Schoolbiologie

Schoolbiologie

Inleiding

Voor het vak schoolbiologie heb ik een aantal onderdelen uitgewerkt en onderzoek gedaan. Deze onderdelen staan in deze Wikiwijs omschreven.

 

De onderdelen die hierin terug te vinden zijn:

- Visie (grensoverschrijdend biologieonderwijs)

- PTA (toelatingsdossier)/ Vrije keuze

- PWS (Kennisbasisdossier)

- Preconcepten MD1

- Beoordelingsformulier

Visie

Persoonlijke visie

Om mijn visie vorm te kunnen geven is het nodig om te kijken naar mijn werkplek en ervaring. Ik werk op de PABO op de hogeschool Inholland te Dordrecht. Daar ben ik studentencoach en vakdocent natuur en techniek. Daarnaast geef ik vaak pedagogische en didactische lessen. Ik heb hiervoor ook in het voortgezet onderwijs gewerkt en op elk niveau ervaring opgedaan.

In mijn opvatting is onderwijs geen statisch product maar een continu proces dat telkens opnieuw vorm krijgt. Het is immers mensenwerk, wat voor de ene docent werkt, sluit niet vanzelfsprekend aan bij een andere. Het uiteindelijke doel van onderwijs zie ik in de ontwikkeling naar volwassenheid. Studenten leren zelfstandig te denken en handelen, fouten te maken en te corrigeren, verantwoordelijkheid te dragen voor hun keuzes en niet afhankelijk te hoeven zijn van anderen. In mijn rol als docent natuur & techniek wil ik hen niet enkel voorzien van vak­ en didactische kennis, maar vooral ook ondersteunen in het worden van leraren die zelfbewust en reflectief zijn en vooral niet opgeven. Ik geef mijn onderwijs vorm met als basisprincipe de relatie tussen de studenten en ik. Het gaat om het handelen in relatie tot de student, in concrete situaties en met oog voor wat goed is voor hem of haar. Het vraagt van mij dat ik niet alleen vak inhoud en didactische kennis beheers, maar ook dat ik me voortdurend afvraag wat de studenten nodig hebben om hun doelen te bereiken. In de praktijk differentieer ik veel. Ik herken dat studenten uiteenlopende voorkennis en leervoorkeuren hebben, sommigen hebben al een sterke biologie­ of natuurkundeachtergrond, anderen starten met minder. Ik bied daarom variatie in instructie, verwerking en ondersteuning, en stimuleer dat zij zelf keuzes maken in hun leerproces. Ik zie dat als een deel van de voorbereiding op het beroep dat zij straks zelf uitoefenen waar zij met kinderen werken die ook allemaal anders zijn en verschillende niveaus hebben. Mijn sturing is dus niet alleen gericht op kennisoverdracht, maar op ontwikkeling van onderzoekend vermogen, reflectie en het leren lesgeven als professional.

Onderwijsvisie Nederland

Onderwijs wordt steeds opnieuw gemaakt. Het is immers mensenwerk. Wat voor de ene leraar werkt, werkt niet voor een andere leraar. Wat op het ene moment passend is, is dat niet op een ander moment. Het uiteindelijke doel van onderwijs, in welk doeldomein er ook geopereerd wordt, is volwassenheid bij leerlingen (FIZZ Marketing & Communicatie, z.d.). Volwassen worden is een breed begrip, maar in termen van onderwijs heb ik er wel een duidelijk beeld van. Ik ben docent natuur en techniek op de Pabo. Daarbij werk ik vooral met studenten vanaf 16 tot meestal 25 jaar. Er zijn ook deeltijd klassen waarin de leeftijd hoger oploopt, soms tot wel 50 jaar. Gezien ik vooral met de jongere groep werk zal ik me daar nu op richten. Volwassen worden betekend naar mijn idee op je eigen benen kunnen staan, onafhankelijk van anderen te zijn. Je eigen verstandige keuzes kunnen maken en zelf geld kunnen verdienen, nogmaals zodat je niet op anderen hoeft te leunen. Volwassen worden betekend ook dat je fouten kan maken, maar deze inziet en probeert te herstellen zonder ervan weg te lopen. Als ik dit in de context plaats van mijn studenten zie ik het als volgt. Zij komen vaak net van de havo af. De een weet al sinds jongs af aan dat leraar worden het is voor hem of haar. De ander twijfelt nog. Volwassen worden in deze zin is ervaren hoe het beroep is, serieus deelnemen aan lessen en stage en dan kijken of dit beroep echt bij je past. Als dit zo is, dan is het van belang om doorzettingsvermogen te hebben en dus niet op te geven in moeilijkere tijden. Volwassen worden hierin is ook verstandige keuzes maken hoe ze hun tijd indelen en daarin prioriteiten stellen. Tot slot is volwassen worden in de zin van de student ook feedback meenemen en bij tegenslagen niet te stoppen, maar het te zien als groei. Als je als student, maar ook zeker als mens in algemene zin, deze eigenschappen ontwikkeld, dan ben je naar mijn mening volwassen en op weg naar een goed leven.

Vakinhoudelijke (biologie) uitgangspunten Nederland

Scholen dienen een bijdrage te leveren aan kennisverwerving, persoonsvorming en maatschappelijke toerusting. De overheid laat ruimte aan scholen en leraren om de onderwijsvisie op schoolniveau gestalte te geven (Visie, z.d.). Goed onderwijs vraagt om een doorlopend debat over wat waard is om te leren. De uitkomsten daarvan worden vastgelegd in het landelijk curriculum (Actualisatie Kerndoelen en Examenprogramma’s, z.d.).

Er zijn in totaal 5 systeemconcepten die voorkomen in het examenprogramma van vwo. Dit zijn zelfregulatie, zelforganisatie, interactie, reproductie en evolutie. In het examenprogramma zijn er ook drie beheersingsniveaus. Dit zijn benoemen, verklaren en beargumenteren (“BIOLOGIE VWO | SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2026”, 2026). Om deze vijf systeemconcepten terug te laten komen moeten alle onderwerpen in de lessen worden behandeld. Bij zelfregulatie wil ik de leerlingen laten onderzoeken hoe een proces van instandhouding werkt, zoals de homeostase. Bij zelforganisatie bespreek ik hoe complexe structuren ontstaan, zoals de ontwikkeling van een embryo. Bij interactie wil ik gebruik maken van voedselwebben en ecosystemen en de interactie daartussen. Bij reproductie combineer ik voortplanting en erfelijk met elkaar. Bij evolutie laat ik leerlingen verklaren hoe bepaalde genetische eigenschappen overerven en wat voor invloed natuurlijke selectie daarop heeft. De zojuist benoemde onderwerpen laat ik terug komen in mijn lessen door er instructie over te geven en vervolgens actieve werkvormen toe te passen, zoals het maken van mindmaps en het uitbeelden van bijvoorbeeld de homeostase. De systeemconcepten koppel ik in mijn lessen aan de vaardigheden die leerlingen moeten beheersen. Ze moeten daarbij kunnen benoemen, verklaren en beargumenteren. Naast de inhoudelijke kennis moeten leerlingen van vwo 6 ook beschikken over bepaalde vaardigheden. Dit zijn allereerst algemene vaardigheden. Hierbij valt onder andere de informatievaardigheden, communicatie, reflecteren op leren en studie en beroep. Daarnaast zijn er ook natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden waarbij leerlingen onder andere kunnen onderzoeken en ontwerpen. Tot slot beschikken de leerlingen over biologie specifieke vaardigheden, zoals beleven, vorm-functie-denken, ecologisch denken, evolutionair denken, systeemdenken en context denken (“BIOLOGIE VWO | SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2026”, 2026). Deze vaardigheden wil ik in mijn lessen laten terugkomen door de leerlingen zelf onderzoek te laten doen naar bepaalde onderwerpen. Dit doe ik al vaker op mijn werk op de PABO doordat de studenten ieder jaar een verslag moeten maken waarin onderzoek wordt gedaan over een onderwerp die zij lastig vinden. Dit onderwerp is dan gekoppeld aan de SLO doelen. Zij stellen een onderzoeksvraag op, doen er onderzoek naar en zetten de resultaten van hun onderzoek in hun verslag en een bewijsmateriaal, zoals een mindmap.

Visie van onderwijs in Finland

In Finland is het curriculum de weerslag van een gemeenschappelijke ambitie. Het geeft een expressie van hun wil en leidt tot ontwikkeling van het leren en onderwijzen. Er staan een aantal uitspraken centraal. Allereerst is dat het funderend onderwijs een fundamenteel recht is en het een opvoedkundige als educatieve missie betreft. Enerzijds heeft het de taak om leerlingen de mogelijkheid te bieden zich breed te vormen en anderzijds bij te dragen aan een gelijkwaardige maatschappij en een goed opgeleide bevolking. Het onderwijs moet leerlingen de mogelijkheid bieden tot persoonlijke groei, leren en ontwikkeling van eigenwaarde en zelfvertrouwen. De waarden van het Finse onderwijs zijn gericht op mensenrechten, gelijke kansen, democratie, diversiteit. Er zijn minimumuren vastgesteld per vak of leergebied. Het nationale kerncurriculum biedt flexibiliteit om leerlingen in verschillend tempo te laten werken. Ze zitten niet vast aan een leerstofjaarklassensysteem, maar kunnen modulair verder werken naar aanleiding van niveaus. Hoe scholen het onderwijs verder willen inrichten is aan de scholen zelf. Voor het vak biologie het thema verantwoordelijkheid voor de omgeving, welzijn en een duurzame toekomst gekoppeld (Finland, z.d.). Binnen het funderend Finse onderwijs bestaat geen nationale toetsing. Evaluatie van leeropbrengsten vindt alleen plaats door de toetsen die leraren verzorgen. Zij planen zelf de toetsen op basis van beschrijvingen van presentaties uit het nationale curriculum en de nationale eindcriteria voor het einde van jaar 9. Dit geeft leraren houvast en maakt het beter mogelijk de evaluaties van leeropbrengsten met elkaar te vergelijken. In de bovenbouw van het voortgezet onderwijs vinden de enige nationale examens plaats. Deze toets is niet verplicht, maar de meeste studenten doen er aan mee als hulpmiddel voor de inschrijving bij universiteiten. De overige toetsing in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs wordt door leraren op dezelfde manier vormgegeven als het funderend onderwijs (Finland, z.d.).

Biologie onderwijs in Finland

Het doel van biologieonderwijs in Finland is om interesse te wekken voor de snel ontwikkelende bio en milieuwetenschappen. Daarnaast is het van belang begrip van levens gerelateerde verschijnselen te krijgen en te verdiepen in de stof. Dit gaat van moleculair en cellulaire niveau tot de biosfeer. De studie biologie helpt de leerling structuur, werking en onderlinge relaties van de levende natuur te begrijpen. Ook leren ze de betekenis van evolutie in de ontwikkeling van levende organismen. Biologie helpt de leerlingen de mogelijkheden van biowetenschappen beter te begrijpen om het welzijn van de mens en andere organismen te bevorderen. Ook ondersteunt het de ontwikkeling van wetenschappelijk denken. In het hoger secundair onderwijs zijn er 4 studiepunten voor biologie te behalen met een extra optionele 6 studiepunten (Subjects At General Upper Secondary, z.d.). Ik vind het goed dat het Finse biologieonderwijs ervoor zorgt dat het wetenschappelijk denken wordt ontwikkeld bij leerlingen. Zo zijn ze alvast goed voorbereid op hun vervolgstudie, waarin ze veel meer wetenschappelijk onderzoek gaan doen (HBO of WO). Daarnaast is het goed om te lezen dat leerlingen een beter begrip van welzijn van mensen en andere organismen te verkrijgen.

