Dit is een speciale oefenomgeving ontwikkeld voor de leerlingen van Dalton Voorburg die het examenvak muziek hebben gekozen. In deze module staat de stijlperiode van de Weense Klassieken centraal.
In deze oefenomgeving kun je je kennis toetsen en/ of oefenen met veel luisteroefeningen.
Het is verdeeld in drie hoofdstukken: Instrumenten, begrippen en stijlperiodes.
Bij de begrippen vind je ook een uitgebreid overzicht met audiovoorbeelden.
Bij de stijlperiodes vind je per periode een overzicht van de belangrijke kenmerken uit die periode. Dit wordt ondersteunt met audiovoorbeelden en soms een filmpje.
Instrumenten
Inleiding
In de periode van de Weense Klassieken ontstaat het symfonieorkest. Naast het symfonieorkest is het strijkkwartet heel populair in deze periode. Er werd veel voor gecomponeerd. Een strijkkwartet bestaat uit twee violen (1e en 2e viool), een altviool en cello. Hieronder vind je een kort luistervoorbeeld waarin je de klank van een strijkkwartet kunt beluisteren.
De volgende instrumenten en instrumentgroepen moet je kunnen herkennen en benoemen:
Houtblazers: dwarsfluit, piccolo, hobo, klarinet en fagot
Koperblazers: trompet, trombone en hoorn
Slagwerk: pauk
Strijkinstrumenten: viool (1e en 2e viool), altviool, cello, contrabas
Overig: piano, harp
De schuingedrukte instrumenten werden in de vorige stijlperiodes nog niet of bijna niet gebruikt. De klarinet werd voor het eerst door Mozart gebruikt in één van zijn composities. De piano kwam in de plaats van het clavecimbel.
In het onderstaande luistervoorbeeld hoor je deze twee 'nieuwe' instrumenten, de piano en de klarinet.
Andere typische instrumenten uit de Barok zoals, viola da gamba, blokfluit en luit werden niet veel meer gebruikt.
Hieronder kun je twee luistervoorbeelden beluisteren. In de eerste hoor je het barokorkest met de typische klank van Barokmuziek. In het tweede luistervoorbeeld hoor je een symfonieorkest met de klank van de Weense Klassieken.
Maak de onderstaande vier oefeningen om per instrumentgroep de instrumenten te leren herkennen.
* De begrippen met een sterretje zijn nieuw! De meeste begrippen zijn voorzien van één of meer luistervoorbeelden.
Dynamiek
Forte - f
Sterk (hard)
* Fortissimo - ff
Zeer sterk (hard)
Piano - p
Zacht
* Pianissimo - pp
Zeer zacht
Crescendo
Sterker (harder) wordend In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee uiteenlopende lijnen onder de noten.
Decrescendo
Zachter wordend. In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee naar elkaar toelopende lijnen onder de noten.
Terrassendynamiek
Plotselinge overgang van sterk naar zacht of omgekeerd.
* Overgangsdynamiek
Geleidelijke overgang van sterk naar zacht of omgekeerd. Een lang uitgerekt crescendo of decrescendo.
Tempo
* Largo
zeer langzaam
Adagio
langzaam
Allegro
snel
* Presto
zeer snel
Ritenuto
vertragen
Accelerando
versnellen
Uitvoeringspraktijk - Articulatie
Legato
Gebonden (de tonen worden met elkaar verbonden). De betreffende noten worden verbonden met een verbindingsboogje.
Staccato
Kort (de tonen worden kort, gescheiden van elkaar gespeeld). Er staat een punt boven of onder de noot.
Fermate teken
Dit teken staat boven of onder een noot of rust in de vorm van een boogje met een punt erin. Het fermateteken geeft aan dat een noot of rust iets verlengd mag worden; het is aan de uitvoerend musicus om dat te bepalen.
Uitvoeringspraktijk - Speelwijzen
Arco
Strijkinstrumenten (de snaren worden aangestreken met de strijkstok)
Arpeggio
Een gebroken akkoord (drieklank) waarbij de tonen snel na elkaar worden gespeeld. Deze speelwijze wordt veel op de harp, gitaar en piano gebruikt.
Ook blaasinstrumenten kunnen arpeggio's spelen.
Pizzicato
Strijkinstrumenten (de snaren worden met de vinger aangetokkeld).
* Tremolo
Snelle toonsherhaling b.v. bij een viool:zeer vlug met de strijkstok over de snaar heen en weer gaan (op dezelfde toon).
* Glissando
Het glijden van de ene toon naar de andere op muziek-instrumenten die zich daarvoor lenen zoals: viool, trombone, gitaar en de stem. Ook op de harp en piano worden glissando's gespeeld.
.
Overig
A capella
Zonder begeleiding. Alleen vocaal.
* Albertijnse bas
Begeleidingsfiguur linkerhand voor piano in gebroken drieklanken. Veel gebruikt bij de Weense klassieken.
Basso Continuo
In de Barok worden de instrumenten die een begeleidende rol spelen (bas + akkoorden) het basso continuo genoemd. Instrumenten: orgel, clavecimbel, luit, cello.
Bourdon
De bas in de begeleiding speelt langere tijd een kwint als samenklank.
