Thema 2 Wie ben ik? - hv12

Thema 2 Wie ben ik? - hv12

Wie ben ik?

Inleiding

Stel je voor dat ze in het verleden al internet zouden hebben gehad. Met websites als Instagram, Facebook of Wikipedia. Hoe zou een profielpagina er dan uit hebben gezien? En wat zou jij dan op je profielpagina zetten als je in die tijd had geleefd?

Je vertelt misschien waar je woont, wat je hobby’s zijn, of wat voor opleiding je doet. Maar je laat ook zien wat jij belangrijk vindt in het leven. Je laat zien wie jij bent als persoon.

Wat kan ik straks?

Hier vind je de leerdoelen die horen bij thema 2: Wie ben ik?

Leerdoel Opdracht
Ik kan omschrijven wat fictie is, fictie en non-fictie herkennen en zelf (non-)fictie schrijven op basis van informatie. Fictie - Wat is fictie?
Ik kan omschrijven wat de persoonsvorm is en deze herkennen in een zin. Grammatica - Persoonsvorm
Ik weet wat wordt bedoeld met de hoofdgedachte, kernzin en lead van een tekst. Schrijven - nieuwswaarde
Ik kan omschrijven waar je rekening mee moet houden bij het maken van de lay-out van een tekst. Schrijven - nieuwswaarde
Ik kan benoemen welke criteria van belang zijn bij het selecteren van nieuws voor een nieuwsredactie. Schrijven - nieuwswaarde
Ik kan uitleggen wat synoniemen zijn en waarom het goed is deze te gebruiken in een tekst. Woordenschat - Synoniemen
Ik kan met een voorbeeld uitleggen dat de context vaak bepalend is voor de woordkeuze. Woordenschat - Synoniemen

Wat ga ik doen?

Planning

Het thema 'Wie ben ik?' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd Eindproduct
Inleiding 0,5 lesuur -
Fictie - Wat is fictie? 2 lesuren Schrijfopdracht
Keuze uit fictie of
non-fictie
Grammatica - Persoonsvorm 2 lesuren Toets of Schema
Schrijven - Nieuwswaarde 4 lesuren Werkblad en schoolkrant
Woordenschat - Synoniemen 1 lesuur Toets of Kruiswoordraadsel
Afsluiting 2 lesuren Online profielpagina
Totaal 11 à 12 lesuren  

Opdrachten

Fictie - Wat is fictie?

Wat is fictie?

Intro

In deze opdracht staat fictie centraal.

Maar wat is fictie? Dat wordt in de volgende video uitgelegd.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • in mijn eigen woorden omschrijven wat fictie is.
  • bij teksten onderscheid maken tussen fictie en non-fictie.
  • voorbeelden noemen van fictie en non-fictie in teksten en andere media.
  • zelf fictie schrijven op basis van informatie.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het lezen van de kennisbank kan ik vragen beantwoorden over fictie.
Stap 2 Ik kan in een tweetal oefeningen aangeven of de voorbeelden fictie zijn of geen fictie.
Stap 3

Ik kan van verschillende media-elementen benoemen of er sprake is van fictie of non-fictie.
Stap 4 Ik kan van verschillende films aangeven of ze zijn gebaseerd op feiten of niet.
Stap 5 Ik kan zelf een fictief verhaal schrijven die gebaseerd is op feiten.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend   Hier vind ik de kennisbank en de samenvattingsoefening die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als ik kies voor eindopdracht A schrijf ik een fictietekst naar keuze.
Eindopdracht B Als ik kies voor eindopdracht B schrijf ik een fictieve tekst die op waarheid is gebaseerd.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Je hebt 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Fictie: Wat is fictie?

 

Stap 2: Wel of geen fictie?

Wanneer is iets wel fictie en wanneer niet?
Maak de volgende twee oefeningen.

