Thema 2 - Van Cel tot Ecosysteem

Thema 2 - Van Cel tot Ecosysteem

Voorpagina

Science
 

   

 

Thema 2: Van Cel tot Ecosysteem

 

Les 1 - Van molecuul tot ecosysteem

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 1.

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat een organisme, orgaanstelsel, orgaan en cel is

Theorie

Van molecuul tot organisme

Tijdens dit thema ga je alles leren over het leven.

In het vorige thema heb je geleerd wat moleculen zijn. Dit zijn de kleinste deeltjes met de eigenschap van een stof.

Moleculen vormen samen cellen. Cellen zijn de allerkleinste levende onderdelen in een organisme.

Meerdere cellen vormen samen organen. Organen zijn groepjes cellen die samen een functie vervullen. Voorbeelden zijn het hart, de longen of de maag.

Groepjes organen die samenwerken noemen we orgaanstelsels. Hierdoor kunnen meercellige organismen ademhalen of eten verteren.

Een levend wezen noemen we een organisme. Voorbeelden van organismen zijn een mens, dier, plant, bacterie of schimmel.

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Noem drie voorbeelden van organismen.

▲ Vraag 2. Wat is een orgaanstelsel?
A) Een groep cellen met dezelfde functie
B) Een groep organen die samen een functie uitvoeren
C) Een groep organismen in een ecosysteem
D) Een groep moleculen in een cel

▲ Vraag 3. Wat is het kleinste levende onderdeel van een organisme?
A) Orgaan
B) Orgaanstelsel
C) Cel
D) Bacterie

▲ Vraag 4. Noem drie voorbeelden van organen.

▲ Vraag 5. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de juiste woorden met elkaar.

1. Cellen ●                        ●    A. Een geheel van organen die samenwerken
2. Organen B. Het allerkleinste levende onderdeel
3. Orgaanstelsels C. Een levend wezen (bijvoorbeeld mens, plant of dier)
4. Organismen D. Een deel van een orgaanstelsel met een eigen functie


Vraag 6. Welke van de onderstaande dingen is geen organisme?
A) Bacterie
B) Steen
C) Tijger
D) Plant

Vraag 7. Schrijf achter iedere zin of het juist of onjuist is.

Een orgaanstelsel bestaat uit verschillende cellen JUIST   /   ONJUIST
Bacteriën zijn organismen JUIST   /   ONJUIST


Vraag 8. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de juiste woorden met elkaar.

1. Cellen ●              ●    A. Het hart
2. Organen B. Een dierlijke cel
3. Orgaanstelsels        C. Het ademhalingsstelsel
4. Organismen D. Een oude boom


☆ Vraag 9. Denk aan een orgaanstelsel, zoals bijvoorbeeld het verteringsstelsel. Welke organen horen hierbij?

☆ Vraag 10. Vergelijk een mens met een bacterie. Wat zijn volgens jou de belangrijkste verschillen?

Les 2 - Cellen

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 1.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet cellen zijn.

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat twee soorten cellen zijn: een plantaardige en dierlijke cel.

- Weet wat het verschil is tussen deze twee soorten cellen.

 

 

Theorie

Cellen

Cellen zijn de allerkleinste levende onderdelen van een organisme.

Je kan deze normaal gesproken niet zien. Met een microscoop kan dat wel.

Als je een cel bekijkt met een microscoop, kan je zien dat niet alle organismen dezelfde soort cellen hebben.

Een dierlijke cel bestaat uit een zachte buitenkant en een celkern.

Een plantaardige cel bestaat uit een harde buitenkant en een celkern.
Daarnaast heeft een plantaardige cel een vochtzakje, dat ervoor zorgt dat de plant stevig blijft.
Ook heeft de plantaardige cel kleurstoffen, die ervoor zorgen dat planten gekleurd zijn.

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over dierlijke en plantaardige cellen? Kijk dan dit filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 11. Welk apparaat heb je nodig om een cel te zien?

▲ Vraag 12. Schrijf de onderdelen van een plantaardige cel op in je schrift.

▲ Vraag 13. Schrijf de onderdelen van een dierlijke cel op in je schrift.

▲ Vraag 14. Wat zorgt ervoor dat planten gekleurd zijn?
A) De harde buitenkant
B) De celkern
C) Het vochtzakje
D) De kleurstoffen

Vraag 15. Hiernaast zie je een foto van een ui onder een microscoop. Welke onderdelen van een cel horen bij de letters A en B?