Vergelijking Finland en Nederland samenvatting

Het valt op dat Finland een vrijer onderwijssysteem heeft en vrijere onderwijsvisie dan Nederland. Zoals onderzocht heeft Finland een funderend systeem. Dit houdt in dat alle leerlingen een gemeenschappelijke, brede basis gegeven wordt voordat er sprake is van een specialisatie zoals beroepsonderwijs of hoger onderwijs. Dit is vergelijkbaar met het Nederlandse onderwijssysteem, waarin kinderen ook eerst een algemene studie, het voortgezet onderwijs, hebben waarna ze pas gaan specialiseren in een beroep. Finland hecht waarde aan een hoog opgeleide bevolking, evenals in Nederland. In Finland is er een gemeenschappelijke ambitie die zijn weergegeven in het nationale curriculum. Daarin staan doelen en richtlijnen, maar scholen hebben veel autonomie in de uitvoering. Dit is dus veel vrijer dan in Nederland, waaraan scholen vastzitten aan bepaalde SLO doelen die gericht zijn op niveau en leerjaar. Het curriculum is in Nederland vastgelegd via eindtermen en worden getoetst in examens. (Onderwijsdoelen Biologie, z.d.).  In Finland is er geen verplichte nationale toetsing. Evaluatie wordt door leraren gedaan op basis van landelijke eindcriteria. Enkel in de bovenbouw zijn er optionele nationale examens. Op het gebied van biologie onderwijs zijn er ook verschillen tussen Finland en Nederland. Zo is biologie onderwijs in Finland geïntegreerd in de natuurwetenschappen en legt nadruk op maatschappelijke thema’s. Denk hierbij aan duurzaamheid, milieu, welzijn van organismen. Leerlingen werken modulair, ze kunnen dus op hun eigen tempo door het curriculum heen werken. In Nederland is er een duidelijk gestructureerd examenprogramma met kerndoelen, systeemconcepten en beheersingsniveaus. De focus ligt sterker op feitenkennis, inzicht in biologische systemen en voorbereiding op examens. Het tempo is meestal uniform binnen een klas.

Afstemming biologie met andere vakken binnen Nederland

Biologie heeft veel raakvlakken met aardrijkskunde. De samenwerkingsmogelijkheden zijn legio. In het programma Aardrijkskunde van SLO wordt het raakvlak met biologie vooral verwoord in de kern Duurzaamheid. Daarin zie je dat vraagstukken van landdegradatie en milieuverontreiniging samenhangend is met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en natuurrampen, wat bij de biologie hoort. Ook bij vraagstukken over overstromingen en wateroverlast hangt dit samen met duurzame ontwikkelingen (biologie) (Afstemming met Overige Vakken, z.d.).

Voor het volgen van het vak biologie is kennis van scheikunde en natuurkunde vereist die niet expliciet tot het biologieprogramma behoort. Ook met het vak natuurkunde zijn er een aantal raakvlakken. In de syllabi worden bijvoorbeeld een aantal natuurkundige begrippen benoemd als voorkennis voor biologie. Dat zijn onder andere de begrippen massa, dichtheid, gewicht, fasevormingen, vorming van energie, snelheden en frequenties. In de bovenbouw van de havo is deze kennis nodig voor de volgende onderdelen. We zien het terug in het domein van het menselijk lichaam, vooral op de gebieden van bewegen, spieren en werking van de hartspier. Ook zien we het terug in het domein van beeld en geluidstechnieken, zoals bij het maken een echo van een embryo. Evenals bij de werking van het oor met geluidsgolven en het oog met de werking van de lens. Tot slot zien we natuurkunde ook terug in het onderwerp klimaat en duurzame energie (Afstemming met Natuurkunde, z.d.).

Op mijn werkplek werk ik nauw samen met het vak aardrijkskunde en hebben we vakoverstijgende lessen en verslagen. Het valt samen onder de paraplu van wereldoriëntatie. Ik zie zelf veel overlap in onderwerpen als duurzaamheid, waarin we kijken naar zowel de levende natuur als naar invloeden van klimaatverandering op bijvoorbeeld de aardkorst en zeestromingen. Ook heeft dit daarmee een stuk overlap met de natuurkunde, namelijk het weer. Ik geef ook het vak techniek (natuurkunde) waarin ik ook hierin lessen geef. Daarnaast zie ik natuurkunde veel terugkomen in de biologie als het bijvoorbeeld gaat om de invloeden van licht op planten en atoomsamenstellingen.

Vernieuwend onderwijs

Het vervolgonderwijs, samenleving en de arbeidsmarkt veranderd continu en daarom moet het onderwijs aansluiten op deze veranderingen. De meeste onderwijsdoelen zijn sinds 2006 hetzelfde gebleven. Daarom is aanpassing nodig. De eindtermen voor het bovenbouw van het voortgezet onderwijs worden aangepast (Ministerie van Algemene Zaken, 2025). Ik vind het van belang dat er meer vernieuwingen komen, zeker omdat er steeds meer nieuw onderzoek is gedaan in de biologie en dit ook in het curriculum verwerkt zou moeten worden. Ik zie in mijn eigen werk dat er tijdens de natuur en technieklessen vragen komen over bijvoorbeeld nieuwe onderzoeken, terwijl dit dan nog niet verwerkt in de leerdoelen die ze moeten beheersen. Daarom is het belangrijk dat betrouwbare nieuwe informatie verwerkt en meegenomen wordt in het curriculum. Ook nieuwe didactische en pedagogische principes zij belangrijk om te vernieuwen. Ik geef ook les binnen die vakgebieden en merk ook dat sommige theorieën al wat verouderd zijn. Wij als docenten proberen wel constant te vernieuwen en actievere werkvormen te verzinnen. Ook de studenten die studeren om leraar te worden willen wij dit meegeven.

Bronnen

   Afstemming met natuurkunde. (z.d.). SLO. https://www.slo.nl/handreikingen/havo-vwo/handreiking-se-bio-hv/afstemming-vakken/afstemming-natuurkunde/

   Afstemming met overige vakken. (z.d.). SLO. https://www.slo.nl/handreikingen/havo-vwo/handreiking-se-bio-hv/afstemming-vakken/afstemming-overige-vakken/

   Actualisatie kerndoelen en examenprogramma’s. (z.d.). SLO. https://www.slo.nl/thema/meer/actualisatie-kerndoelen-examenprogramma/

   BIOLOGIE VWO | SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2026. (2026). In M. Dam, H. Schalk, A. Galema, H. Moens, L. Visser-Van Emmerik, I. Van Der Neut, J. De Jong, M. Van Vlimmeren, & College voor Toetsen en Examens, Biologie VWO (Versie 2, pp. 2–52). College voor Toetsen en Examens. https://www.examenblad.nl/system/files/exam-document/2025-02/syllabus-biologie-vwo-2026_versie-2.pdf

   Finland. (z.d.). SLO. https://www.slo.nl/thema/meer/samenhang-curriculum/curriculumsamenhang-buiten-nederland/landen/finland/

   FIZZ Marketing & Communicatie. (z.d.). De vraag is opnieuw: Waartoe? Naar een nieuw discours over betekenisvolle onderwijswetenschap. https://nivoz.nl/nl/nro/de-vraag-is-opnieuw-waartoe-naar-een-nieuw-discours-over-betekenisvolle-onderwijswetenschap

   Ministerie van Algemene Zaken. (2025, 23 september). Vernieuwen curriculum primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Toekomst van het Onderwijs | Rijksoverheid.nl. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/toekomst-onderwijs/toekomstgericht-curriculum

   Onderwijsdoelen biologie. (z.d.). SLO. https://www.slo.nl/sectoren/havo-vwo/biologie-havo-vwo/bovenbouw/onderwijsdoelen/

   Subjects at General Upper Secondary. (z.d.). Finnish National Agency for Education. https://www.oph.fi/en/education-and-qualifications/subjects-general-upper-secondary

   Visie. (z.d.). SLO. https://www.slo.nl/thema/meer/curriculumontwikkeling/instrumenten/spinnenweb/visie/

PTA (toelatingsdossier)/vrije keuze

Toelatingsdossier portfolio

 

Leervraag:

Hoe kan ik ervoor zorgen dat studenten uit het eerste jaar van de PABO geen AI gebruiken bij het maken van het toelatingsdossier voor Natuur & techniek, welke zij uiterlijk aan het einde van jaar 1 inleveren?

Welke literatuur heb ik nodig om achter een effectieve manier van AI ontwijking te komen aan het einde van periode 1?

Deelvragen:

  • Hoe werkt het toelatingstraject op de PABO van Hogeschool Inholland?
  • Hoe werken de trajecten conform CITO en het portfolio?
  • Wat zijn de kanttekeningen van het laten maken van het portfolio en hoe kunnen wij docenten dit ondermijnen?

Toelichting

Voor het toelatingstraject van Natuur en Techniek zijn er verschillende opties mogelijk voor de studenten om het vak te behalen. Er is geen PTA of iets waar daar op lijkt. Er zijn wel SLO leerdoelen waaraan de CITO toets en de handleiding voor het portfolio zijn gekoppeld. Die zijn hieronder weergegeven.

Studenten die eindexamen havo hebben gedaan in één van de vakken natuurkunde, biologie, natuur, leven & technologie hoeven het toelatingstraject niet te doen. Echter, als zij hier niet aan voldoen moeten zij wel het toelatingstraject doen.

Het toelatingstraject bestaat allereerst uit een CITO toets die de studenten moeten maken voordat hun opleiding start. Dit is een verplicht onderdeel en een extra kans om aan de toelatingseisen van NT te voldoen. Wanneer studenten deze toets de eerste keer niet halen, hebben ze 2 opties. De eerste optie is om in jaar 1 van hun studie weer de CITO toets te maken, hiervoor krijgen ze 2 kansen. De tweede optie is een portfolio te maken in jaar 1. Ook hiervoor krijgen ze 2 kansen. Dit portfolio moet aan een aantal eisen voldoen welke in dit document zijn opgenomen. De CITO toets evenals het portfolio zijn in feite gekoppeld aan de SLO doelen, alleen de koppeling hiervan is niet opgenomen in een PTA of een soortgelijk document.

Werking

CITO heeft zelf gemaakte leerdoelen die zijn gekoppeld aan de SLO leerdoelen. In deze SLO doelen staan de kernconcepten met leerdoelen waaraan een aspirant student aan de PABO moet voldoen voor het vak natuur en techniek (Van Graft & Spek, 2014). Het portfolio heeft zijn eigen leerdoelen. Als we dit portfolio vergelijken met de SLO doelen valt hierin het volgende op.