Stap 3: Fictie en media

Alle boeken, films en andere media zijn te verdelen in fictie en non-fictie (non = niet).
Dat lijkt een gemakkelijke verdeling, maar er zijn ook 'grensgevallen'.
Bedenk zelf maar eens een voorbeeld van een tekst of een film waarin verzonnen en niet-verzonnen onderdelen door elkaar worden gebruikt.

Stap 4: Fictie gebaseerd op feiten

Veel schrijvers van fictie gebruiken ware gebeurtenissen of feiten in hun verhaal.
Denk maar eens aan schrijvers van spannende boeken, die zich in de Tweede Wereldoorlog afspelen.
Het boek "Oorlogswinter" van Jan Terlouw is daarvan een voorbeeld.

Ook films zijn soms gebaseerd op ware gebeurtenissen.
Maak de volgende oefening.

 

Stap 5: Zelf schrijven

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbank en de samenvattingsoefening en die hoort bij deze opdracht.

Eindopdracht A: Schrijf non-fictie

Je kent nu het verschil tussen fictie en zakelijke teksten.

Als je kiest voor eindopdracht A schrijf je een non-fictie artikel.

Zoek nu op internet of in een krant of tijdschrift een artikel (non-fictie) waarin het onderwerp je aanspreekt.

  • Schrijf hierover een fictief verhaal van twee A4.
  • Schrijf eronder, welke ware feiten je gebruikt hebt voor het verhaal.
  • Zorg voor een goede indeling in alinea's.

Beoordeling
Je verhaal laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt je verhaal op:

  • De inhoud: is het verhaal een goed voorbeeld van non-fictie?
    Is het gebaseerd op de feiten in het genoemde artikel?
    Zijn die feiten uit de tekst benoemd?
  • De omvang: is het verhaal ongeveer 2 A4?
  • De vorm: is het verhaal netjes vormgegeven?
  • Taalfouten: bevat je verhaal niet teveel taalfouten?

Klaar?
Lever je eindopdracht in bij je docent.

Artikel schrijven

Een artikel is een goede manier om informatie te presenteren of een gebeurtenis te beschrijven.

 

Eindopdracht B: Schrijf half-fictie

Je kent nu het verschil tussen fictie en zakelijke teksten.

Als je kiest voor eindopdracht B schrijf je een fictief verhaal dat op waarheid is gebaseerd.

Je kent vast voorbeelden van mythen en sagen, die de Grieken en Romeinen elkaar graag vertelden. Mythen zijn godenverhalen, in sagen spelen (half-)menselijke helden zoals Hercules een hoofdrol. Jij hebt vast ook wel een held: iemand die jij erg bewondert - een filmster of een zangeres misschien?

Pak het zo aan:

  • Verzamel feiten over je held.
  • Bedenk een verhaal waarin jouw held(in) een geweldige daad verricht.
  • Meng feiten en verzinsels mooi door elkaar.
    - Denk bijvoorbeeld aan de omgeving waar het verhaal zich afspeelt (kan echt bestaan), namen en films of muzieknummers.
  • Illustreer je verhaal met afbeeldingen, foto's en bijvoorbeeld een kaart of een (bestaande of verzonnen) songtekst zodat alles op een 'echt' verslag lijkt.
  • Zorg dat je verhaal maximaal 2 A4 groot is.

Inspiratie nodig? Kijk eens op deze site www.beleven.org

Beoordeling
Je verhaal laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt je verhaal op:

  • De inhoud: is het verhaal goed op waarheid gebaseerd?
    Verricht de held een echte heldendaad?
    Zijn de feiten goed benoemd.
  • De omvang: is het verhaal ongeveer 2 A4?
  • De vorm: is het verhaal netjes vormgegeven?
  • Taalfouten: bevat je verhaal niet teveel taalfouten?

Klaar?
Lever je eindopdracht in bij je docent.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Was het door de video duidelijk wat fictie is of heb je dat tijdens de rest van de opdracht geleerd?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Inhoud
    Kende je het verschil al tussen fictie en non-fictie?
    Vond je het lastig om bij de verschillende media aan te geven wat fictie was?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Heb je gekozen voor fictie of half-fictie?
    Kun je goed verhalen verzinnen?

