Oefenomgeving 4h se 4

Oefenomgeving 4h se 4

Inleiding module 3

Dit is een speciale oefenomgeving ontwikkeld voor de leerlingen van Dalton Voorburg die het examenvak muziek hebben gekozen. In deze module staat de stijlperiode van de Weense Klassieken centraal.

Strijkkwartet
Symfonieorkest in de 18e eeuw
Joseph Haydn, W.A. Mozart en L. van Beethoven. De drie Weense Klassieken.

  

 
  • In deze oefenomgeving kun je je kennis toetsen en/ of oefenen met veel luisteroefeningen.
  • Het is verdeeld in drie hoofdstukken: Instrumenten, begrippen en stijlperiodes.
  • Bij de begrippen vind je ook een uitgebreid overzicht met audiovoorbeelden.
  • Bij de stijlperiodes vind je per periode een overzicht van de belangrijke kenmerken uit die periode. Dit wordt ondersteunt met audiovoorbeelden en soms een filmpje.

 

 

 

Instrumenten

Inleiding

In de periode van de Weense Klassieken ontstaat het symfonieorkest. Naast het symfonieorkest is het strijkkwartet heel populair in deze periode. Er werd veel voor gecomponeerd. Een strijkkwartet bestaat uit twee violen (1e en 2e viool), een altviool en cello. Hieronder vind je een kort luistervoorbeeld waarin je de klank van een strijkkwartet kunt beluisteren.

  
 

De volgende instrumenten en instrumentgroepen moet je kunnen herkennen en benoemen:

  • Houtblazers: dwarsfluit, piccolo, hobo, klarinet en fagot
  • Koperblazers: trompet, trombone en hoorn
  • Slagwerk: pauk
  • Strijkinstrumenten: viool (1e en 2e viool), altviool, cello, contrabas

Overig: piano, harp

De schuingedrukte instrumenten werden in de vorige stijlperiodes nog niet of bijna niet gebruikt. De klarinet werd voor het eerst door Mozart gebruikt in één van zijn composities. De piano kwam in de plaats van het clavecimbel.
In het onderstaande luistervoorbeeld hoor je deze twee 'nieuwe' instrumenten, de piano en de klarinet. 


Andere typische instrumenten uit de Barok zoals, viola da gamba, blokfluit en luit werden niet veel meer gebruikt.
Hieronder kun je twee luistervoorbeelden beluisteren. In de eerste hoor je het barokorkest met de typische klank van Barokmuziek. In het tweede luistervoorbeeld hoor je een symfonieorkest met de klank van de Weense Klassieken.

 
 

Maak de onderstaande vier oefeningen om per instrumentgroep de instrumenten te leren herkennen.

     

Luisteren - instrumenten herkennen

Oefening: Oefenen met instrumenten (29 vragen)

Start

Begrippen

Overzicht van 43 begrippen

Deze 43 begrippen moet je kennen en herkennen:
* De begrippen met een sterretje zijn nieuw! De meeste begrippen zijn voorzien van één of meer luistervoorbeelden.
Dynamiek 
Forte - f Sterk (hard)
* Fortissimo - ff Zeer sterk (hard)
Piano - p Zacht
* Pianissimo - pp Zeer zacht
Crescendo 

 

Sterker (harder) wordend  In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee uiteenlopende lijnen onder de noten.

Decrescendo 

 

Zachter wordend. In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee naar elkaar toelopende lijnen onder de noten. 

Terrassendynamiek Plotselinge overgang van sterk naar zacht of omgekeerd.

* Overgangsdynamiek Geleidelijke overgang van sterk naar zacht of omgekeerd. Een lang uitgerekt crescendo of decrescendo.
 
Tempo 
* Largo zeer langzaam
Adagio langzaam

Allegro snel

* Presto zeer snel
Ritenuto vertragen

Accelerando versnellen

Uitvoeringspraktijk - Articulatie 

Legato

 

Gebonden (de tonen worden met elkaar verbonden). De betreffende noten worden verbonden met een verbindingsboogje.