De studenten kijken naar de uitslag van de eerst gemaakte CITO toets. Daarin is een verdeling weergegeven met op welke onderwerpen zij slecht hebben gescoord. Deze onderwerpen/kernconcepten zijn gekoppeld aan de SLO doelen. Voor het onderdeel natuur zijn dat biologische eenheid, instandhouding, gedrag en interactie, voortplanting en groei en ontwikkeling. Voor techniek zijn de onderwerpen materie en techniek, energie en techniek, licht, geluid en techniek, kracht, beweging en techniek en ruimte.

De student moet voor het portfolio 2 biologische (natuur) kernconcepten , en 2 natuurkundige (techniek) kernconcepten onderzoeken. Deze 4 kernconcepten moeten gaan over hetgeen waarop zij het slechts hebben gescoord op de CITO toets. Op deze manier dekt Inholland met het portfolio het voldoen aan de SLO doelen, gezien deze zijn gekoppeld aan de CITO. De student maakt het portfolio zoals hieronder is weergegeven en koppelt de SLO doelen aan het gekozen onderwerp. Als een student bijvoorbeeld slecht heeft gescoord op het onderwerp biologische eenheid, kiest deze student een onderwerp om het portfolio over te schrijven die bij dit onderwerp past. De student koppelt in dit geval alle leerdoelen die onder B.1 Biologische eenheid vallen aan dit onderwerp en licht toe op welke manier deze zijn gekoppeld.

Voor het maken van het portfolio kiezen de studenten dus 4 onderwerpen, 2 gericht op natuur en 2 op techniek. Hiervan maken ze allereerst een plan van aanpak waarin ze hun onderzoeksvraag, onderzoeksmethoden en bronnen toelichten. Hierop geven wij docenten feedback, zodat ze goed aan hun portfolio kunnen beginnen. Als het plan van aanpak is goedgekeurd kunnen de studenten beginnen aan het portfolio. Hierin stellen ze 4 onderzoeksvragen op, 1 voor elk onderwerp. Ze maken gebruik van bronnen, ze zijn vrij om zelf te bepalen welke in jaar 1, en onderbouwen hiermee hetgeen ze gaan onderzoeken. Vervolgens werken ze dit uit en maken ze voor ieder onderwerp 1 mindmap waarin alle informatie van hun onderzoek terugkomt. Ze maken hiervan een presentatie waarin ze hun onderzoek toelichten en laten zien dat ze aan de SLO leerdoelen hebben voldaan. Ze leveren het uitgewerkte onderzoek, de mindmap en de presentatie vervolgens in Gradework in waarna wij docenten het nakijken aan de hand van onderstaand beoordelingsmodel.

Er zijn ook lessen voor natuur en techniek waarin de onderwerpen worden toegelicht. De studenten die de toets of het portfolio nog moeten maken sluiten hierbij aan en kunnen vragen stellen. Ook kunnen ze alvast onderzoeksvragen opstellen.

Kanttekening

Het portfolio is een kans voor studenten die niet goed zijn in het maken van toetsen of daar moeite mee hebben om alsnog het toelatingstraject van het vak natuur en techniek te behalen. Zij leveren dit portfolio in Gradework in. Echter zit er wel een kanttekening aan, namelijk het gebruik van AI. Er zit een plagiaatscan in Gradework om te kijken of de teksten van studenten wel origineel zijn, alleen kan het niet goed checken op AI. Daarom ben ik gaan onderzoeken wat wij docenten hieraan zouden kunnen doen om ervoor te zorgen dat studenten toch origineel werk inleveren.

De komst van AI heeft docenten gedwongen hun beoordelingspraktijken aan te passen om ervoor te zorgen dat het werk van studenten vanuit een creatief oogpunt hun eigen werk is en vrij van plagiaat. Het model AICAI is een model voor het gebruik van authentieke beoordeling als een mogelijke strategie om creativiteit en integriteit van studenten te bevorderen en zo de eigenaarschap van hun schriftelijke werk te waarborgen. Het model bestaat uit vier kernconcepten die belangrijk zijn bij het ontwerpen van een opdracht.

Het eerste kernconcept is het docentkenmerk. Hierbij moeten docenten zelf ervaring opdoen met AI waarbij hun expertise ervoor zorgt dat zij de opdracht die studenten moeten maken goed vormgeven. Dit zodat er bijvoorbeeld vragen worden ontworpen die moeilijk volledig door AI beantwoordt kunnen worden. Het tweede kernconcept zijn opdrachtdoelen. Het gaat om de leerdoelen en niet alleen het reproduceren van kennis, maar juist om analyseren, evalueren en creëren. Hogere orde denkvragen zijn moeilijker door AI te laten beantwoorden. Het derde kernconcept is authenciteit en complexiteit van de opdracht. De taken moeten realistisch en betekenisvol zijn, bijvoorbeeld gerelateerd aan echte praktijksituaties. Dit kan AI ook niet beantwoorden. Het laatste kernconcept is de cognitieve off-loading. Dit verwijst naar in hoeverre studenten AI gebruiken om taken uit te voeren die ze normaal zelf zouden doen. Hierbij bespreekt de docent met de student wat acceptabel is qua AI gebruik. De opdracht blijft zo zinvol en de docent behoudt inzicht in het leerproces (Peters & Angelov, 2025).

Ik heb gekeken naar hoe ik dit kan inzetten bij de portfolio’s die de studenten maken. Wij als docenten hebben al ervaring met AI gebruik, omdat we dit soms voor lessen en opdrachten gebruiken. We moeten ervoor zorgen dat studenten meer gaan analyseren en evalueren en meer praktijkervaringen in hun portfolio betrekken. Dit kunnen we doen door de onderwerpen waarnaar ze onderzoek gaan doen terug te laten komen in hun stage. We kunnen een opdracht maken waarin ze 1 van de onderdelen als les gaan geven op hun stage en hier een verslag van leggen inclusief een lesvoorbereidingsformulier. Dit zorgt ervoor dat dit authentiek is.  Qua authenciteit is de opdracht verder al redelijk, omdat ze een mindmap moeten maken. Ze mogen dit nu nog digitaal doen, maar een aanpassing zou kunnen zijn om dit handmatig te doen. Zo bevorder je de creativiteit, maar zorg je er ook voor dat ze hier dus geen AI voor kunnen gebruiken.

Het is ook belangrijk voor ons als docenten aan te geven wat we verwachten van de studenten en waar ze wel en niet AI voor kunnen gebruiken. Ze mogen bijvoorbeeld best bronnen via ChatGPT opzoeken, maar moeten er wel voor zorgen dat ze uiteindelijk de informatie van de bronnen zelf halen. Daarom lijkt het me goed een les in te plannen over AI gebruik en waar deze wel en niet toe te passen.

Conclusie

De opdracht voor het portfolio is al redelijk authentiek en de studenten moeten al bronnen gebruiken en zelf een mindmap maken. Dat maakt het makkelijk voor ons als docenten om AI gebruik te minimaliseren. De aanpassingen die we wel kunnen treffen is het inzetten van een les over AI gebruik waarin we vertellen wanneer je dit wel en niet mag en kan gebruiken. Daarnaast kunnen we de mindmaps altijd schriftelijk laten maken, op papier, in plaats van digitaal. Ook zorgen we ervoor dat het onderzoek dat ze gaan doen naar een bepaald onderwerp terug komt in een les die ze geven op hun stage. Dit zorgt voor praktijkervaring waar AI geen informatie over heeft en dus authentiek is.

NT kernconcepten  SLO doelen voor de poort

 

Biologie en natuurkunde hebben beiden kernconcepten (Van Graft & Spek, 2014). Deze kernconcepten zijn hieronder weergegeven.

Biologie

B.1. Biologische eenheid

B.1.1. De aspirant-student kan een cel beschrijven als een zelfstandig functionerende eenheid,

de onderdelen van cellen benoemen en enkele functies daarvan toelichten.

Cel, weefsel, orgaan, eencellige, plantencel (celwand, bladgroenkorrel), dierlijke cel, celkern

(chromosoom), celplasma, celmembraan, vacuole, celwand

B.1.2. De aspirant-student kan organen van planten, dieren en de mens noemen en de relatie

tussen vorm en functie toelichten.

Plant: blad (huidmondje), stengel, wortel, bloem (kelk- en kroonblad, meeldraad, stamper,

stempel, vruchtbeginsel), transportweefsel (hout- en bastvaten)

Dieren en de mens: spijsverteringsstelsel (mond [gebit], slokdarm, maag, galblaas, alvleesklier,

twaalfvingerige darm, dunne darm [darmvlokken], dikke darm, endeldarm, blinde darm, anus),

lever, uitscheidingsstelsel (nieren, blaas, huid), bloedvatenstelsel (slagader, ader, haarvat, hart,

kleine en grote bloedsomloop), lymfevatenstelsel (milt, thymus/zwezerik), ademhalingsstelsel

(mond en neus, longen [luchtpijp, trilharen, bronchiën, longblaasje], middenrif, kieuwen,

huidademhaling, tracheeën), zenuwstelsel (grote en kleine hersenen, ruggenmerg,

 21

zenuwcellen, reflexen), zintuigen (oor [trommelvlies, buis van Eustachius, gehoorbeentjes,

slakkenhuis met evenwichtsorgaan], oog [iris, pupil, lens, netvlies met staafjes, kegeltjes, blinde

- en gele vlek], neus, tong, gevoel), hormoonstelsel (hypofyse, eilandjes van Langerhans,

bijnieren, eierstokken en teelballen), skelet (gewrichten, beenmerg), spierstelsel (gladde en

gestreepte spieren, antagonisten), voortplantingsstelsel (eierstokken, eileider, baarmoeder,

vagina, grote en kleine schaamlippen en clitoris; teelballen, bijballen, zaadleider, prostaat,

penis, zwellichaam, urinebuis, voorhuid, eikel)

B.1.3. De aspirant-student kan kenmerken van planten en dieren gebruiken om ze te

classificeren en kan daarbij het begrip soort toepassen.

Soort, determineertabel; eencelligen, schimmels, planten (sporenplanten, mossen,

korstmossen, vaatplanten [naaktzadigen, bedektzadigen]), dier, warm- en koudbloedig,

gewervelde dieren (amfibie, vogel, reptiel, vis [kraakbeenvis], zoogdier [buideldier]),

ongewervelde dieren (holtedieren [kwal, zeeanemoon], sponzen, wormen, weekdieren

[schelpen, huisjes- en naaktslakken, koppotigen zoals inktvis, octopus], stekelhuidigen

[zeester], geleedpotigen [duizendpoten, kreeftachtigen met krabben, kreeften en garnalen,

spinachtigen, insecten])

B.1.4. De aspirant-student kan beschrijven dat een ecosysteem het geheel is van biotische

factoren (organismen) en abiotische factoren (omgeving) die in wisselwerking zijn.

Ecosysteem, wisselwerking, (dynamisch) evenwicht, biotoop (bijvoorbeeld bos, sloot, duin,

weide, akker, woestijn, gebergte, rivier, zee, stad), klimaat, predator-prooi relatie, carnivoren,

herbivoren, omnivoren, voedselweb

B.2. Instandhouding

B.2.1. De aspirant-student kan toelichten dat stofwisselingsprocessen zich afspelen in cellen en

kan uitleggen dat fotosynthese voorwaarde is voor het voortbestaan van het leven op aarde.