Grammatica - Persoonsvorm

Persoonsvorm

Intro

In deze opdracht staat de persoonsvorm centraal.

Je gaat leren wat de persoonsvorm is en hoe je deze vindt in een zin.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • in mijn eigen woorden omschrijven wat een persoonsvorm is.
  • de persoonsvorm in een zin vinden.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de kennisbank kun je aangeven wat de persoonsvorm is en deze vinden in een zin.
Stap 2 Ik kan in een zoekmachine verschillende schema's vinden die mij helpen de persoonsvorm te vinden. Deze schema's kan ik met elkaar vergelijken.
Stap 3

Ik kan moeilijke persoonsvormen in een zin vinden.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend   Hier vind ik de kennisbank en begrippenlijst die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als ik kies voor eindopdracht A maak ik een toets over de persoonsvorm
Eindopdracht B Als ik kies voor eindopdracht B maak ik een tabel of schema waarmee ik de persoonsvorm kan vinden.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Grammatica: De persoonsvorm

Zoek nu de persoonsvorm in de volgende oefening:

Stap 2: Persoonsvorm vinden

Stap 3: Moeilijke persoonsvormen

Je hebt twee manieren geleerd om de persoonsvorm te vinden in een zin.
Maar sommige zinnen hebben een extra moeilijkheid.

  • In sommige zinnen staat geen persoonsvorm.
    Voorbeeld: Tsjonge, wat een lastige zin zeg.
  • In sommige zinnen staan meerdere persoonsvormen.
    Voorbeeld: Hij ging op weg maar draaide zich halverwege nog een keer om en zwaaide.
  • ​In sommige zinnen staan woorden die lijken op persoonsvormen, maar het niet zijn.
    Kijk dus goed of het wel een werkwoordsvorm is.
    Voorbeeld: Ik zag mijn moeder druk met de was bezig.
    Was is hier geen verleden tijd van zijn, maar een zelfstandig naamwoord.

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbank en begrippenlijst die horen bij deze opdracht:

Grammatica: De persoonsvorm

 

Persoonsvorm (pv):
De vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort. De persoonsvorm heet persoonsvorm omdat er vaak een persoon bij hoort, maar er kan ook een dier of ding bij horen.

Werkwoord:
Het zinsdeel dat aangeeft wat je doet. Het geeft dus een activiteit aan. Bijvoorbeeld lopen, fietsen, zingen. Ook laat een werkwoord zien of de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat.

Samengestelde zin:
Een samengestelde zin herken je aan een dubbele punt, een komma of bijvoorbeeld het woordje 'en'.
Samengestelde werkwoorden:
Een samengesteld werkwoord is een werkwoord dat bestaat uit twee delen, die ook apart van elkaar in één zin kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld: gebruikmaken(Hij maakt gebruik van.), aankomen (Hij komt op Schiphol aan.)

 

Eindopdracht A: Toets

Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets.

Succes!

Eindopdracht B: Schema

Als je kiest voor eindopdracht B ga je zelf een tabel/schema maken.

In de tabel of het schema laat je op minimaal twee manieren zien hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Werkwijze:

  • Bepaal eerst welke manieren je in je tabel/schema gaat verwerken.
  • Zorg dat je bij iedere manier voorbeelden hebt.
  • Bedenk hoe je tabel/schema er uit gaat zien.
    Wordt het een pijlenschema?
    Of is een tabel toch overzichtelijker?
  • Maak een eerste versie van je tabel/schema.
  • Vraag commentaar op je eerste versie aan een klasgenoot.
  • Verwerk het commentaar.

Let op! Kopieer geen tabel/schema van internet. Je maakt je eigen versie!

Beoordeling
Het schema laat je beoordelen door je docent.
Bij de beoordeling let je docent op:

  • De inhoud: wordt duidelijk uitgelegd hoe je de persoonsvorm kunt vinden?
  • De inhoud: staan er goede voorbeelden in het schema?
  • De verzorging: ziet je tabel/schema er verzorgd uit?
  • De planning: heb je het tabel/schema op tijd klaar?