* Cadens (slot)
Een cadens als afsluiting van een thema of deel (b.v. V – I ).
* Cadens (solo)
Improvisatie waarin de solist laat horen wat hij kan op instrument.
* Chromatiek
Reeks tonen bestaande uit halve toonafstanden.
Het Concertino
Barok: een groep solisten in een Concerto Grosso
* Contrast
Tegenstelling. Door het gebruik van contrasten kan een componist een thema spanning geven, expressief maken. Voorbeelden zijn: contrasten in instrumentatie, dynamiek, tempo, articulatie, toonhoogte (melodie), notenwaarden (ritme), maatsoort, schrijfwijze (homofoon, polyfoon, unisono) en karakter (lieflijk/ krachtig).
Concerto Grosso
Barok: een grote groep (het orkest) staat tegenover een kleine groep solisten (het concertino). Het orkest en het concertino wisselen elkaar af.
* Drieklank (gebroken)
Een drieklank waarbij de tonen niet gelijk maar na elkaar worden gespeeld (stijgend of dalend).
Homofonie
Meerstemmigheid waarbij één hoofdstem door één of meer andere stemmen begeleid wordt of alle stemmen zijn ritmisch ongeveer gelijk.
Imitatie
Een eerder gespeelde of gezongen melodie in een polyfone compositie wordt door één of meer andere stemmen nogmaals uitgevoerd. Veel in Renaissance toegepast ook wel in Barokmuziek (vooral in de Fuga) en later.
Motief
Een motief is de bouwsteen van een compositie. Het bestaat minstens uit twee noten en moet een herkenbaar ritme hebben. Meestal bestaat het uit drie, vier of zelfs meer noten.
* Opmaat
1. Een onvolledige maat aan het begin van een muziekstuk. De ontbrekende tellen van de opmaat komen in de laatste maat van het muziekstuk terug.
2. De onbeklemtoonde begintonen of toon van een thema vóór de eerste tel.
Een opmaat begint dus nooit óp de eerste tel van een maat!
Ostinato
Een langdurige herhaling van een ritmisch of melodisch motief.
Orgelpunt
Een lang aangehouden of herhaalde toon waar de andere stemmen vrij omheen bewegen.
Parallelle beweging
De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in dezelfde richting
* Periodische zinsbouw
Een muzikale zin is opgebouwd uit een voor- en nazin die even lang zijn. Zelfs de voor- en nazin kun je verdelen in twee gelijke delen. In de klassieke periode hadden de componisten een voorkeur voor symmetrie (periodische zinsbouw).
Polyfonie
Meerstemmigheid van twee of meer stemmen met elk een eigen onafhankelijke melodie. Imitatie wordt veel toegepast binnen de polyfonie. Veel in Renaissance toegepast, ook wel in Barokmuziek en later.
Sequens
Een aantal herhalingen van een motief op een andere toonhoogte. Wordt heel veel in Barokmuziek gebruikt. Ook wel bij Weense Klassieken en later.
Tegenbeweging
De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in tegengestelde beweging
* Thema
De belangrijkste muzikale zin. Het thema dient als uitgangspunt / bouwsteen voor de hele compositie. Een compositie bestaat vaak uit meerdere thema's.
Tutti
Allemaal, het hele orkest
Unisono
Eenstemmig. Alle stemmen spelen dezelfde melodie eventueel met een octaaf verschil.
Voortspinnen
Een doorgaande herhaling van een motief (en melodische variaties) zonder rustpunt. Dit wordt veel in Barokmuiziek gebruikt. Ook wel barokke motoriek genoemd.
Oefenen - begrippen en betekenis
Maak de onderstaande 9 oefeningen om je kennis te testen over de betekenis van muziekbegrippen.
Luisteren - begrippen herkennen
Oefening: Luisteren - begrippen en maatsoort (49 vragen)
Hoofdvorm (expositie met 2 thema’s (expositie wordt herhaald), doorwerking waarin wordt gemoduleerd (verandering van toonsoorten), reprise (herhaling van de expositie)
symfonie en sonate
soloconcert
cadens in soloconcert (improvisatie waarin de solist laat horen wat hij kan op instrument)
cadens als afsluiting (b.v. V – I )
opera
menuet en trio (A B A)
rondo ( A B A C A B A )
strijkkwartet (1e en 2e viool, altviool en cello)
piano i.p.v clavecimbel (luistervoorbeeld: piano en klarinet)
klarinet wordt toegevoegd als houtblazer in het orkest.
Symfonieorkest krijgt z’n vaste vorm (standaardbezetting):
- strijkinstrumenten (1e viool, 2e viool, altviool, cello, contrabas)
- koperen blaasinstrumenten (trompet, trombone en hoorn)
- slaginstrumenten (pauken)
Componisten: J. Haydn, W.A. Mozart, L van Beethoven
Oefenen met stijlkenmerken
In dit onderdeel worden de stijlperiodes t/m de Weense Klassieken kort toegelicht. Met name de belangrijke stijlkenmerken van deze periodes worden hier samengevat.
Maak eerst de onderstaande oefeningen om er een beetje in te komen.
Het arrangement Oefenomgeving 4h se 4 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Ron Bolling
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2019-01-17 16:49:30
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.