Staccato

 

Kort (de tonen worden kort, gescheiden van elkaar gespeeld). Er staat een punt boven of onder de noot.

Fermate teken

Dit teken staat boven of onder een noot of rust in de vorm van een boogje met een punt erin. Het fermateteken geeft aan dat een noot of rust iets verlengd mag worden; het is aan de uitvoerend musicus om dat te bepalen.

Uitvoeringspraktijk - Speelwijzen 

Arco Strijkinstrumenten (de snaren worden aangestreken met de strijkstok)
Arpeggio Een gebroken akkoord (drieklank) waarbij de tonen snel na elkaar worden gespeeld. Deze speelwijze wordt veel op de harp, gitaar en piano gebruikt.
Ook blaasinstrumenten kunnen arpeggio's spelen.
Pizzicato Strijkinstrumenten (de snaren worden met de vinger aangetokkeld).

 
* Tremolo Snelle toonsherhaling b.v. bij een viool: zeer vlug met de strijkstok over de snaar heen en weer gaan (op dezelfde toon).

* Glissando

Het glijden van de ene toon naar de andere op muziek-instrumenten die zich daarvoor lenen zoals: viool, trombone, gitaar en de stem. Ook op de harp en  piano worden glissando's gespeeld.

.

Overig 
A capella

Zonder begeleiding. Alleen vocaal.

* Albertijnse bas Begeleidingsfiguur linkerhand voor piano in gebroken drieklanken. Veel gebruikt bij de Weense klassieken.

Basso Continuo

In de Barok worden de instrumenten die een begeleidende rol spelen (bas + akkoorden) het basso continuo genoemd. Instrumenten: orgel, clavecimbel, luit, cello.

Bourdon

De bas in de begeleiding speelt langere tijd een kwint als samenklank.

* Cadens (slot) Een cadens als afsluiting van een thema of deel (b.v. V – I ).

* Cadens (solo) Improvisatie waarin de solist laat horen wat hij kan op instrument.

* Chromatiek

Reeks tonen bestaande uit halve toonafstanden.

Het Concertino Barok: een groep solisten in een Concerto Grosso
* Contrast Tegenstelling. Door het gebruik van contrasten kan een componist een thema spanning geven, expressief maken. Voorbeelden zijn: contrasten in instrumentatie, dynamiek, tempo, articulatietoonhoogte (melodie), notenwaarden (ritme), maatsoortschrijfwijze (homofoon, polyfoon, unisono) en karakter (lieflijk/ krachtig).

 

Concerto Grosso

Barok: een grote groep (het orkest) staat tegenover een kleine groep solisten (het concertino). Het orkest en het concertino wisselen elkaar af. 

* Drieklank (gebroken) Een drieklank waarbij de tonen niet gelijk maar na elkaar worden gespeeld (stijgend of dalend).
Homofonie

Meerstemmigheid waarbij één hoofdstem door één of meer andere stemmen begeleid wordt of alle stemmen zijn ritmisch ongeveer gelijk.

Imitatie

Een eerder gespeelde of gezongen melodie in een polyfone compositie wordt door één of meer andere stemmen nogmaals uitgevoerd. Veel in Renaissance toegepast ook wel in Barokmuziek (vooral in de Fuga) en later.

Motief   

Een motief is de bouwsteen van een compositie. Het bestaat minstens uit twee noten en moet een herkenbaar ritme hebben. Meestal bestaat het uit drie, vier of zelfs meer noten.

* Opmaat

1. Een onvolledige maat aan het begin van een muziekstuk. De ontbrekende tellen van de opmaat komen in de laatste maat van het muziekstuk terug.

2. De onbeklemtoonde begintonen of toon van een thema vóór de eerste tel.

Een opmaat begint dus nooit óp de eerste tel van een maat!