Klaar?
Lever je tabel/schema in bij je docent.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Had je alle vragen goed? Zo nee, zou je nu wel alle vragen goed hebben?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Inhoud
    Welke manier van het vinden van de persoonsvorm heeft jouw voorkeur?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Heb je gekozen voor de toets of voor het maken van het schema?
    Was je blij met je keuze?

  •  

Schrijven - Nieuwswaarde

Nieuwswaarde

Intro

Deze opdracht combineert onderdelen uit de categorie 'Lezen' met onderdelen uit de categorie 'Schrijven'.

In deze opdracht draait het om de volgende vraag:

  • Hoe bepaal je wat er in de krant komt en wat niet?

Bekijk de volgende SchoolTV video: Kidsweek
Welke bronnen gebruikt Kidsweek om zijn nieuws te verzamelen en hoe worden artikelen geselecteerd?
Bespreek het met een klasgenoot.

 

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • omschrijven wat de hoofdgedachte van een tekst is en waar ik deze in de tekst kan vinden.
  • het verschil omschrijven tussen oriënterend lezen en zoekend lezen.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met de lead van een tekst.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met de kernzin.
  • twee manieren noemen hoe ik een tekst kan afsluiten.
  • aangeven waar ik bij de lay-out van een tekst rekening mee moet houden.
  • minimaal vier criteria opnoemen die voor de nieuwsredactie van belang zijn bij de selectie van nieuws.
  • een aantal nieuwsrubrieken noemen die in een schoolkrant kunnen voorkomen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de kennisbank kun je vragen beantwoorden over de verschillende onderdelen van een tekst.
Stap 2 Na het kijken van een video kun je vragen beantwoorden over nieuwswaarde en beeldvorming.
Stap 3 Je kunt over twee gelezen teksten vragen beantwoorden op het werkblad.
Stap 4 Je kunt de criteria die een redactie hanteert benoemen en verwerken op het werkblad.
Stap 5 Je kunt verschillende artikelen zoeken en van deze artikelen de nieuwswaarde bepalen.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind je de kennisbanken en de samenvattingsoefening die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Hele klas Je kunt samen met de klas een schoolkrant maken, waarbij je jouw rol in de redactie op de juiste manier invult. Ook werk je zo nodig het werkblad bij.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Benodigdheden

Tijd
Voor deze opdracht heb je 4 lesuren.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands de volgende onderwerpen:

Lezen: De hoofdgedachte van een tekst

Lezen: Zoekend lezen

Schrijven: Opbouw van een tekst

Schrijven: Lay-out

Maak nu de volgende oefening:

Stap 2: Nieuwswaarde

Bekijk nu het volgende video en beantwoord daarna de vragen onder de video.
Lees de vragen door voor je de video gaat kijken.

Video: Focus op de maatschappij

Stap 3: Nieuwsberichten

De komende stappen kom je elke keer vragen tegen die je gaat beantwoorden op het werkblad Nieuwswaarde.
Sla het werkblad op en bewaar je antwoorden goed.
Het maakt deel uit van de eindopdracht van deze opdracht.

Stap 4: Redactie

Stap 5: Nieuwswaarde bepalen

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbanken en de samenvattingsoefening die horen bij deze opdracht.

Lezen: De hoofdgedachte van een tekst

Lezen: Zoekend lezen

Schrijven: Opbouw van een tekst

Schrijven: Lay-out

 

Eindopdracht: Schoolkrant

Eindproduct
Het eindproduct van deze opdracht bestaat uit twee onderdelen:

  1. Werkblad Nieuwswaarde
    De antwoorden hebben jullie in de stappen op het werkblad genoteerd.
  2. Een schoolkrant.
    Voor het maken van de schoolkrant wordt de klas in vijf groepen verdeeld.
    Ieder groepje maakt een deel van de krant.