Een ui onder een microscoop
(Biologieles.nl)

Vraag 16. Welk onderdeel kan je vinden in een plantaardige en dierlijke cel?

 

Vraag 17. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de onderdelen van een cel met de juiste uitleg.

1. Celkern ●                      ●    A. Zorgt dat de plant stevig blijft
2. Buitenste laag bij dierlijke cel ●                      ●    B. Bevat erfelijk materiaal
3. Buitenste laag bij plantaardige cel ●                      ●    C. Maakt planten groen
4. Vochtzakje ●                      ●    D. Zachte buitenkant
5. Kleurstoffen ●                      ●   

E. Harde buitenkant


Vraag 18. Je kijkt door een microscoop naar twee verschillende soorten cellen.
Een van de soorten cellen heeft een vochtzakje. De andere soort niet.
Welke van de twee cellen is van een plant? En welke niet?

☆ Vraag 19. De kleurstoffen in de plantaardige cel zijn meestal van een bepaalde kleur.
Welke kleur is dit?

☆ Vraag 20. Wanneer je een plant een tijdje geen water geeft, gaat die slap hangen. Waarom zou dat zijn? Gebruik in je
antwoord het woord ‘vochtzakje’.

Les 3 - DNA

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 1.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een cel is

- Weet wat de celkern is

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat het DNA is

- Weet je hoe DNA gebruikt kan worden

 

Bij deze les kan je proef 1 maken.

Theorie

De cel als fabriek

Cellen kan je ook zien als een soort fabriek.
Ze kunnen allerlei stoffen maken en afbreken.

Als de cel een fabriek is, is de celkern het kantoor: vanuit daar wordt alles aangestuurd.

In de celkern ligt ook het DNA. Het DNA is eigenlijk het script voor de cel: hierin staat beschreven wat alle onderdelen van de cel moeten doen.

Het DNA is uniek. Ieder organisme zijn eigen DNA, wat ervoor zorgt dat ieder organisme net anders gebouwd wordt.
Ieder organisme krijgt net een andere kleur haar, of een grotere neus.

Zelfs ieder mens heeft zijn eigen DNA. We kunnen dit gebruiken om er achter te komen of iemand familie is, of om misdaden op te lossen.

File:DNA orbit animated small.gif - Wikimedia Commons

Het DNA
(Wikimedia Commons)

 

Extra 

Ben je benieuwd geworden naar wat er in de cel gebeurt? Kijk dan dit filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 21. Wat doet de celkern?
A) Opslaan van zuurstof
B) Aansturen van de cel
C) Zorgen voor stevigheid
D) Vormen van kleurstoffen

▲ Vraag 22. Wat staat er in het DNA beschreven?
A) Het zorgt dat ieder organisme hetzelfde is
B) Wat elk onderdeel van de cel moet doen
C) Het maakt de cel sterk
D) Het zorgt voor energie

▲ Vraag 23. Waar ligt het DNA opgeslagen?

▲ Vraag 24. Waarom wordt de celkern gezien als het “kantoor” van de cel?

▲ Vraag 25. Noem twee voorbeelden waarvoor DNA gebruikt kan worden.

Vraag 26. Schrijf achter iedere zin of het juist of onjuist is.

Alle mensen hebben precies hetzelfde DNA JUIST   /   ONJUIST
DNA kan gebruikt worden om misdaden op te lossen JUIST   /   ONJUIST
Het DNA ligt in de celkern JUIST   /   ONJUIST


Vraag 27. Je onderzoekt twee cellen die precies hetzelfde DNA hebben.
Zijn deze cellen van dezelfde persoon?

☆ Vraag 28. Stel dat je een politieagent bent.
Tijdens een onderzoek hebben jullie een tas met gestolen spullen gevonden. In deze tas is een haar gevonden, waaruit jullie het DNA hebben kunnen analyseren.
Jullie hebben een verdachte gearresteerd. Het DNA van deze verdachte blijkt precies hetzelfde te zijn als het DNA van de haar.
De verdachte zegt dat de haar niet van hem is, maar van zijn vader.
Kan de verdachte gelijk hebben, of is hij waarschijnlijk de schuldige?