Ostinato

Een langdurige herhaling van een ritmisch of melodisch motief.

Orgelpunt

Een lang aangehouden of herhaalde toon waar de andere stemmen vrij omheen bewegen.

Parallelle beweging

De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in dezelfde richting

* Periodische zinsbouw Een muzikale zin is opgebouwd uit een voor- en nazin die even lang zijn. Zelfs de voor- en nazin kun je verdelen in twee gelijke delen. In de klassieke periode hadden de componisten een voorkeur voor symmetrie (periodische zinsbouw).

Polyfonie

Meerstemmigheid van twee of meer stemmen met elk een eigen onafhankelijke melodie. Imitatie wordt veel toegepast binnen de polyfonie. Veel in Renaissance toegepast, ook wel in Barokmuziek en later.

 Sequens

Een aantal herhalingen van een motief op een andere toonhoogte. Wordt heel veel in Barokmuziek gebruikt. Ook wel bij Weense Klassieken en later.

Tegenbeweging

De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in tegengestelde beweging

* Thema De belangrijkste muzikale zin. Het thema dient als uitgangspunt / bouwsteen voor de hele compositie. Een compositie bestaat vaak uit meerdere thema's.
Tutti

Allemaal, het hele orkest

Unisono

Eenstemmig. Alle stemmen spelen dezelfde melodie eventueel met een octaaf verschil.

Voortspinnen

Een doorgaande herhaling van een motief (en melodische variaties) zonder rustpunt. Dit wordt veel in Barokmuiziek gebruikt. Ook wel barokke motoriek genoemd.

 

 

Oefenen - begrippen en betekenis

Maak de onderstaande 9 oefeningen om je kennis te testen over de betekenis van muziekbegrippen.

Luisteren - begrippen herkennen

Oefening: Luisteren - begrippen en maatsoort (49 vragen)

Start

Stijlkenmerken

Middeleeuwen (tot 1400)

     

Belangrijke kenmerken van de Middeleeuwse muziek zijn:

  • muziek vooral vocaal en eenstemmig

  • beginnende meerstemmigheid > organum

  • veel gebruikte intervallen zijn kwart en kwint

  • Gregoriaans > responsoriaal en antifonaal, syllabisch en melismatisch

  • kunstlied > troubadours

  • dans > estampie

  • bourdonbegeleidingen (gebruik van de kwint als samenklank)

  • instrumenten > fluit, vedel, harp, trom, draailier, tamboerijn

Renaissance (1400-1600)

     
Belangrijke kenmerken van muziek uit de Renaissance zijn:

  • bloeitijd polyfonie > veel gebruik van imitatie

  • melodieopbouw vanuit vocale mogelijkheden (wat kan een stem qua toonbereik aan).

  • veel gebruikte intervallen zijn terts en sext

  • vocale genres > mis en motet (kerkelijk), chanson en madrigaal (wereldlijk)  

     

     

     

  • vocale muziek is vaak a capella

  • dans > pavane en gaillarde

  • instrumenten families > gamba’s (viola da gamba), blokfluit, luit, kromhoorn

     

     

     

  • geen aparte instrumentale muziek, vocale muziek wordt ook op instrument gespeeld

 

Componisten: Palestrina, Monteverdi, Josquin Deprez

 

Barok (1600 - 1750)

          

Belangrijke kenmerken van muziek uit de Barok zijn:

  • basis van de barokmuziek is meer homofoon dan polyfoon. Beide komen voor.

  • barokke motoriek > voortspinnen  

  • majeur en mineurtoonladders (en akkoorden)

  • veel gebruik van sequensen  

  • melodie met veel versieringen (trillers)  

  • terrassendynamiek (echodynamiek)  

  • basso continuo als basis (begeleiding) van de compositie. Vaak gespeeld door een akkoordinstrument (clavecimbel, orgel, luit) en een bas (cello)  

  • ontstaan opera, oratorium, passie

  • recitatief, aria, koraal

  • suite > verzameling dansen

  • fuga (polyfoon)

  • instrumentale muziek verzelfstandigt. Ontstaan van orkest.