Jullie gaan nu beginnen aan het maken van het eindproduct: een schoolkrant.
Jullie maken met de hele klas één schoolkrant.

Groepen maken
Voor het maken van de schoolkrant wordt de klas in vijf groepen verdeeld. Ieder groepje maakt een deel van de krant. Ieder groepje kiest een eigen chef. Eén van de chefs is de hoofdredacteur van de hele schoolkrant.
Het kan ook anders: begin met chefs aan te wijzen, en laat die hun personeel kiezen èn hun hoofdredacteur.

Iedere groep heeft een eigen taak.

  • Groep 1: zorgt voor foto’s en illustraties in opdracht van de andere groepen.
  • Groep 2: zoekt nieuws over recente gebeurtenissen of evenementen op school en schrijft commentaar op ontwikkelingen of gebeurtenissen en formuleert hierover een beargumenteerde mening of een advies aan de schoolleiding.
  • Groep 3: maakt een rubriek voor zogenaamde ingezonden brieven en verzorgt een puzzel- en striprubriek. Groep 1 kan je hierbij helpen.
  • Groep 4: verzorgt een interview met een (nieuwe) docent met een bijpassend portret en verzorgt een rubriek Humor in de klas.
  • Groep 5: zoekt algemeen onderwijsnieuws dat interessant is voor leerlingen en verzorgt een rubriek Wist u dat….

Nieuws verzamelen
Nu is het tijd om het nieuws te verzamelen en de artikelen voor in de schoolkrant te gaan schrijven. Vervolgens lezen jullie alle artikelen en moet worden bepaald welke artikelen wel en welke artikelen niet in de schoolkrant komen. Als de keuze is gemaakt, moeten de gekozen artikelen in de gewenste lay-out worden geplaatst. Tenslotte moeten de artikelen worden samengevoegd tot een complete krant en moet besloten worden hoe de krant verspreid gaat worden. Volg daarvoor de volgende stappen:

  1. Overleggen
    Overleg met je groepje waarover en hoe jullie gaan schrijven. Samen kom je vast tot leuke onderwerpen. Bedenk opdrachten voor de fotografen en de tekenaars.
  2. Schrijven
    Iedereen van groep 2 schrijft een artikel. Zorg voor langere en kortere artikelen. Verzin ook een leuke kop (titel) voor ieder artikel. Schrijf je naam onder het artikel.
  3. Lezen
    De chef verzamelt alle artikelen van zijn groep en laat de artikelen aan de andere groepjes zien. Dat kun je doen door alle groepjes telkens van tafelgroepje te laten wisselen waar de artikelen op blijven liggen. Alle groepjes lezen dus alles van elkaar. Markeer taalfouten.
  4. Afronden
    De chefs bespreken welke artikelen wel in de krant komen en welke niet. Er is ruimte voor slechts 15 artikelen. Er zullen dus stukken af moeten vallen. De chefs bekijken of de artikelen aan de eisen voldoen. Ook maken ze een keuze uit de foto's en illustraties van groep 1. De hoofdredacteur leidt de vergadering en als de chefs het niet eens zijn, beslist de hoofdredacteur.
  5. Verbeteren en opmaken
    Ga met je groepje de artikelen die zijn uitgekozen allemaal nog eens goed lezen en verbeter ze zo nodig. Zorg ook voor een mooie lay-out. De chefs spreken met elkaar af wat voor lettertype gebruikt moet worden en hoe groot ze moeten zijn (hoe groot 'gewone' tekst, hoe groot koppen). Denk om de juiste plaatsing van de foto's en tekeningen. Kijk eens hoe ze dat in een echte krant aanpakken.
  6. Samenvoegen
    De chefs zorgen ervoor dat er een complete krant wordt gemaakt van alle artikelen.
  7. Verspreiden
    Misschien is het wel leuk om de krant te verspreiden over de hele school! Een digitale versie kan natuurlijk ook. Overleg met je docent.