☆ Vraag 29. Bij een eeneiige tweeling is er iets anders gelopen tijdens de geboorte, waardoor de twee kinderen heel erg op elkaar lijken. Hoe komt dat? Gebruik het woord DNA in je antwoord.

☆ Vraag 30. Door radioactieve straling kan het DNA beschadigd raken. Dit kan ervoor zorgen dat mensen heel erg ziek raken.
Hoe is het mogelijk dat mensen ziek worden van beschadigd DNA?

Les 4 - Orgaanstelsels

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 2.

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat een orgaanstelsel is

- Weet je wat drie onderdelen zijn van het spijsverteringsstelsel: de slokdarm, maag en darmen

 

 

Theorie

Orgaanstelsels

Ons lichaam bestaat uit allerlei orgaanstelsels.

Orgaanstelsels zijn organen die met elkaar samenwerken.

De mens kent veel verschillende orgaanstelsels, die allemaal een andere functie hebben.

Een van die orgaanstelsels is het spijsverteringsstelsel.

Deze zorgt ervoor dat we voedsel kunnen verwerken.

Het bestaat uit de volgende onderdelen:
-    In de slokdarm wordt voedsel van de mond naar de maag getransporteerd.
-    In de maag wordt voedsel tijdelijk opgeslagen
-    In de darmen worden voedingsstoffen uit het voedsel gehaald.


Het spijsverteringsstelsel (Wikiwijs)

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over het spijsverteringsstelsel? Kijk dan het onderstaande filmpje.

Je kan ook dit filmpje kijken als het nog steeds niet duidelijk is:

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Wat is een orgaanstelsel?
A) Een groep botten die samen steun geven
B) Een groep spieren die samen bewegen
C) Een groep organen die samenwerken
D) Een groep cellen die samenwerken

▲ Vraag 2. Wat is de functie van het spijsverteringsstelsel?
A) Voedsel verwerken
B) Lucht naar de longen vervoeren
C) Bloed rondpompen
D) Zuurstof opnemen

▲ Vraag 3. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de organen met de juiste functie.

1. Slokdarm   ●    A. Voedingsstoffen verwerken
2. Maag B. Transporteren van voedsel van de mond naar de maag
3. Darmen ●                              C. Tijdelijk opslaan van voedsel

▲ Vraag 4. Hebben alle orgaanstelsels dezelfde functie?

Vraag 5. Leg uit wat een orgaanstelsel is.

Vraag 6. Schrijf achter iedere zin of het juist of onjuist is.

De slokdarm zorgt ervoor dat voedingsstoffen uit het voedsel worden gehaald JUIST   /   ONJUIST
De maag is onderdeel van het spijsverteringsstelsel JUIST   /   ONJUIST
Alle orgaanstelsels in het lichaam hebben dezelfde functie JUIST   /   ONJUIST

☆ Vraag 7. Waarom moet voedsel eerst worden opgeslagen in de maag voordat het naar de darmen gaat?

☆ Vraag 8. Stel dat je een boterham eet. Beschrijf de route die de boterham aflegt van mond tot darmen.

☆ Vraag 9. Sommige mensen hebben problemen met hun darmen.
Waarom is het gevaarlijk als je darmen niet goed werken? 

Les 5 - Ademhalingsstelsel

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 2.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een orgaanstelsel is

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat het ademhalingsstelsel is

- Weet je wat twee onderdelen zijn van het ademhalingsstelsel: de luchtpijp en de longen

 

Bij deze les kan je proef 2 maken.

Theorie

Ademhalingsstelsel

Een ander voorbeeld van een orgaanstelsel is het ademhalingsstelsel.

Alle organen in ons lichaam hebben zuurstof nodig. Het ademhalingsstelsel kan dat uit de lucht halen. Je doet dat door te ademhalen.

Het bestaat uit de volgende onderdelen:
-    In de luchtpijp wordt de lucht van en naar de longen gebracht.
-    In de longen wordt het zuurstof opgenomen in het bloed. Ook wordt de koolstofdioxide uitgescheiden.