Stofwisseling (assimilatie [aanmaak van bouw-, brand- en reservestoffen], dissimilatie

[afbraak]), fotosynthese (bladgroen)

B.2.2. De aspirant-student kan toelichten dat processen als ademhaling, transport, stofwisseling

en uitscheiding met elkaar samenhangen en nodig zijn voor het in leven blijven van planten,

dieren en de mens.

Ademhaling en bloedsomloop (functies van bloed [zuurstoftransport en uitwisseling zuurstof en

koolzuurgas], rode bloedlichaampjes [hemoglobine], transport van voedings- en afvalstoffen en

regulerende stoffen [hormonen]), chemische, enzymatische, mechanische en bacteriële

spijsvertering (speeksel, maagsappen, darmsappen, gal, alvleeskliersappen, darmperistaltiek),

uitscheiding (zweet, urine, koolzuurgas, water), opname, transport en uitscheiding van

mineralen, suikers en gassen [koolzuurgas en zuurstof] bij planten

B.2.3. De aspirant-student kan uitleggen welke functies voedselbestanddelen hebben bij de

instandhouding van het organisme en kan de samenstelling van een gezond voedingspakket

toelichten.

Bouwstoffen, brandstoffen, beschermende stoffen en ballaststoffen (vezels), eiwitten, vetten,

koolhydraten, mineralen, vitamines, water, gezondheid, voedsel, schijf van vijf

B.2.4. De aspirant-student kan bij beweging betrokken organen benoemen en de functie en

werking toelichten.

Spierweefsel, pees, skelet, gewrichten, antagonisme

 22

B.2.5. De aspirant-student kan uitleggen hoe het menselijk lichaam reageert op

lichaamsvreemde stoffen en welke organen daarbij een rol spelen.

Virus, bacterie, giftige stoffen (bijvoorbeeld alcohol), geneesmiddelen (pijnstillers, antibiotica,

koortswerende middelen) en bijwerkingen, afweersysteem (mechanisch [huid, slijm], moleculair

[antistoffen] en cellulair [witte bloedlichaampjes], vaccinatie, immuniteit), lever, zwezerik,

hygiëne, ontsteking, allergie, griep, koorts, ziek, gezond

B.2.6. De aspirant-student kan uitleggen dat een ecosysteem in stand wordt gehouden door de

interacties van planten, dieren en de mens met hun omgeving en door hun onderlinge interactie

met als gevolg een dynamisch evenwicht.

Onderlinge interactie (voedselkeuze, voedselketen, voedselpiramide [accumulatie van

gifstoffen], plaag), omgeving (energiestroom, water, licht, temperatuur, bodem, [kringlopen van]

mineralen en gassen), verstoring, duurzaamheid

B.3. Gedrag en interactie

B.3.1. De aspirant-student kan de rol van zintuigen en hormonen bij dieren en de mens

uitleggen in relatie tot hun gedrag.

Zien, horen, ruiken, proeven, voelen, hormonen (insuline, glucagon, adrenaline,

geslachtshormonen [oestrogeen, progesteron, testosteron]), voeding, verdediging, voortplanting

B.3.2. De aspirant-student kan een verband leggen tussen gedrag van organismen om zich te

voeden, (voort) te bewegen, voort te planten, te verdedigen en te beschermen enerzijds en de

rol van hun omgeving daarin anderzijds.

Winterslaap, vogeltrek, territorium, nestbouw, balts, jacht, prooi, predator, herbivoor, carnivoor,

omnivoor, competitie, symbiose, parasiet, saprofyt

B.3.3. De aspirant-student kan uitleggen dat planten, dieren en de mens zich aanpassen aan

(a-) biotische factoren.

Adaptatie (rui, onderhuidse vetlaag, vorm van lichaam, snavel, poten, kiezen, lengte van

darmkanaal, vorm van blad [naaldvorming] en stengel, doorn, gif), mimicry, schutkleur, snelheid

B.4. Voortplanting

B.4.1. De aspirant-student kan uitleggen hoe de voortplanting bij dieren, planten en de mens

verloopt.

Planten: ongeslachtelijk voortplanting (bollen, knollen, stekken, uitlopers, klonen), geslachtelijke

voortplanting, soort, zaadplanten, man, vrouw, eenslachtig, tweeslachtig, (kruis-)bestuiving,

bevruchting, voortplantingscellen (stuifmeel, eicel), zaadbeginsel, zaad, vrucht, zaad- en

vruchtverspreiding (wind-, dier- en waterverspreiding)

Schimmels: paddenstoel, vorming sporen, versmelting

Dieren: spermacel, eicel, uitwendige bevruchting, inwendige bevruchting, eierleggend,

levendbarend

Mens: menstruatiecyclus, eierstok, ovulatie, menstruatie, innesteling, baarmoederslijmvlies,

vruchtvliezen, voorbehoedsmiddelen

 23

B.4.2. De aspirant-student kan kenmerken van planten, dieren en de mens (bouw, gedrag) in

verband brengen met de wijze van bevruchting.

Wind-, en insectbestuiving, primaire en secundaire geslachtskenmerken, balts, nesteldrang,

paringsdrang

B.4.3. De aspirant-student kan het ontstaan van geslachtscellen beschrijven aan de hand van

het verschil tussen een dubbele set en een enkelvoudige set chromosomen en de rol van

chromosomen bij het overdragen van erfelijke eigenschappen op nakomelingen toelichten.

Meiose (vorming chromosoomparen), DNA, gen, erfelijke eigenschappen, erfelijkheid

(dominant, recessief), X- en Y- chromosoom

B.5. Groei en ontwikkeling

B.5.1. De aspirant-student kan uitleggen hoe de ontwikkeling bij de mens en andere zoogdieren

voor en na de geboorte verloopt.

Embryo, celdeling (mitose), foetus, placenta, navelstreng, draagtijd, eeneiige en twee-eiige

tweeling, nageboorte, zuigeling, puberteit, adolescentie, zogen, broeden

B.5.2. De aspirant-student kan uitleggen hoe de ontwikkeling van planten verloopt.

Van vruchtbeginsel tot vrucht, van zaad tot plant, kiemingsfactoren (zoals licht, temperatuur,

water), eenjarigen, tweejarigen, overblijvers, seizoensinvloed, jaarringen, bladval, knopvorming,

zaad (kiem, reservevoedsel), ontkiemen, wortel, kiemblad

B.5.3. De aspirant-student kan van verschillende organismen stadia van levenscycli beschrijven

en de daarbij passende begrippen gebruiken.

Volledige metamorfose (ei, rups, larve, pop [vlinder, kever]), onvolledige metamorfose

(sprinkhaan), levenscycli (kikker, paddenstoel), schimmels (zwamvlok/mycelium, vorming

paddenstoel)

B.5.4. De aspirant-student kan uitleggen hoe dieren hun eieren en/of jongen verzorgen.

Ouderzorg, broedzorg, nestvlieders en nestblijvers, bij (koningin, dar, werkster), mier (koningin,

werkster)

B.5.5. De aspirant-student kan uitleggen dat de erfelijke aanleg en de interactie met de

omgeving de ontwikkeling van een organisme bepalen.

Fenotype, genotype, erfelijke aanleg

B.5.6. De aspirant-student kan beschrijven hoe soorten evolueren: genetische variatie in een

veranderende omgeving leidt tot (natuurlijke) selectie, waarbij beter aangepaste organismen

meer kans hebben op overleving en voortplanting.

Darwin, evolutie, biodiversiteit, fossiel, natuurlijke selectie, isolatie, genetische variatie, mutatie,

genetische modificatie, kunstmatige selectie

Natuurkunde en techniek

B.6. Materie en techniek

B.6.1. De aspirant-student kan materialen ordenen aan de hand van een aantal gegeven

fysische eigenschappen.

Kleur, geur, fases (vast, vloeibaar of gasvormig), magnetisch zijn, (on)oplosbaarheid (in water,

of in andere vloeistoffen), dichtheid, massa, volume (dichtheid = massa/volume),

brandbaarheid, elektrische geleiding, warmtegeleiding, kookpunt, smeltpunt (in ieder geval voor

water)

B.6.2. De aspirant-student kan van een product benoemen uit welke materialen het is

samengesteld en bij een ontwerpvoorstel een verband leggen tussen de keuze van het

materiaal en de vorm en functie van het ontwerp.

Materialen (metaal, kunststof, hout, glas, steen en textiel), eigenschappen (sterkte, hardheid,

geleiding), materiaal-eigenschap relaties, vorm-functie relaties

B.6.3. De aspirant-student kan de fase en de faseverandering van stoffen herkennen en

benoemen en uitleggen of daar energie voor nodig is of bij vrij komt.

Vast, vloeibaar, gas, smelten, smeltpunt, koken, kookpunt, verdampen, stollen, condenseren,

krimpen, uitzetten, sublimeren/vervluchtigen, rijpen

B.6.4. De aspirant-student kan het voorkomen van stoffen in een bepaalde fase beschrijven aan

de hand van de beweging van moleculen.

Molecuul, fase (vast [moleculen bewegen op hun plaats], vloeibaar [moleculen bewegen vrij

maar afhankelijk], gas [moleculen bewegen vrij en onafhankelijk])

B.6.5. De aspirant-student kan zuivere stoffen en soorten mengsels beschrijven, en uitleggen

hoe mengsels met scheidingstechnieken te scheiden zijn.

Zuivere stoffen, soorten mengsels (suspensie, oplossing, legering, gasmengsel), ingrediënt,

scheidingstechnieken (bezinken en afschenken, filtreren [residu], indampen, zeven, destilleren,

centrifugeren)

B.7. Energie en techniek

B.7.1. De aspirant-student kan diverse vormen van (duurzame) energie en energiebronnen

onderscheiden.

Energievorm (bewegingsenergie, potentiële energie, kernenergie, elektrische energie,

chemische energie, geluid, licht, warmte, straling), energiebron (brandstoffen [kolen, olie, gas,

hout, biomassa], waterkracht, wind, zon), duurzame energie

B.7.2. De aspirant-student kan uitleggen hoe verschillende vormen van energie in elkaar

omgezet kunnen worden en toelichten dat daarbij nooit energie verloren gaat.

Energieomzetting (van bewegingsenergie naar elektrische energie [zoals dynamo], van

elektrische energie naar bewegingsenergie [zoals elektromotor], van chemische energie naar

elektrische energie [zoals accu, batterij])

B.7.3. De aspirant-student kan beschrijven op welke manieren warmtetransport kan

plaatsvinden of voorkomen kan worden.

Warmtegeleiding (goede geleiders [metalen]), warmtestroming [gassen, vloeistof],

warmtestraling [warmteoverdracht zonder tussenstof]), warmte-isolatie (tegengaan van

warmtegeleiding, warmtestroming, warmtestraling)

25

B.7.4. De aspirant-student kan een elektrische huisinstallatie met een kWh-meter en

aangesloten apparaten beschrijven, de veiligheidsvoorzieningen toelichten, het energieverbruik

berekenen op basis van vermogen van apparaten en een energierekening interpreteren.

kWh (kilowattuur) als eenheid voor elektrische energie, randaarde, zekeringen,

aardlekschakelaar, elektriciteitstarief, energieverbruik = vermogen x tijd

B.7.5. De aspirant-student kan statische elektriciteit beschrijven.