Beoordeling
Je krijgt een goede beoordeling voor deze opdracht als:

  • Je het werkblad Nieuwswaarde goed hebt ingevuld en hebt ingeleverd bij je docent.
  • Je in je groepje een bijdrage hebt geleverd aan het overleggen, schrijven, lezen, verbeteren en opmaken van de artikelen.

 

Krant maken

Een krant kun je natuurlijk hartstikke goed zelf maken! Je verzamelt foto’s, tekeningen, schema’s, tekststukjes en quotes over een bepaald onderwerp.

 

Artikel schrijven

Een artikel is een goede manier om informatie te presenteren of een gebeurtenis te beschrijven.

 

Terugkijken

Inleiding

  • Kijk nog eens goed naar de opdracht in de inleiding.
    Benoem nu uit je hoofd welke bronnen Kidsweek gebruikt voor het vergaren van nieuws.

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 4 uur met dit opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat met het aantal lessen dat je hebt gehad?
  • Inhoud
    Vond je het handig om de antwoorden op de vragen op het werkblad te noteren?
    Kon je veel nuttige informatie uit de beide video's halen?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Was het leuk om samen met de hele klas een eindopdracht te maken?
    Was je tevreden over de rol die je gekregen hebt of had je liever een andere rol gehad? Waarom?

Woordenschat - Synoniemen

Synoniemen

Intro

In deze woordenschatopdracht staan synoniemen centraal.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • aan de hand van voorbeelden uitleggen wat een synoniem is.
  • uitleggen waarom het goed is om in teksten gebruik te maken van synoniemen.
  • met een voorbeeld uitleggen dat de context vaak bepalend is voor mijn woordkeuze.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de Kennisbank kan ik synoniemen vinden van verschillende woorden.
Stap 2 en In een tekst kan ik woorden die consequent op dezelfde manier gebruikt worden vervangen door een synoniem.
Stap 3 Ik kan woorden die meerdere synoniemen hebben op de juiste manier gebruiken in de context.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik kennisbank die hoort bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als ik kies voor eindopdracht A maak ik een toets.
Eindopdracht B Als ik kies voor eindopdracht B maak ik een kruiswoordraadsel met synoniemen.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 lesuur de tijd.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Taal en woordenschat: Synoniemen

Doe nu de volgende drie oefeningen:

 

Stap 2: Woorden vervangen

Stap 3: Meerdere synoniemen

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbank hier hoort bij deze opdracht

Eindopdracht A: Toets

Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets.

Succes!

Eindopdracht B: Kruiswoordpuzzel

Als je kiest voor eindopdracht B maak je een kruiswoordpuzzel.


Aanpak:

  • Zoek eerst een kruiswoordpuzzel op in een krant of op internet. Zorg dat je begrijpt hoe het invullen van een kruiswoordraadsel werkt.
  • Maak nu een lijstje met minimaal 20 woorden met van ieder woord een synoniem.
  • Maak met de 20 woorden een ingevuld kruiswoordraadsel op ruitjespapier. Zorg dat ieder woord minimaal met één ander woord verbonden is.
  • Maak nu het echte kruiswoordraadsel. Schrijf de omschrijvingen (de synoniemen) naast de puzzel.
  • Maak een kopie van jouw kruiswoordraadsel en vraag een andere klasgenoot om de puzzel op te lossen.

Beoordeling
Je krijgt een goede beoordeling voor de opdracht als:

  • Het kruiswoordraadsel minimaal 20 woorden bevat.
  • De omschrijvingen (synoniemen) op de juiste manier naast het kruiswoordraadsel staan.
  • Het kruiswoordraadsel er verzorgd uitziet.
  • Het kruiswoordraadsel op tijd klaar is .

Klaar?
Lever je kruiswoordraadsel in bij je docent.

Kruiswoordpuzzel maken

Bij een kruiswoordpuzzel vul je de letters van woorden in vakjes in.  