Het ademhalingsstelsel (Wikiwijs)

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over het ademhalingsstelsel? Kijk dan het onderstaande filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 10. Wat is de functie van het ademhalingsstelsel?
A) Het rondpompen van zuurstof
B) Het bewegen van de longen
C) Het verwerken van zuurstof
D) Het opnemen van zuurstof en uitstoten van koolstofdioxide

▲ Vraag 11. Welke rol speelt de luchtpijp?
A) Voedsel naar de maag brengen
B) Lucht van en naar de longen brengen
C) Zuurstof opnemen in het bloed
D) Koolstofdioxide afvoeren naar de huid

▲ Vraag 12. Welke stof wordt er opgenomen in de longen, en welke uitgestoten?

▲ Vraag 13. Wat gebeurt er in de longen?
A) Lucht wordt gefilterd door haartjes en slijm
B) Zuurstof wordt opgenomen in het bloed
C) Het voedsel wordt afgebroken
D) Het bloed wordt rondgepompt

Vraag 14. Schrijf achter iedere zin of het juist of onjuist is.

Alle organen in ons lichaam hebben zuurstof nodig. JUIST   /   ONJUIST
In de longen wordt alleen zuurstof opgenomen, maar
geen koolstofdioxide afgegeven.
JUIST   /   ONJUIST
De luchtpijp zorgt voor transport van lucht. JUIST   /   ONJUIST


Vraag 15. Soms kan een stukje eten in je luchtpijp vast blijven zitten. Dit moet je snel oplossen, want het kan snel dodelijk zijn.
Waarom is het zo gevaarlijk als je luchtpijp geblokkeerd is?

☆ Vraag 16. Roken heeft een slechte invloed op je ademhalingsstelsel.
Welk onderdeel van het ademhalingsstelsel wordt hierdoor aangetast?

☆ Vraag 17. Tijdens het sporten moet je sneller en dieper ademhalen. Waarom is dat?

☆ Vraag 18. Je wilt meedoen aan een hardloopwedstrijd in de bergen. In de bergen is er minder zuurstof in de lucht.
Zou je dan sneller of minder snel uitgeput raken dan in Nederland?

Les 6 - Bloedvatenstelsel

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 2.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een orgaanstelsel is

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat het bloedvatenstelsel is

- Weet je wat vier onderdelen zijn van het bloedvatenstelsel: het hart, de slagaders, aders en de aorta

 

 

Theorie

Bloedvatenstelsel

Het bloedvatenstelsel zorgt ervoor dat voedingsstoffen en zuurstof worden verspreid in het lichaam, en afvalstoffen worden weggevoerd.

Het bestaat uit de volgende onderdelen:
-    Het hart pompt het bloed rond het bloedvatenstelsel.
-    De slagaders voeren bloed vol met zuurstof naar het lichaam toe.
     De belangrijkste slagader is de aorta. Deze komt direct uit het hart.
-    De aders voeren bloed zonder zuurstof terug naar het hart en de longen.

Het bloedvatenstelsel werkt veel samen met andere orgaanstelsels. Het brengt zuurstof en voedingsstoffen van de longen naar alle andere orgaanstelsels.

Het bloedvatenstelsel (Wikiwijs)

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over het bloedvatenstelsel? Kijk dan het onderstaande filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 19. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de onderdelen van het bloedvatenstelsel met de juiste functie.

Hart ●                        ●    Bloed met zuurstof verplaatsen
Slagaders Bloed terugvoeren naar het hart
Aders Bloed rondpompen
Aorta De belangrijkste en grootste slagader


▲ Vraag 20. Wat is de belangrijkste functie van het bloedvatenstelsel?

▲ Vraag 21. Waar brengen de aders het bloed naartoe?

▲ Vraag 22. Wat is de belangrijkste slagader?

▲ Vraag 23. Hoe werkt het bloedvatenstelsel samen met de andere orgaanstelsels?

Vraag 24. Schrijf achter iedere zin of het juist of onjuist is.

Slagaders vervoeren zuurstofarm bloed terug naar het hart. JUIST   /   ONJUIST
Het bloedvatenstelsel werkt samen met de longen. JUIST   /   ONJUIST
Het hart is onderdeel van het bloedvatenstelsel. JUIST   /   ONJUIST


Vraag 25. Wat is het verschil tussen de aders en de slagaders?

Vraag 26. Waarom werkt het bloedvatenstelsel samen met de longen?
A) Om afvalstoffen af te voeren
B) Om zuurstof op te nemen en koolstofdioxide af te geven
C) Om bloed op te slaan
D) Om bloed schoon te maken

☆ Vraag 27. Meestal is het niet zo erg als je jezelf per ongeluk snijdt. Alleen wanneer je per ongeluk een slagader raakt, kan dit erg gevaarlijk zijn.
Waarom is dat?

