |
Planten
Organismen waarvan de cellen een celkern hebben en een celwand, meestal met bladgroenkorrels. Er bestaan zowel eencellige (eencellige algen) als meercellige planten. Door bladgroenkorrels doen planten aan fotosynthese. Planten zijn producenten (ze maken voedsel). |
Eindopdracht A: Toets
Als je kiest voor eindopdracht A maak je de toets Cellen nader bekeken.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen.
Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt van de vragen die je fout hebt, het goede antwoord te zien.
Toets: Cellen nader bekeken
Eindopdracht B: Kruiswoordpuzzel
Als je kiest voor eindopdracht B ga je samen met een klasgenoot een kruiswoordpuzzel maken.
Een kruiswoordpuzzel is een creatieve manier om begrippen en hun omschrijvingen te presenteren. Door in een patroon van vakjes de letters van woorden in te vullen is de puzzel op te lossen. De antwoorden worden meestal gegeven aan de hand van omschrijvingen.
Maar je kunt bijvoorbeeld ook een afbeelding als omschrijving gebruiken.
Jullie kruiswoordpuzzel gaat over dierlijke en plantaardige cellen.
Zoek woorden en afbeeldingen op die passen bij dit onderwerp.
Maak van ieder woord een (korte) omschrijving.
Maak nu het hokjespatroon en schrijf de omschrijvingen erbij.
Zorg dat je alle begrippen die in de leerdoelen staan gebruikt.
Kopieer de puzzel een of twee keer en laat de puzzel oplossen door een of twee klasgenoten.
Vraag om commentaar op jullie puzzel. Natuurlijk proberen jullie ook een puzzel van jullie
klasgenoten op te lossen. Geef op een positieve manier feedback aan jullie klasgenoten.
Beoordeling
Bij de beoordeling let jullie docent op het volgende:
- De kruiswoordpuzzel minimaal 15 woorden bevat.
- De omschrijvingen op de juiste manier naast de puzzel staan.
- De begrippen uit de leerdoelen in de puzzel verwerkt zijn.
- De begrippen op de juiste manier omschreven zijn.
- De puzzel niet te makkelijk en niet te moeilijk is; de puzzel moet door klasgenoten te
maken zijn.
- De kruiswoordpuzzel er verzorgd uitziet.
Klaar?
Laat de kruiswoordpuzzel beoordelen door jullie docent.
|
Bij een kruiswoordpuzzel vul je de letters van woorden in vakjes in.
|
|
Terugkijken
Intro
- Kijk nogmaals de video in de intro. Zou je, na het maken van deze opdracht, nog steeds hetzelfde antwoord geven? Leg je antwoord uit.
Kan ik wat ik moet kunnen?
- Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
Kun je wat je moet kunnen?
Hoe ging het?
- Tijd
Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 3 uur met de opdracht bezig zou zijn. Klopt dat?
Welk onderdeel van deze opdracht kostte de meeste tijd?
- Inhoud
Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
Hoe vond je het om de verschillende practica uit te voeren?
Vond je het lastig om de schematische tekening van je klasgenoot te beoordelen?
- Eindopdracht
Wat vond je van de eindopdracht?
Ben je tevreden over de eindopdracht die je uitgekozen hebt.
A: Sloten de vragen van de toets goed aan bij de leerdoelen? Heb je het idee dat je door het maken van de toets echt kunt testen of je de stof kent?
B: Is het gelukt om een kruiswoordpuzzel te maken? Hoe verliep de samenwerking? Waren jullie het snel eens? Konden jullie de taken goed verdelen? Wat had er beter gekund?