Elektron, statische elektriciteit (ontstaan door wrijving, elektronoverdracht, positief/negatief

geladen, aantrekking/afstoting, ontlading [bijv. bliksem, vonkende trui]), voorwaarden (geen

elektrische geleiding tussen geladen voorwerp en omgeving [droge lucht, rubber])

B.7.6. De aspirant-student herkent een spanningsbron als energiebron, kan een stroomkring

beschrijven en kan stroomsterkte en spanning meten.

Spanningsbron, batterij, accu, stroomkring, schakelaar, schakeling, parallelschakeling,

serieschakeling, spanning (Voltmeter), stroomsterkte (Ampèremeter), weerstand

B.7.7. De aspirant-student kan magnetisme beschrijven en kan toepassingen beschrijven

waarbij een elektrische stroom een magneetveld opwekt.

Magneet (noordpool, zuidpool, magnetisch veld, aardmagnetisme)

B.7.8. De aspirant-student kan van geautomatiseerde stuursystemen en regelsystemen in

eenvoudige termen beschrijven hoe invoer, verwerking en uitvoer van informatie plaatsvindt.

Invoer, uitvoer, sensor, verwerking, feedback (thermostaat, alarmsysteem)

B.8. Licht, geluid en techniek

B.8.1. De aspirant-student kan enkele lichtbronnen noemen, de voortplanting en eigenschappen

van licht beschrijven en een schaduw construeren als licht van een of twee puntbronnen op een

niet-transparant voorwerp valt.

Lichtbron (lamp, zon, kaars), lichtstralen (rechtlijnig), lichtbundels, lichtsnelheid (afhankelijk van

medium), schaduwvorming, kernschaduw, halfschaduw

B.8.2. De aspirant-student kan van een voorwerp dat vóór een vlakke spiegel staat, met een

constructietekening uitleggen waar zich het spiegelbeeld bevindt.

Lichtstralen, spiegelbeeld, hoek van inval = hoek van terugkaatsing

B.8.3. De aspirant-student kan uitleggen dat zichtbaar licht samengesteld is uit primaire licht

kleuren (rood, groen en blauw) en kan beschrijven dat verschillende lichtkleuren zijn

samengesteld uit combinaties van primaire lichtkleuren. En hij kan beschrijven dat voorwerpen

bepaalde kleuren licht absorberen dan wel reflecteren en dat op basis daarvan de

waargenomen kleuren van een voorwerp verklaard kunnen worden.

Primaire lichtkleuren, absorptie en reflectie van licht

B.8.4. De aspirant-student kan uitleggen dat licht breekt bij de overgang van lucht naar

glas/water en van glas/water naar lucht.

Breking, normaal (als hulplijn), medium, lichtsnelheid, prisma, regenboog, lichtbreking, lens (bol,

hol)

B.8.5. De aspirant-student kan van een voorwerp, dat voor een bolle lens staat, het beeld

construeren en redeneren met brandpuntsafstand, beeldafstand en vergrotingsfactor.

Brandpunt(safstand), voorwerp(safstand), beeld(afstand), vergroting(sfactor)

26

B.8.6. De aspirant-student kan enkele geluidsbronnen noemen, eigenschappen van geluid en

de manier van voortplanten van geluid beschrijven en een aantal toepassingen noemen. En hij

kan een grafische voorstelling van geluid interpreteren (met geluidstrilling, frequentie en

geluidssterkte, oscilloscoop).

Geluidsbron (trillende voorwerpen, luidspreker, stem, natuurgeluiden, muziekinstrumenten),

geluidstrilling, tussenstof (medium), geluidssnelheid, geluidssterkte (decibel), geluidshinder,

geluidsisolatie, toonhoogte in relatie met frequentie, microfoon, werking van

muziekinstrumenten (toonhoogte afhankelijk van lengte trilmedium [snaar, luchtkolom]),

stembanden en gehoor, echo

B.9. Kracht, beweging en techniek

B.9.1. De aspirant-student kan soorten krachten herkennen in verschillende situaties, krachten

tekenen die werken op een voorwerp, de resulterende kracht herkennen en contactkrachten en

krachten die op afstand werken onderscheiden. En hij kan de druk van een voorwerp berekenen

als een kracht per oppervlakte-eenheid.

Zwaartekracht, wrijvingskracht, veerkracht, magnetische kracht (aantrekken én afstoten),

elektrische kracht, trekkracht, duwkracht, opwaartse kracht, grootte, richting en aangrijpingspunt

van een kracht, druk = kracht / oppervlakte

B.9.2. De aspirant-student kan verklaren dat als een voorwerp in rust is of met een constante

snelheid beweegt, de krachten op het voorwerp elkaar in evenwicht houden (de resulterende

kracht is gelijk aan nul).

Rust, beweging, constante snelheid/beweging, v-t-diagram, s-t-diagram

B.9.3. De aspirant-student kan uitleggen dat het versnellen of vertragen en/of van richting

veranderen van een voorwerp veroorzaakt wordt door een werkende (resulterende) kracht.

Versnelling, vertraging, voortdurende snelheidstoename of –afname

B.9.4. De aspirant-student kan zinken, zweven en drijven van voorwerpen in vloeistoffen met

verschillende dichtheid verklaren als een resulterende kracht van zwaartekracht en opwaartse

kracht.

Zwaartekracht, opwaartse kracht (gewicht verplaatste vloeistof)

B.9.5. De aspirant-student kan uitleggen dat bewegingen en krachten overgebracht kunnen

worden door middel van (tand)wielen, hefbomen en katrollen en dat daarbij krachten worden

vergroot, verkleind of van richting worden veranderd en bewegingen worden versneld, vertraagd

of van richting worden veranderd.

Overbrenging, hefboom, 'wat je wint aan kracht, verlies je aan afstand (zoals tang, hamer,

breekijzer, steekwagen, steek/ringsleutel), katrol, takel, tandwielen, versnelling, vertraging, wiel

en as

B.9.6. De aspirant-student kan bij het ontwerpen van een product uitleggen hoe hij stevigheid

en stabiliteit kan realiseren door gebruik te maken van profielen, driehoekconstructies, bogen,

brede basis en/of in verband bouwen en zijn keuzen relateren aan de vorm en functie(s) van het

product.

Profielen, driehoekconstructie, bogen, brede basis, in verband bouwen

27

B.9.7. De aspirant-student kan een keuze voor verbindingen uitleggen op basis van de functie

van het geheel en/of de onderdelen van een (te ontwerpen) product.

Permanente verbindingen (zoals lassen, lijmen, schroeven), beweeglijke verbindingen (zoals

scharnier), los-vast-verbinding (zoals ritssluiting, klittenband)

B.10. Ruimte

B.10.1. De aspirant-student kan weersverschijnselen beschrijven, kan meetinstrumenten en

meetgegevens gebruiken en kan een verband leggen tussen de weersverschijnselen en het

seizoen.

Temperatuur, thermometer, luchtdruk, barometer, windsnelheid, windmeter, windrichting,

windvaan, regen, regenmeter, wolken, mist, sneeuw, hagel, ijzel, bliksem

B.10.2. De aspirant-student kan het zonnestelsel beschrijven als een samenhangend systeem

van de zon en zich daar omheen bewegende planeten en manen.

Ster, zon, aarde, maan, planeten, banen, sterrenstelsel, Melkweg

B.10.3. De aspirant-student kan uitleggen hoe de beweging van de aarde om de zon en van de

maan om de aarde natuurverschijnselen kunnen veroorzaken.

Schijngestalten van de maan, maans- en zonsverduistering, daglengte, dag- en nachtritme,

seizoenen, eb en vloed, beweging, zwaartekracht, luchtledige, aardas

Beoordelingscriteria Hogeschool Inholland Natuur & Techniek portfolio jaar 1

 

Het toelatingsdossier heeft een beoordelingsmodel (Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland & Hogeschool Rotterdam, 2025). Deze is hieronder weergegeven.

 

Figuur 1
Stappenplan portfolio toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Figuur 2
Kwaliteit en brongebruik portfolio in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Figuur 3
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Figuur 4
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Figuur 5
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Figuur 6
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Toelatingseisen/ beoordelingsmodel

Figuur 7
Beoordelingsmodel portfolio in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Figuur 8
Beoordelingsmodel portfolio in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

 

Figuur 9
Puntenverdeling portfolio in het toelatingstraject.

Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Bronnen

  • Van Graft, M., & Spek, W. (2014, juli). Handreiking natuur & techniek: Toelichting bij de bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de pabo. Enschede: SLO. Geraadpleegd van https://www.slo.nl/%404209/handreiking-natuur/
  • Peters, M., & Angelov, D. (2025). Redefining assessment tasks to promote students’ creativity and integrity in the age of generative artificial intelligence. International Journal For Educational Integrity, 21(1). https://doi.org/10.1007/s40979-025-00201-x
  • Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Kennisbasisdossier (PWS opdracht)

PWS opdracht

Zoals eerder omschreven werk ik op een PABO. Daar maken de studenten geen profielwerkstuk. Voor het domein Wereldoriëntatie, waar het vak Natuur en Techniek onder valt, is er wel een eindportfolio wat ze moeten maken genaamd het kennisbasisdossier (KBD). Daarom zal ik de PWS-opdracht afstemmen op het kennisbasisdossier.

SMART leervraag: Hoe kan ik ervoor zorgen dat het kennisbasisdossier aansluit bij de praktijk van studenten welke zij aan het einde van onderwijsperiode 10 inleveren?

Leerdoel 2: Welke literatuur heb ik nodig om erachter te komen hoe ik het kennisbasisdossier meer kan laten aansluiten op de praktijk van studenten aan het einde van onderwijsperiode 10?

Deelvragen:

  • Wat houdt het kennisbasisdossier in?
  • Hoe vindt de begeleiding plaats van het kennisbasisdossier?
  • Hoe kan er beter op de praktijk worden aangesloten?

Het Kennisbasisdossier

De toets is een dossier met bewijzen waarmee studenten aantonen dat er gewerkt is aan kennisontwikkeling binnen de wereld oriënterende vakken. Dit zijn de vakken Aardrijkskunde, Geschiedenis, Natuur en Techniek. Aan het begin van deze onderwijseenheid maken studenten inzichtelijk hoe het gesteld is met hun kennis van de vakken van wereldoriëntatie. . Ze maken een oefentoets om te kijken welke gebieden ze nog niet goed genoeg beheersen. De studenten laten zien dat ze met verschillende leer strategieën kunnen werken aan kennisontwikkeling en toetsen dit aan de landelijk vastgestelde kennisbasis voor de pabo. In het bewijsdossier tonen de studenten de leeruitkomsten aan welke in het beoordelingsformulier zijn opgenomen. Het dossier wordt beoordeeld met een onvoldoende, voldoende of goed (Hogeschool Inholland, 2024).

De studenten moeten drie verplichte bronnen gebruiken, 1 voor aardrijkskunde, 1 voor geschiedenis en 1 voor natuur en techniek. De methode voor het vak Natuur en Techniek is het boek Natuuronderwijs inzichtelijk: Een basis voor de vakinhoud van Natuur & Techniek (5e druk) van Kersbergen en Haarhuis (2021).