☆ Vraag 28. Als een ader of slagader naar een orgaan wordt doorgesneden, kan dat gevaarlijk zijn.
Het bloed kan dan niet meer bij het orgaan komen.
Wat gebeurt er met het orgaan als het geen bloed krijgt?

☆ Verdiepingsles - Plantenstelsel

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 2.

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een orgaanstelsel is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de organen van planten zijn

- Weet je dat planten drie organen hebben: de wortel, stengel en blad

Theorie

☆ Verdiepingsles: Planten

Planten hebben hele andere organen dan wij. Eigenlijk hebben planten maar drie soorten organen.

De wortels zitten meestal onder de grond. De wortels nemen voedsel en water op uit de grond. Ook zorgen de wortels ervoor dat de plant niet omvalt.

De stengels zijn eigenlijk hetzelfde als het bloedvatenstelsel bij mensen. Het zorgt ervoor dat de voedingsstoffen van de wortels naar de bladeren gaan en andersom.

In de bladeren wordt energie opgewekt met behulp van de zon. Ook wordt er voedsel gemaakt voor de rest van de plant.


Het plantenstelsel (Wikimedia)

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over het plantenstelsel? Kijk dan dit filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 29. Noem twee functies van de wortels.

▲ Vraag 30. Welke drie soorten organen heeft een plant?
A) Wortels, stengels en bladeren
B) Hart, longen en bloedvaten
C) Wortels, bloemen en zaden
D) Stengels, vruchten en bladeren

▲ Vraag 31. Wat gebeurt er in de bladeren?
A) Voedsel wordt opgenomen uit de grond
B) Energie wordt opgewekt met de zon en voedsel wordt gemaakt
C) Water wordt omhoog gepompt naar de wortels
D) De plant wordt rechtop gehouden

▲ Vraag 32. Welke uitspraak klopt?
A) Wortels zorgen alleen voor stevigheid
B) De stengel vervoert voedingsstoffen tussen de wortels en bladeren
C) Bladeren nemen water op uit de grond
D) Wortels maken voedsel met behulp van zonlicht

▲ Vraag 33. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de onderdelen van een plant met de juiste functie.

1. Wortels A. Energie opwekken en voedsel maken
2. Stengel B. Water opnemen en stevigheid geven
3. Bladeren ●                  C. Voedingsstoffen en water vervoeren


Vraag 34. Welke energiebron gebruiken planten om energie op te wekken?

Vraag 35. Hieronder zie je een foto van een boom die is omgevallen tijdens een storm.
Welk orgaan van de boom functioneerde niet goed?

Een omgevallen boom (Wikimedia)

☆ Vraag 36. Leg uit hoe de drie organen van de plant (wortels, stengels en bladeren) samenwerken.

☆ Vraag 37. Planten die kunnen leven in droge grond, hebben vaak veel diepere wortels dan planten die in natte grond leven. Waarom is dat?

Les 7 - Voortplanting

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Voorkennis

Aan het begin van de les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een organisme is

- Weet wat DNA is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat voortplanting is

- Weet je wat celdeling is

- Weet je wat bevruchting is, en dat een eicel en zaadcel voor nodig is

Theorie

Voortplanting

Alle organismen vermenigvuldigen zich. We noemen dit voortplanting.

Bacteriën en sommige dieren kunnen zich voortplanten door celdeling. Hierbij worden de cellen gedeeld, en blijft het DNA hetzelfde.

Bij veel planten en de meeste dieren vindt voortplanting plaats door bevruchting.
Voor bevruchting heb je twee cellen nodig:
- Een eicel (vrouwelijk)
- Een zaadcel (mannelijk)

Bij planten zitten de eicellen en zaadcellen in de bloem.
De zaadcel van de ene plant wordt verspreid door de wind of via dieren.
Uiteindelijk komt dit dan terecht bij de eicel van een andere plant van dezelfde soort.

Bij de meeste dieren dragen de mannetjes de zaadcellen en de vrouwtjes de eicellen. De zaadcellen van de mannetjes bevruchten de eicellen van de vrouwtjes dan door paring.

Bij bevruchting wordt het DNA van het nieuwe organisme een combinatie van het DNA van de zaadcel en de eicel.