 

Terugkijken

Inleiding

  • Kijk nog eens goed naar de opdracht in de inleiding.
    Zou je nog steeds dezelfde zin formuleren als je de betekenis van het begrip synoniem moet geven?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 1 uur met dit opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat met het aantal lessen dat je hebt gehad?
  • Inhoud
    Heb je verrassende nieuwe synoniemen geleerd?
    Kon je elke keer snel het juiste synoniem vinden?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Heb je gekozen voor de toets of voor de kruiswoordpuzzel? Was je tevreden over je keuze?

Afsluiting

Kennisbanken

Eindopdracht

Je gaat het thema ‘Wie ben ik?’ afronden. Hiervoor maak je een online profielpagina van iemand die in het verleden leefde. Dit mag een bestaand persoon zijn of een personage uit een boek dat je hebt gelezen. Belangrijk is wel dat de feiten en de omstandigheden waarin deze persoon leefde, kloppen. De lezer van de door jou gemaakte profielpagina moet echt het idee krijgen dat deze persoon alles zelf heeft geschreven! Je moet je dus zo goed mogelijk inleven en doen alsof je die persoon zelf bent.
Je maakt deze eindopdracht alleen. Je hebt ongeveer twee lesuren nodig voor het maken van je pagina.

Aan de slag

  1. Kies een persoon die je interessant of sympathiek vindt. Vraag je geschiedenisdocent om ideeën, doe inspiratie op bij www.canonvannederland.nl of kies uit deze mogelijkheden:

    1. Fantasiepersonen:
    - Ishanna, een priesteres uit Babylon;
    - Marcus, een Romeinse soldaat;
    - Rowald, een Engelse ridder;
    - Rufina, een Middeleeuwse jonkvrouw;
    - Anthonie, een matroos bij de VOC.

    2. Echte personen:
    - Spartacus, een Romeinse gladiator;
    - Hannie Schaft, een verzetsstrijdster in de Tweede Wereldoorlog;
    - Farao Ramses, een farao uit het oude Egypte;
    - Rembrandt, een Nederlandse schilder;
    - Annie M.G. Schmidt, een Nederlandse kinderboekenschrijfster.
  2. Verzamel informatie over deze persoon. Zoek naar informatie over wat deze persoon in zijn/haar leven allemaal meemaakte, zodat je je kunt inleven.
  3. Zoek geschikte afbeeldingen, waarvan er minstens één geschikt is als profielfoto.
  4. Maak de profielpagina. Dit mag op papier, in een word-document, of met behulp van een online tool. Kijk voor tips in de gereedschapskist Website maken. Vul de pagina met de belangrijkste informatie over jouw persoon. Fantaseren mag. Schrijf ook zes berichten die passen bij het leven van jouw persoon. Leef je goed in en schrijf echt alsof je die persoon bent! Laat eventueel klasgenoten een reactie schrijven onder die berichten.

Beoordeling
Bij de beoordeling let je docent op de volgende punten:

  • Ziet de pagina er netjes en verzorgd uit?
  • Komen verschillende aspecten uit het leven van de persoon naar voren?
  • Staan de berichten in chronologische volgorde?
  • Is het geschreven in de ik-vorm?
  • Passen de afbeeldingen bij de berichten?
  • Geeft de pagina een compleet beeld van deze persoon?

Klaar?
Stuur je docent de link naar jouw profielpagina.

Website maken

Op een website kun je informatie weergeven over allerlei onderwerpen, door middel van kleuren, teksten, filmpjes en afbeeldingen. Door een website te maken laat je zien welke kennis je hebt opgedaan over een bepaald onderwerp. Je gaat hiervoor op zoek naar geschikte informatie zoals afbeeldingen en relevante artikelen. Deze informatie zet je om in je eigen woorden.