Inhoud dossier

De studenten geven per vakgebied aan in welk onderwerp ze zich gaan verdiepen en stellen onderzoeksvragen op. Dit noteren ze in een plan van aanpak, waarna de docenten dit goed of afkeuren. Als dit wordt goedgekeurd kunnen de studenten beginnen aan hun dossier. Ze zoeken naast de verplichte literatuur per vakgebied 3 bronnen op en verantwoorden deze. Ze schrijven een verslag over hun onderzoek en presenteren dit tot slot in 15 minuten.

  1. Wanneer wordt het Kennisbasisdossier gemaakt?

Het kennisbasisdossier wordt gemaakt in fase 3, het tweede deel, ofwel jaar 4 van de PABO. Ze testen eerst met een oefentoets welke kennis ze nog missen van de vakken en doen hier vervolgens onderzoek na welke ze uitwerken in een dossier.

  1. Wie begeleidt dit?

De docent voor aardrijkskunde en geschiedenis begeleidt het onderdeel aardrijkskunde en geschiedenis. De docent voor natuur en techniek (ik) begeleidt het onderdeel natuur en techniek.

  1. Hoe vindt de begeleiding plaats?

De begeleiding verzorgen we door les te geven over verschillende onderwerpen binnen ons eigen vakgebied en les te geven waarin de studenten aan hun dossier kunnen werken en om hulp kunnen vragen. De studenten leveren allemaal, voordat ze aan het dossier beginnen, een plan van aanpak in waarin hun onderzoeksvragen en bronnen staan (Hogeschool Inholland, 2024). Dit is zo gedaan, zodat de studenten goed op weg worden geholpen bij hun onderzoek. Het kwam in het verleden namelijk voor, toen ze nog geen plan van aanpak moesten maken, dat studenten totaal de verkeerde kant op gingen en het hele dossier werd afgekeurd.

  1. Welke externe partijen zijn er te gebruiken? (geef kort een overzichtje weer van de domeinen en een bedrijf of andere instelling die daarbij past, zie overzichtje hiernaast)

Omdat het om een kennisdossier gaat en niet een PWS zijn er geen ‘externe partijen’ bedoeld zoals in deze vraag. Wel kunnen studenten ervoor kiezen om een lesontwerp te maken op basis van hun onderzoek over een onderwerp binnen WO. Deze kunnen ze vervolgens geven aan hun stageklas. Hiervan kunnen ze feedback verzamelen welke ze in het dossier kunnen opnemen.

  1. Hoe wordt het eindproduct beoordeeld en wat vind je daarvan?

Het dossier wordt beoordeeld met een onvoldoende, voldoende of goed oordeel is afhankelijk van het onderzoek welke ze gedaan hebben en de presentatie die daaraan vastzit. In de presentatie lichten de studenten toe wat voor onderzoek ze hebben gedaan en wat ze daarvoor hebben gebruikt (Hogeschool Inholland, 2024). Ik vind het goed dat dit op deze manier wordt beoordeeld. De studenten leren iets wat ze nog niet goed beheersen en doen er onderzoek naar, zodat ze hun kennis kunnen verbreden welke ze in hun werk/stage kunnen toepassen. Ook vind ik het goed dat het niet met cijfers wordt beoordeeld. Studenten beoordelen met woorden in plaats van cijfers zorgt doorgaans voor een beter welzijn van studenten. Ze ervaren zo minder angst en stress en meer positieve emoties. Het aantal categorieën op een woordbeoordelingsschaal is van invloed op het gevoel van welzijn. Studenten die beoordeeld worden op een schaal met twee categorieën, rapporteren doorgaans een beter welzijn dan studenten die een beoordeling krijgen met meer categorieën (Kennisrotonde, 2024). Om genoemde reden ben ik het dus eens met de beoordeling middels letters in plaats van cijfers. Er ontstaat daarnaast ook minder het gevoel van ‘waarom heeft zij een hoger cijfer dan ik terwijl ik evenveel tekst heb?’ bijvoorbeeld bij studenten. Dit hebben collega’s en ik ook zo ervaren en onze studenten geven dit ook aan.

  1. Is er internationalisering mogelijk?

Er is geen internationalisering mogelijk in de zin voor het kennisbasisdossier. Ze doen zelfstandig hun onderzoek. Wat ze eventueel wel zouden kunnen doen is, zeker als het bijvoorbeeld om een ecologisch onderwerp gaat, onderzoek in het buitenland te doen. Dit wordt echter niet gefaciliteerd vanuit de hogeschool Inholland.

  1. Overige dingen die je zijn opgevallen of ontdekt hebt.

Het valt me op dat het kennisbasisdossier in kern veel lijkt op het toelatingsdossier in jaar 1.  Echter zit er een groot verschil in kwaliteit en inhoud van het dossier.  Het toelatingsdossier richt zich op basiskennis die nodig is om met de opleiding te kunnen starten. Het kennisbasisdossier richt zich op verdiepte kennis van de vakgebieden van WO. Sommige studenten hoeven het toelatingsdossier ook niet te maken als ze aan vooreisen voldaan. Het kennisbasisdossier wordt wel door iedereen gemaakt. De oefentoets die studenten doen voorafgaand aan het kennisbasisdossier is ook op een hoger niveau dan die van het toelatingsdossier.

Theorie aan praktijk koppelen

Studenten geven vaker aan dat ze het saai vinden om enkel onderzoek te doen naar een onderwerp en dit niet altijd uit te hoeven voeren in de praktijk. Ik ben daarom op zoek gegaan naar mogelijkheden. In het onderwijs is het essentieel een brug te slaan tussen theorie en praktijk, waarbij studenten naast het verwerven van kennis het ook kunnen toepassen en onderzoeken.  Theorie biedt de conceptuele en analytische kennis die studenten nodig hebben om complexe problemen te begrijpen en op te lossen. De praktijk stelt hen in staat om deze theoretische kennis toe te passen in de praktijk en praktische vaardigheden te ontwikkelen (Wij-Leren.nl, 2024). Het is dus van belang theorie te koppelen aan de praktijk. Daarvoor is het van belang probleemgestuurd leren toe te passen, waarbij studenten uitgedaagd worden om complexe vraagstukken te onderzoeken en op te lossen. Stageprogramma’s bieden studenten de kans om werkervaring op te doen en hun theoretische kennis toe te passen in een professionele omgeving. Het biedt waardevolle inzichten in de praktijk en helpt studenten zich voor te bereiden op hun toekomstige loopbaan (Wij-Leren.nl, 2024).

Naar aanleiding van dit literatuuronderzoek heb ik geleerd dat het koppelen van de theorie aan de praktijk erg waardevol is. Ik heb daarom bedacht dat studenten voor het nieuwe curriculum niet perse alleen onderzoek hoeven te doen naar het onderwerp, maar ook de manier waarom ze dit gaan toepassen op hun stage. Denk aan de manier waarop ze een bepaald onderwerp waarmee ze zelf moeite hebben het beste kunnen toepassen in hun lessen. Hiermee stuur ik het probleemgestuurd leren aan en koppel ik de theorie, hetgeen ze gaan onderzoeken, aan hun praktijk. Vervolgens kunnen ze aan de hand van deze onderzoeksvragen deze gaan uitvoeren op hun stage en ervaren hoe het is om het deze moeilijkere onderwerpen aan de slag te gaan in de les. Voor het kennisbasisdossier maken ze dan een iets kleiner onderzoek naar het onderwerp en een groter stuk in het onderzoek naar de uitvoering van dat onderwerp in hun stage. Het bewijs dat ze verzamelen is dan bijvoorbeeld lesopnames, leerling werkstukken, feedback van docenten, lesvoorbereidingsformulieren, enzovoorts. De studenten verzorgen een lessenserie die op het onderwerp aansluit waarover ze onderzoek doen.

Conclusie

Door de koppeling van praktijk aan theorie zal de verbinding hiertussen sterker worden en zullen de studenten naar verwachting meer kennis kunnen opdoen en toepassen in de praktijk.  Deze koppeling wordt gedaan door het afstemmen van de onderzoeksvragen op de praktijk, dus niet meer direct op de theorie.  De studenten verzorgen een lessenserie die op het onderwerp aansluit waarover ze onderzoek doen.

Beoordelingscriteria Kennisbasisdossier

Figuur 1
Beoordelingsmodel kennisbasisdossier.

Bron. Hogeschool Inholland. (2024). Studiehandleiding Kennisbasisdossier Wereldoriëntatie 2024–2025. Domein Onderwijs en Innovatie, Opleiding tot leraar Basisonderwijs.

Figuur 2
Vormvereisten kennisbasisdossier.

Bron. Hogeschool Inholland. (2024). Studiehandleiding Kennisbasisdossier Wereldoriëntatie 2024–2025. Domein Onderwijs en Innovatie, Opleiding tot leraar Basisonderwijs.

Figuur 3
Leeruitkomsten kennisbasisdossier.

Bron. Hogeschool Inholland. (2024). Studiehandleiding Kennisbasisdossier Wereldoriëntatie 2024–2025. Domein Onderwijs en Innovatie, Opleiding tot leraar Basisonderwijs.

Figuur 4
Leeruitkomsten kennisbasisdossier.

Bron. Hogeschool Inholland. (2024). Studiehandleiding Kennisbasisdossier Wereldoriëntatie 2024–2025. Domein Onderwijs en Innovatie, Opleiding tot leraar Basisonderwijs.

Figuur 5
Leeruitkomsten kennisbasisdossier.

Bron. Hogeschool Inholland. (2024). Studiehandleiding Kennisbasisdossier Wereldoriëntatie 2024–2025. Domein Onderwijs en Innovatie, Opleiding tot leraar Basisonderwijs.

Bronnen

Preconcepten

 

   

   

   

   

 

   

 


 

 

Inhoudsopgave

 

 

Inhoud

Inhoudsopgave. 1

Inleiding. 2

Onderwijsvisie. 3

Professionele ontwikkeling. 3

Comic. 4

Context: 4

Outcome: 4

Mechanisme: 4

Interventie: 5

Leerling Bevindingen & Feedback: 6

Context: 7

Bronnen. 8

Inleiding

Voor de eerste inkijk richten we ons op de leeruitkomst vakdidactisch handelen. Hierbij wordt gekeken naar het wegnemen van misconcepties binnen het biologieonderwijs. Het misconcept dat in deze opdracht centraal staat, luidt: “Trisomie is automatisch het syndroom van Down.”
Dit onderwerp is onderzocht bij leerlingen van havo 5 op het Dali College in Heemskerk. Deze school biedt regulier onderwijs aan op een gemengde locatie, met leerlingen uit een provinciaal-dorpse en licht stedelijke omgeving, afkomstig uit Beverwijk, Heemskerk en de Zaanstreek.

Deze opdracht is uitgevoerd door Aylin Kaya, Ewan Herrewijn en Revan Jaro.

