Werkwoordspelling les 3-6

Werkwoordspelling les 3-6

Werkwoordspelling les 3

Voltooid deelwoord

Om een voltooid deelwoord goed te spellen, moet je net als bij een persoonsvorm in de verleden tijd onderscheid maken tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Weet je nog het verschil:
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep).
Zwakke werkwoorden blijven gelijk in klank in de verleden tijd (maak - maakte).

De regel voor het spellen van een zwak voltooid deelwoord is als volgt:

1. Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld maken

2. Je haalt er -en vanaf, mak

3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? -k, JA
    dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -t op het eind. gemaakt

Nog een keer met het werkwoord leren

1. leren
2. ler
3.
staat de laatste letter in kofschiptaxi? r, NEE
   
dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -d op het eind. geleerd

 

kofschiptaxi is een ezelsbruggetje. De medeklinkers in het woord geven aan of er een -t of een -d achter het voltooid deelwoord komt te staan. Let op: de klinkers tellen niet mee! Eindigt je woord op een klinker (roeien- roei) dan krijg je altijd een -d!

Oefening A
Maak hier de oefening met voltooid deelwoorden.

Oefening B
Bij deze oefening helpen ze je een handje. Tussen haakjes staat nu niet het hele werkwoord, maar het begin van het voltooid deelwoord.

Nog meer oefenen?

Klik op volgende --> voor de uitleg van sterke werkwoorden.

Sterke werkwoorden

Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord meestal op -en. Bijvoorbeeld: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees - gewezen, helpen - hielp - geholpen.

Niet alle werkwoorden passen precies in bovenstaande indeling; er zijn uitzonderingen: brengen - bracht - gebrachteten - at - gegetengaan - ging - gegaan, bakken - bakte - gebakken,vragen - vroeg - gevraagdwreken - wreekte - gewroken en zeggen - zei - gezegd.

Sterke werkwoorden moet je dus uit je hoofd leren.

Oefening C
Deze oefening heeft zwakke en sterke werkwoorden die in de voltooide tijd gezet moeten worden.

Oefening D
Oefen hier je werkwoordspelling. Je kan kiezen tussen tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooid deelwoord.

Stercollecties

Voor mavoklassen klik hier.

Werkwoordspelling les 4

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het is dan geen werkwoord meer, maar vergelijkbaar met woorden als 'lang', 'groen' en 'sterk': het zegt iets over het woord dat erna komt.

Stap voor stap gaan we een bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord maken.

Stap 1: begin met het werkwoord dat je wil gaan gebruiken. Bijvoorbeeld verven; ik  verf de deur, de deur is nu geverfd.
Stap 2: neem het voltooid deelwoord van het werkwoord dat je hebt gekozen; verven - geverfd.
Stap 3: eindigt je voltooid deelwoord op een d of t, dan plaats je er een -e achter.
            eindigt je voltooid deelwoord op -en, dan laat je het zo staan.
            Bijvoorbeeld: geverfd ⇒geverfde: de geverfde deur
            Bijvoorbeeld: gemaakt ⇒ gemaakte: de gemaakte deur
            Bijvoorbeeld: gesloten ⇒ gesloten: de gesloten deur

Nog een keer:

Als het voltooid deelwoord eindigt op d of t

  • Ik  leerde voor mijn repetitie.
  • Ik heb mijn repetitie geleerd.
  • De geleerde repetitie heb ik goed gemaakt. (bijvoeglijk gebruikt)
     
  • Ik maakte mijn fiets.
  • Ik heb mijn fiets gemaakt.
  • De gemaakte fiets rijdt weer als een zonnetje. (bijvoeglijk gebruikt)
     

In bepaalde gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een korte klank + d of + t:

  • Ik redde het dier. 
  • Het dier is gered. 
  • Het geredde dier loopt weer in het bos. (bijvoeglijk gebruikt)
     
  • De vloer verrotte helemaal. 
  • De vloer is helemaal verrot. 
  • De verrotte vloer kraakt gevaarlijk. (bijvoeglijk gebruikt)

In bovenstaande voorbeelden wordt de eindletter verdubbeld, omdat je het anders verkeerd uitspreekt.

 

  Schrijf een bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk. Dus als de uitspraak het toestaat, schrijf je maar 
  
één -d of -t !

 

Als het voltooid deelwoord eindigt op 'en'

Sommige sterke werkwoorden hebben een voltooid deelwoord op 'en'.

  • Ik braad het gehakt.
  • Ik heb het gehakt gebraden.
  • Het gebraden gehakt smaakt heerlijk.
     
  • Ik begrijp de uitleg.
  • De uitleg is begrepen. 
  • De begrepen uitleg hoef ik niet meer op te zoeken. (bijvoeglijk gebruikt)
     
  • Ik stoot mijn hoofd.
  • Ik heb mijn hoofd gestoten. 
  • Het gestoten hoofd doet flink pijn. (bijvoeglijk gebruikt)

In de bovenstaande voorbeelden zie je dat het voltooid deelwoord zijn eindletter n behoudt.

 

Oefening 1 (Met nogmaals de uitleg)

Oefening 2 (Juf Melis)

Oefening 3 

Oefening 4

Oefening 5

 

Vind je het moeilijk? Probeer dan nog deze oefening!

Oefening A (In stapjes: eerst het voltooide deelwoord, dan het bijvoeglijk naamwoord)

 

Vind je dit makkelijk? Probeer dan deze pittige oefeningen eens!

Oefening B

Oefening C

 

Werkwoordspelling les 5

Onvoltooid deelwoord

Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn.
Het onvoltooid deelwoord is heel makkelijk te vormen: het is altijd hele werkwoord (infinitief) + d.

Gillend renden de meisjes het spookhuis uit.
Kees gaat rennend naar school.
Hij bereikte al schoppend het doel van de tegenstander.

Oefening: vul de zinnen aan met een onvoltooid deelwoord.

Gebiedende wijs

In een zin waar geen onderwerp, maar wel een bevel of opdracht staat, staat in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm, dit is de stam van het werkwoord.

Schop weg die bal!
Doe je jas uit!
Pak je tas!
Lees deze tekst!

 

Stercollectie

Werkwoordspelling les 6

Engelse werkwoorden

Het vervoegen van Engelse werkwoorden in het Nederlands

Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels.

Dus; is het de persoonsvorm? Dan gebruik je het volgende schema:

  tt vt
ik stam stam +te/de
hij stam+t stam +te/de
wij hele werkwoord stam +ten/den

 

Bijvoorbeeld: racen

  tt vt
ik race racete
hij racet racete
wij racen raceten

 

Denk niet: "Maar dat staat raar", werkwoordspelling is makkelijk als je de regels toepast. Let vooral op je stam! Want die komt steeds terug. De stam van racen is niet rac, want dat spreek je anders uit. Het is dus race.

Om erachter te komen of er nu -te of -de achter komt in de verleden tijd, gebruik je het 't kofschipx

Racen -en = rac; de c zit in het 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -te. stam+ te: racete
Bloggen - en = blog; de g zit niet in 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -de. stam+ de: blogde

 

Oefeningen:

Oefening 1: Citotrainer

Oefening 2: tegenwoordige tijd

Oefening 3: verleden tijd

Oefening 4: voltooid deelwoord

Oefening 5: gemengde oefening

Stercollecties