D-toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Terugkijken

Inleiding

  • Kijk nog eens goed naar de opdracht in de inleiding.
    Welk bericht dat je op de facebookpagina van Toetanchamon zou schrijven klopt het meest met de geschiedenis? En wat was het leukste bericht?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van dit thema nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 11 à 12 uur met dit thema bezig zou zijn. Klopt dat met het aantal lessen dat je over dit thema hebt gehad?
  • Inhoud
    Welke opdracht binnen dit thema vond je het leukste? Welke het moeilijkste?
    Kun je informatie die je in de ene opdracht krijgt soms weer gebruiken in de andere opdracht?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Vond je het moeilijk om je in te leven?
    Was het lastig om de juiste informatie te selecteren?
    Vind je het leuk om gefantaseerde teksten te schrijven. Waarom?

 

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij het thema passende externe linkjes
naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Fictie

Grammatica

  • Complete uitleg persoonsvorm.
    www.onzetaal.nl
  • Oefenen met de Leestrainer.
    www.leestrainer.nl
  • Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Wat is de persoonsvorm?
  • Leerlingen voor leerlingen

Schrijven

  • Hoe schrijf je een goed artikel?
    http://jan.liebregts.eu/schrijven
  • Wat is nieuws en journalistiek (met een stukje geschiedenis).
  • Hoe schrijf je een nieuwsbericht?
  • Leerlingen voor leerlingen
  • Het arrangement Thema 2 Wie ben ik? - hv12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-11-29 10:40:25
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    StudioVO

    Deze module is ontwikkeld door medewerkers van StudioVO.

    Fair Use

    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Nederlands voor hv12. Dit thema bestaat uit vier opdrachten, waarbij in iedere opdracht een andere taalvaardigheid centraal staat. In deze opdracht leer je verschillende aspecten van taalvaardigheid. Je leert wat fictie is en hoe je fictie en non-fictie kunt herkennen. Daarnaast leer je zelf (non-)fictie te schrijven op basis van informatie. Je leert ook wat de persoonsvorm is en hoe je deze kunt herkennen in een zin. Verder leer je over de hoofdgedachte, kernzin en lead van een tekst, en waar je rekening mee moet houden bij het maken van de lay-out van een tekst. Ook leer je welke criteria belangrijk zijn bij het selecteren van nieuws voor een nieuwsredactie. Daarnaast leer je wat synoniemen zijn en waarom het goed is om deze te gebruiken in een tekst. Tot slot leer je dat de context vaak bepalend is voor je woordkeuze. De eindopdracht van dit thema is om een Facebookpagina te maken van iemand die in het verleden leefde, echt of gefantaseerd. Je moet je zo goed mogelijk inleven en doen alsof je die persoon zelf bent. Hiervoor verzamel je veel informatie, zoals teksten, foto's, kaarten en tekeningen.Je maakt een nieuw Facebookaccount aan onder de naam van je hoofdpersoon, waarbij je foto's, afbeeldingen en een geschikte portretafbeelding plaatst. In het profiel schrijf je de belangrijkste en interessantste gegevens over jezelf (de hoofdpersoon) en je schrijft berichten die passen bij je leven en alles wat je hebt meegemaakt. Daarnaast is er een diagnostische toets beschikbaar om je kennis te testen. Veel succes!
    Leerniveau
    VWO 2; HAVO 1; VWO 1; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Schrijven; Spelling, interpunctie en grammatica; Lezen van zakelijke teksten (Nederlands); Nederlands; Schrijfvaardigheid; Literatuur; Woordgebruik en woordenschat (Nederlands); Afstemming op doel; Lezen van fictionele teksten en literaire teksten (Nederlands); Leesvaardigheid;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    11 uur 30 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, fictie en non-fictie, hoofdgedachte, hv12, lay-out, nederlands, persoonsvorm, stercollectie, synoniemen, wie ben ik?

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Fictie - Wat is fictie? - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52528/Opdracht__Fictie___Wat_is_fictie____hv12

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Grammatica - Persoonsvorm - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52529/Opdracht__Grammatica___Persoonsvorm___hv12

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Schrijven - Nieuwswaarde - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52530/Opdracht__Schrijven___Nieuwswaarde___hv12

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Woordenschat - Synoniemen - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52531/Opdracht__Woordenschat___Synoniemen___hv12

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Wie ben ik?

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.