Onderwijsvisie

Biologieonderwijs komt pas echt tot leven wanneer het aansluit bij de belevingswereld van leerlingen. Daarom is het belangrijk dat leerlingen onderzoekend en in samenhang leren, waarbij autonomie en succeservaringen centraal staan. Duurzaamheid, gezondheid en digitale vernieuwing vormen hierbij de rode draad.
Als docent wil je leerlingen niet alleen kennis meegeven, maar hen vooral begeleiden in hun ontwikkeling tot kritische en betrokken burgers. Daarbij is het van belang dat leerlingen misconcepties zelfstandig en onderzoekend leren herkennen, ontkrachten en vervangen door correcte inzichten, zodat zij zich verder kunnen ontwikkelen.

Professionele ontwikkeling

Deze inkijk sluit aan bij de leeruitkomst vakdidactisch handelen. Mijn leervraag hierbij was: hoe kan ik meer differentiëren in de les?
Om dit te realiseren heb ik gewerkt met leergroepen, waarbij ik de expertise van sterkere leerlingen heb benut om andere leerlingen te ondersteunen in hun leerproces. Deze werkvorm staat bekend als peer tutoring, waarbij leerlingen elkaar de leerstof uitleggen en in groepjes samenwerken (NRO, 2021).

Comic

Context:

In de havo 5 klas van het Dalicollege in Heemskerk wordt lesgegeven in het onderwerp genetica. Er zijn in de voorgaande jaren hier ook lessen over gegeven en er kwam daar een patroon van denkpatronen uit bij het onderwerp trisomie.

Wanneer trisomie werd behandeld, werd bij de leerlingen de koppeling gemaakt met het Syndroom van Down. Ze dachten dan ook dat trisomie altijd het Syndroom van Down is. Er is hier destijds al wat aan gedaan, door tijdens de lessen duidelijk het verschil uit te leggen.

Leerlingen weten niet dat het Syndroom van Down niet de enige versie van trisomie is die tot uiting kan komen. Misvattingen bij studenten vormen barrières voor prestaties van studenten. Deze misvattingen zijn vaak gebaseerd op persoonlijke ervaringen en zijn moeilijk te omzeilen op weg naar zinvol begrip (Shaw et al, 2008). Er zijn in de huidige havo 5 klas al lessen gegeven over genetica en mutaties, maar nog niet over het onderwerp trisomie. Om misconcepten te voorkomen zullen er daarom preventief interventies worden ingezet, dit is nog niet eerder zo gedaan

Outcome:

Aan het einde van deze lessenreeks weten leerlingen dat trisomie op verschillende manieren tot uiting kan komen en dat trisomie niet direct het Syndroom van Down betekend.

Er zijn verschillende vormen van chromosoomafwijkingen waarvan 1 trisomie is. Ook daar zijn weer veel verschillende soorten van (Chromosoomafwijkingen - Welke Zijn Er? - Simpto.nl, 2025). De leerlingen begrijpen dat tussen de vormen van trisomie verschillen zijn en op verschillende manieren tot uiting kunnen komen.

Mechanisme:

Het doel van onze interventie is om bij leerlingen het inzicht te vergroten dat trisomie niet beperkt is tot chromosoom 21 (zoals bij het syndroom van Down), maar ook op andere chromosomen kan voorkomen.

Volgens Posner, Strike, Hewson & Gertzog (1982) is het noodzakelijk dat leerlingen gaan twijfelen aan hun bestaande overtuigingen. Dit gebeurt door gebruik te maken van cognitieve dissonantie. Cognitieve dissonantie betekent dat leerlingen worden geconfronteerd met informatie die niet klopt bij het bestaande beeld wat zij hebben. Door leerlingen te laten twijfelen over wat ze weten staan ze open om hun gedachten te veranderen.

We laten leerlingen twee dingen doen:

· Leerlingen geven aan wat hun voorkennis is.

· Ze krijgen een aantal vragen gericht op trisomie waarna ze zelf op onderzoek uit moeten gaan wat de antwoorden hierop zullen zijn.

Leerlingen moeten dus zelf actief op zoek gaan naar bewijs dat hun misconcepten ontkracht. Dit vergroot de kans dat ze nieuwe informatie accepteren en integreren in hun bestaande kennisstructuur (Bulunuz, Jarret & Bulunuz, 2009; Chinn & Brewer, 1993; Mayer, 2008).

Ze gaan dus aan de slag op de volgende manier:

· Leerlingen onderzoeken genetische afwijkingen via bronnen, databases en casussen.

Leerlingen hebben vaak impliciete beelden en begrippen over erfelijkheid. Wanneer deze niet expliciet gemaakt worden, kunnen ze leiden tot verwarring en het vasthouden aan foutieve ideeën (Moeilijkheden Bij het Leren van Genetica, z.d.).

Interventie:

Wij kiezen ervoor om het groepsgesprek op een PEER-manier te voeren. Leerlingen krijgen hierbij expliciet te horen dat hun oorspronkelijke denkpatroon niet klopt (Shaw et al., 2008).
Door middel van gerichte vragen worden zij gestimuleerd om zelfstandig op onderzoek uit te gaan, zodat zij bij het beantwoorden van de vragen feitelijk onderbouwde antwoorden kunnen formuleren.

Vervolgens worden de antwoorden in een gezamenlijk dialoog of discussie besproken, zodat leerlingen kritisch leren nadenken over hun eigen redeneringen en die van anderen.
Hierbij wordt de expertise van de sterkere leerlingen bewust ingezet om hun klasgenoten te overtuigen waarom een antwoord wel of niet klopt.
Deze vorm van differentiatie wordt ook wel peer tutoring genoemd (NRO, 2021).

Wanneer de discussie is afgerond en de groep het eens is over de juiste antwoorden, stelt de docent de afsluitende vraag:

“Is trisomie automatisch het syndroom van Down?”

De leerlingen zullen dan waarschijnlijk antwoorden:

“Nee, in het boek of op internet staat dat trisomie in meerdere vormen voorkomt,”
en geven hierbij voorbeelden van de verschillende typen trisomie.

Op deze manier kunnen we met redelijke zekerheid stellen dat het misconcept is weggenomen. Daarnaast leren de leerlingen kritisch te denken over biologische onderwerpen en bewuster om te gaan met informatie, zodat zij niet zomaar zogenoemde ‘urban myths’ — zoals beschreven door Bursal (2012) — als waarheid aannemen.

Terug naar de context:

De mechanismen zijn in werking getreden. Allereerst werd de voorkennis opgehaald om te testen wat zij al over trisomie weten en of er wel een misconcept ontstaat.

De leerlingen hebben na het krijgen van de vragen zelf onderzoek gedaan om tot antwoorden te komen. Deze vragen zijn te zien in afbeelding 1.

Door het leggen van de nadruk op correctie informatie kan het misconcept worden verholpen (Cook en Lewandowsky 2011). Dit hebben de leerlingen gedaan door zelf op onderzoek uit te gaan naar de antwoorden. Zij hebben voornamelijk op internet gezocht om deze vragen te beantwoorden.

Na het ontvangen van de antwoorden van de leerlingen zijn de juiste antwoorden op het bord laten zien. Deze antwoorden zijn in een discussie besproken.

Toen de discussie klaar was, waren de leerlingen het eens geworden met elkaar. De docent vroeg als slotvraag de vraag: “Is trisomie automatisch het syndroom van Down?”. Daarop zijn de antwoorden in tabel 1 te zien.

Er zijn verschillende vormen van chromosoomafwijkingen waarvan 1 trisomie is. Ook daar zijn weer veel verschillende soorten van (Chromosoomafwijkingen - Welke Zijn Er? - Simpto.nl, 2025). Uit de antwoorden die staan weergegeven in tabel 1 blijkt dat de leerlingen nu goed kunnen uitleggen wat trisomie is en dat het Syndroom van Down een vorm van trisomie is, maar het niet direct betekend. Zien een duidelijke verandering in het denkpatroon van de leerlingen. Het syndroom van Down wordt niet meer direct geassocieerd met trisomie, maar als een vorm ervan gezien.

Een logisch vervolg op deze interventie zou kunnen zijn om deze aanpak toe te passen binnen andere biologische contexten, om te onderzoeken wat het effect daarvan is. Leerlingen slaan in het leerproces vaak één of meerdere denkstappen over om tot begrip te komen. Met deze werkwijze stimuleren we leerlingen om bewust en doelgericht na te denken, zodat zij deze denkstappen beter vasthouden en bewust bekwaam worden in hun denkproces.

Leerling Bevindingen & Feedback:

                                                                      Afbeelding 1: Antwoorden vragen werkvorm.

Tabel 1: antwoord controle vraag en feedback:

Leerling

Antwoord controle vraag:

Top

Tip

Sharon

Nee, Want trisomie is dat er een genetische fout onstaat bij chromosomen. Dat er bij een paar 3 voorkomt in plaats van twee. Syndroom van down is simpelweg een voorbeeld.

Ik vind het fijn dat u ons uitdaagt om als een groep te werken. En dat u ons uit onze comfort zone haalt.

Ik heb geen tip, ik heb niets dat ik niet fijn vond aan deze methode.

Roan

Nee, want trisomie is een verschijnsel waarbij een chromosoom 3 keer voorkomt ipv 2 keer. Dit kan bij elke chromosoom voorkomen dus niet alleen op 21. Het kan ook Turner of Edwards veroorzaken.

Het wordt duidelijk besproken en behandeld door iedereen de vragen activeren je meteen.

Het kan wat langer duren om eraan te werken met moeilijkere onderwerpen.

Max

Nee, Trisomie is geen syndroom van down. Down is een voorbeeld van trisomie.

Goede manier van werken omdat we zelf aan het werk moeten met een centrale vraag.

Lianne

Nee, Want trisomie kan op heel veel chromosomen voorkomen, maar je krijgt alleen maar het syndroom van Down als het op paar 21 voorkomt.

Van tevoren zelf informatie opzoeken en bespreken helpt mij goed dingen te begrijpen.

Duidelijkere vraagstelling. De eindvraag wekte verwarring op.

Lucas

Nee, trisomie is niet het syndroom van Down maar wel een voorbeeld van trisomie.

Door deze werkvorm leer je van je fouten en van elkaar. Je leert vooral juiste informatie zoeken.

Eind vraag kan iets beter verwoord worden.

Mehrdad

Niet aanwezig.

Lesplan trisomie

Leerdoelen:

Aan het einde van de les kunnen leerlingen:

  1. Uitleggen wat trisomie betekent.
  2. Uitleggen dat het Syndroom van Down een voorbeeld is van trisomie 21, maar niet de enige vorm.
  3. Misconcepten herkennen en corrigeren over genetische afwijkingen.
  4. Kritisch omgaan met informatie door bronnenonderzoek en samenwerking.

Beoogde vaardigheden:

  • Onderzoekend leren
  • Kritisch denken
  • Samenwerken

Activeren van voorkennis

Begin met het testen van de voorkennis door de volgende vragen te stellen:
“Wat is trisomie? En wat denk jij dat het Syndroom van Down hiermee te maken heeft?”

Leerlingen schrijven hun antwoord individueel op post-its of in een digitaal formulier.
Daarna worden een paar antwoorden gedeeld in de klas.

Voer een groepsgesprek op een PEER-manier. Leerlingen krijgen hierbij expliciet te horen dat hun oorspronkelijke denkpatroon niet klopt (Shaw et al., 2008).