  • Barokorkest bestaat vooral uit strijkinstrumenten

  • triosonate > 2 solo-instrumenten met basso continuobegeleiding

  • Concerto grosso (tutti < > concertino) en solo concert (tutti < > solist)

  • bloeitijd orgel en clavecimbel

  • andere belangrijke instrumenten > hobo, fagot, fluit (blokfluit, dwarsfluit), luit, trompet, hoorn, pauk, viool, altviool, cello, contrabas

 

Componisten > Antoni Vivaldi, J.S. Bach, G.F. Händel, Daniel Purcell

 

Weense Klassieken (1750 - 1815)

     

Belangrijke kenmerken van muziek uit de periode van de Weense klassieken zijn:

  • drieklank als basis voor de motieven

  • thema of meerdere thema's staan centraal in composities

  • strenge periodische zinsbouw (voorzin, nazin)  

  • herhaling komt veel voor (b.v. van thema)

  • majeur en mineurtoonladders (en akkoorden)

  • Albertijnse bassen (begeleidingsfiguur linkerhand voor piano in gebroken drieklanken)  

  • contrasttechniek (contrast in instrumentatie, dynamiek, tempo, schrijfwijze, maatsoort, toonhoogte of ritme)  

  • overgangsdynamiek = geleidelijke dynamische verandering (crescendo, decrescendo)  

  • Hoofdvorm (expositie met 2 thema’s (expositie wordt herhaald), doorwerking waarin wordt gemoduleerd (verandering van toonsoorten), reprise (herhaling van de expositie)

  • symfonie en sonate

  • soloconcert

  • cadens in soloconcert (improvisatie waarin de solist laat horen wat hij kan op instrument)

  • cadens als afsluiting  (b.v. V – I )

  • opera

  • menuet en trio (A B A)

  • rondo ( A B A C A B A )

  • strijkkwartet  (1e en 2e viool, altviool en cello)

  • piano i.p.v clavecimbel  (luistervoorbeeld: piano en klarinet)

  • klarinet wordt toegevoegd als houtblazer in het orkest.

Symfonieorkest krijgt z’n vaste vorm (standaardbezetting):

- strijkinstrumenten (1e  viool, 2e viool, altviool, cello, contrabas)

- houten blaasinstrumenten (dwarsfluit, piccolo, hobo, klarinet, fagot)

- koperen blaasinstrumenten (trompet, trombone en hoorn)

- slaginstrumenten (pauken)



Componisten: J. Haydn, W.A. Mozart, L van Beethoven

 

Oefenen met stijlkenmerken

In dit onderdeel worden de stijlperiodes t/m de Weense Klassieken kort toegelicht. Met name de belangrijke stijlkenmerken van deze periodes worden hier samengevat.

Maak eerst de onderstaande oefeningen om er een beetje in te komen.

   

Luisteren - stijlkenmerken herkennen

Oefening: Stijlperiodes bepalen ( ME, Renaissance, Barok, Weense Klassieken) - (33 vragen)

Start

  • Het arrangement Oefenomgeving 4h se 4 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Ron Bolling Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2019-01-17 16:49:30
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit is een oefenomgeving die gemaakt is voor de leerlingen uit de 4havo examengroep van Dalton Voorburg.
    Leerniveau
    HAVO 4; HAVO 5; VWO 4; VWO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Muziek;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Bolling, Ron. (z.d.).

    oefenomgeving_4h_se3

    https://maken.wikiwijs.nl/55062/oefenomgeving_4h_se3

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Oefenen met instrumenten (29 vragen)

    Luisteren - begrippen en maatsoort (49 vragen)

    Stijlperiodes bepalen ( ME, Renaissance, Barok, Weense Klassieken) - (33 vragen)

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.