Doel: inzicht krijgen in aanwezige misconcepten en cognitieve dissonantie opwekken (Posner et al., 1982).

Duur: 10 min


Instructie

De docent licht kort toe:

  • Wat trisomie betekent (extra chromosoom in een paar).
  • Dat er meerdere vormen bestaan (bijv. trisomie 13 – Patau, trisomie 18 – Edwards, trisomie 21 – Down).
  • Hoe fouten in celdeling leiden tot zulke afwijkingen.

Docent gebruikt visuele hulpmiddelen (chromosoomschema of animatie) om het concept te verduidelijken.

Duur: 15 min


Werkvorm

Werkvorm: Peer tutoring & onderzoekend leren

  1. Leerlingen werken in groepjes van 3–4.
  2. Elk groepje krijgt een aantal onderzoeksvragen die in afbeelding 1 zijn weergegeven.
  3. Leerlingen zoeken informatie via betrouwbare bronnen op het internet.

Duur: 15 minuten


Terugkoppeling

Klassikale bespreking:

  • De antwoorden worden in een gezamenlijk dialoog of discussie besproken, zodat leerlingen kritisch leren nadenken over hun eigen redeneringen en die van anderen.
    Hierbij wordt de expertise van de sterkere leerlingen bewust ingezet om hun klasgenoten te overtuigen waarom een antwoord wel of niet klopt.
    Deze vorm van differentiatie wordt ook wel peer tutoring genoemd (NRO, 2021).
  • Elke groep deelt kort een bevinding.
  • De docent schrijft correcte kernbegrippen op het bord.
  • Gezamenlijk wordt besproken:

“Is trisomie automatisch het Syndroom van Down?”

De docent begeleidt het gesprek richting de juiste conclusie:

 Het syndroom van down is één van de vormen van trisomie (namelijk op chromosoom 21), maar is niet direct het begrip trisomie.

Duur: 10 minuten


Afronding

Vragen aan leerlingen:

  • Wat wist je eerst over trisomie, en wat weet je nu?
  • Hoe hielp samenwerken bij het beter begrijpen van dit onderwerp?

Bronnen

  • Omgaan met misconcepties over onderwijs en leren - Eluxis
  • Shaw, K. R. M., Van Horne, K., Zhang, H., & Boughman, J. (2008). Essay contest reveals misconceptions of high school students in genetics content. Genetics, 178(3), 1157-1168. https://doi.org/10.1534/genetics.107.084194
  • Bulunuz, N., & Jarrett, O. S. (2010). The effects of hands-on learning stations on building American elementary teachers’ understanding about earth and space science concepts. Eurasia Journal of Mathematics, Science & Technology Education, 6(2), 85-99.
  • Bursal, M. (2012). Changes in American preservice elementary teachers’ efficacy beliefs and anxieties during a science methods course. Science Education International, 23(1), 40-55.
  • Posner, G. J., Strike, K. A., Hewson, P. W. & Gertzog, W. A. (1982). Accomodation of a scientific conception: Toward a theory of conceptual change. Science education, 66(2), 211-227.
  • Chinn, C. A., & Brewer, W. F. (1993). The role of anomalous data in knowledge acquisition: A theoretical framework and implications for science instruction. Review of educational research, 63(1), 1-49.
  • Cook, J. & Lewandowksy, S. (2011). The debunking handbook. St. Lucia, Australia: University of Queensland. Geraadpleegt van http://www.skepticalscience.com/docs/Debunking_Handbook.pdf
  • Chromosoomafwijkingen - Welke zijn er? - Simpto.nl. (2025, 16 september). Simpto.nl. https://www.simpto.nl/diagnose/chromosoomafwijkingen/
  • Moeilijkheden bij het leren van genetica. (z.d.). https://newsroom.nvon.nl/files/default/3_schema-leermoeilijkheden-genetica-1.pdf
  • https://www.nro.nl/sites/nro/files/media-files/LeidraadDifferentiatieTotaal.pdf

  •  
  •  
  •  

Presentatie Preconcepten

 

Feedbackformulieren

 

Beoordelingsmodel

Beoordelingmodel Schoolbiologie

Naam student/studentnummer: Aylin Kaya

Cijfer:

Voldaan aan de volgende voorwaarden:

De literatuurverwijzingen zijn conform APA

Ja

Er is een door de student zelf ingevuld beoordelingsmodel toegevoegd

Ja

De presentatiefilm voldoet minimaal aan de volgende eisen:

  • Maximaal 10 minuten
  • Beeld en geluidskwaliteit is goed
  • De kijker heeft voldoende tijd om de eventuele weergegeven tekst te lezen

Ja

De film is geüpload in youtube waarbij de link op verborgen is gezet en niet op privé of openbaar. 

Ja

De link van wikiwijs en de film is ingeleverd via Gradework

Ja

Op onderstaande eisen moet op ieder thema minimaal de basisuitvoering behaald zijn 

Ja

Grensoverschrijdend biologieonderwijs

Vakinhoudelijk en vakdidactische biologie

Georiënteerd op het aanbod van biologie in Europa

2

Georiënteerd op het aanbod van biologie buiten Europa

+1

Contact gelegd met biologiedocenten in het buitenland over het aanbod van biologie in het betreffende land

+1

Vakinhoudelijk en vakdidactisch Biologie en andere vakken

Relatie van biologie met de andere exacte vakken

2

Relatie van biologie met de maatschappelijke vakken

+1

Relatie van biologie met de taalvakken

+1

De toekomst van biologie

Rekening houdend met onderwijs vernieuwingen op didactisch vlak

2

De relatie met andere vakken in acht genomen

+1

De internationale ontwikkelingen in acht genomen

+1

Onderbouwing keuzes (deze staan door de gehele tekst heen)

Vanuit eigen ervaring

2

Vanuit Nederlandse literatuur

+1

Vanuit internationale literatuur

+1

PTA

PTA biologie

Er is een examenprogramma waarin de eindtermen, verwijzing naar leerstof en toetsing is opgenomen

2

Het vwo-examenprogramma is als uitgangspunt genomen

+1

Er is een overzichtstabel met verantwoording van alle eindtermen en waar deze gedekt worden in het PTA

+1

Leerlijnen

Er is expliciet  een theoretische leerlijn in de bovenbouw weergegeven en deze beschrijft tevens de overgang vanuit de onderbouw. 

2

Er is een practicumleerlijn geëxpliciteerd voor de bovenbouw

+1

Er is een onderzoek leerlijn geëxpliciteerd voor de bovenbouw

+1

Toetsing

Er is inzichtelijk gemaakt wat de weging van de verschillende toetsing is

2

De gemaakte keuzes zijn onderbouwd

+1

Pre-concepten

Uitwerking

Onderbouwing met behulp van literatuur van de gekozen aanpak voor het voorkomen of wegnemen van het preconcept

2

Ondervangen van het preconcept met een creatieve werkvorm of idee

+1

Er is meer dan één aanpak uitgewerkt om het preconcept weg te nemen.

+1

Presentatie

(uitvoeren in de bijeenkomst op de HU wk 7)

In de presentatie is aandacht voor het voorkomen of wegnemen van het preconcept

2

De presentatie bevat een toelichting op het ontstaan van het preconcept

+1

Uitgevoerd

De gekozen aanpak ter ondervanging van het preconcept is verwerkt in een direct overdraagbare les in de vorm van een lesplan (volgens DA-model) inclusief didactische verantwoording.

2

De gekozen aanpak ter ondervanging van het preconcept is uitgevoerd in de eigen les en dit is bewezen met filmmateriaal of ondertekend observatie verslag van werkplekbegeleider.

+1

PWS

Hulpvragen

De hulpvragen zijn beantwoord, hierbij is gebruik gemaakt van literatuur en/of collega’s.

2

Beoordeling

Het beoordelingsformulier van de school is weergegeven.  Voorzien van een verantwoording voor gemaakte keuzes in weging.

2

Het beoordelingsformulier van de school is voorzien van kritische feedback van de studenten waarbij gebruik gemaakt is van leerlingen en collega’s.

+1

Het beoordelingsformulier is verbeterd, waarbij de gemaakte keuzes zijn onderbouwd.

+1

Externe partijen

Er is per domein (uit het examenprogramma havo of vwo) een overzicht van instanties en bedrijven in de schoolomgeving, waar leerlingen terecht kunnen voor hun PWS.

Dit overzicht is voor leerlingen beschikbaar.

2

Er is per domein een overzicht met te behalen prijzen. In het overzicht staat de naam van de instantie, de datum van inzenden, de manier van inzenden en de voorwaarden vermeld.

Dit overzicht is voor docenten beschikbaar.

+1

Zoals de basis maar dan gericht op internationaal gebied.

Of

Er is zelf een voorstel gemaakt voor internationalisering en een plan beschreven.

+1

Vrije keuze 1: Toelatingsdossier

Leervraag

Er zijn 2 leervragen smart geformuleerd

2

Er zijn meer dan 2 leervragen smart geformuleerd

+1

Inhoud leervragen

De leervragen hebben te maken met de onderwijspraktijk op de bovenbouw stage/werkplek

2

De leervragen gaan verder in op een hoger niveau dan hoe en wat (zoals waarom).

+1

Uitzoeken informatie

Alle leervragen worden beantwoord

2

Bij de uitwerking van de leervraag is gebruik gemaakt van zowel de eigen lespraktijk als literatuur bronnen.

+1

Bij de uitwerking van de leervraag is gebruik gemaakt van de ervaring van collega docenten (eventueel op een andere school).

+1

Vrije keuze 2: Kennisbasisdossier

Leervraag

Er zijn 2 leervragen smart geformuleerd

2

Er zijn meer dan 2 leervragen smart geformuleerd

+1

Inhoud leervragen

De leervragen hebben te maken met de onderwijspraktijk op de BB stage/werkplek

2

De leervragen gaan verder in op een hoger niveau dan hoe en wat (zoals waarom).

+1

Uitzoeken informatie

Alle leervragen worden beantwoord

2

Bij de uitwerking van de leervraag is gebruik gemaakt van zowel de eigen lespraktijk als literatuur bronnen.

+1

Bij de uitwerking van de leervraag is gebruik gemaakt van de ervaring van collega docenten (eventueel op een andere school).

+1

Rood is wat iedere student moet doen. Oranje afhankelijk van eerder verworven competenties.

Max 47 pnt te behalen, minimaal basis  = 5,5

Toelichting beoordelingsmodel:

In afstemming met Sophie Mooren heb ik de PTA opdracht gemaakt tot een opdracht vanuit mijn werk (PABO), namelijk het toelatingsdossier. Dit is via het beoordelingsmodel van Vrije keuze 1. Ook de opdracht van PWS heb ik niet op mijn werk kunnen uitvoeren, maar wel een soortgelijke opdracht. Dit is het kennisbasisdossier, welke is opgenomen in het beoordelingsmodel van vrije keuze 2.

Alle groene tekst is waaraan mijn portfolio voldoet.

  • Het arrangement Schoolbiologie is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Aylin Kaya
    Laatst gewijzigd
    2025-11-06 15:28:42
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    In dit vak verdiep ik me op verschillende aspecten binnen de schoolbiologie.
    Leerniveau
    HBO - Master;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.