De wind verspreidt de zaden van de paardenbloem

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over voortplanting bij planten? Kijk dan eens naar de onderstaande animatie, of naar het filmpje eronder.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Wat betekent voortplanting?

▲ Vraag 2. Wat gebeurt er met het DNA van een bacterie bij celdeling?

▲ Vraag 3. Waar bevinden zich de eicellen en zaadcellen zich bij planten?

▲ Vraag 4. Wat gebeurt er met het DNA tijdens de voortplanting?
A) Het DNA wordt een mix van het DNA van de eicel en de zaadcel
B) Het DNA blijft hetzelfde
C) De helft van het DNA gaat verloren
D) Het DNA gaat verloren

▲ Vraag 5. Wat gebeurt er bij paring bij dieren?
A) Er ontstaat een kloon van de ouder
B) Een eicel wordt bevrucht door zaadcellen
C) Het DNA blijft precies hetzelfde
D) Het vrouwtje maakt zelf zaden

▲ Vraag 6. Hoe heet het moment dat een zaadcel en eicel samenkomen bij dieren?

Vraag 7. Voortplanting bij bacteriën en de meeste dieren werkt heel anders.
Wat is het verschil tussen het DNA van de nakomelingen van bacteriën en dieren?

Vraag 8. Schrijf achter iedere zin of het juist of onjuist is.

Bij deling blijft het DNA meestal hetzelfde.
Bij bevruchting ontstaat een combinatie van DNA van twee ouders.
Planten hebben altijd alleen een mannelijk deel.

JUIST   /   ONJUIST
JUIST   /   ONJUIST
JUIST   /   ONJUIST

☆ Vraag 9. Kinderen lijken bijna altijd een beetje op allebei hun ouders. Hoe kan dat? Gebruik het woord ‘DNA’ in het antwoord.

☆ Vraag 10. Tussen het DNA van dieren die zich voortplanten, zitten vaak veel verschillen. Het DNA van veel bacteriën lijkt echter vaak heel erg op elkaar.
Hoe zou dit kunnen zijn ontstaan?

 

Les 8 - Mutaties en evolutie

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat DNA is

- Weet wat celdeling is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat een mutatie is

- Weet je wat een erfelijke ziekte is

- Weet je wat evolutie is

 

 

Theorie

Mutaties en evolutie

De eicel gaat zich na de bevruchting heel erg vaak delen. Uiteindelijk groeit dit uit tot een volledig organisme. Ook als een organisme volgroeid is, blijven cellen zich delen. Oude cellen worden dan vervangen door nieuwe.

Soms gaat er iets mis bij het kopiëren van de cel.
We noemen dat een mutatie.

Mutaties kunnen positief zijn, maar meestal zijn ze negatief.
Kanker is een voorbeeld van een negatieve mutatie.

Wanneer een mutatie plaatsvindt in een eicel of een zaadcel, kan dit ervoor zorgen dat het kind met een ziekte geboren worden. Dat heet een erfelijke ziekte.

Iemand met een erfelijke ziekte, geeft dit ook weer door aan zijn of haar nakomelingen. Dat is een ander woord voor de kinderen van een organisme.


Een voorbeeld van een mutatie. In de eerste celdeling gaat het mis, en de mutatie wordt doorgegeven aan alle volgende cellen (Wikiwijs)

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 11. Wat gebeurt er met de eicel na de bevruchting?
A) Hij verdwijnt na enkele dagen
B) Hij deelt zich vaak en groeit uit tot een organisme
C) Hij verandert in een zaadcel
D) Hij blijft altijd hetzelfde

▲ Vraag 12. Hoe noemen we een fout in de kopie van het DNA?

▲ Vraag 13. Wat is een mutatie?
A) Een normale celdeling
B) Een verandering in het DNA tijdens de celdeling
C) Een nieuwe cel die ontstaat uit deling
D) Een erfelijke ziekte

▲ Vraag 14. Wat gebeurt er als een mutatie plaatsvindt in een eicel of zaadcel?
A) Er gebeurt niets
B) Het kind kan geboren worden met een erfelijke ziekte
C) De zaadcel kan niet meer bevruchten
D) Het organisme groeit sneller

Vraag 15. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de woorden met de juiste omschrijving.

1. Mutatie A. Wordt doorgegeven aan kinderen via eicel of zaadcel
2. Erfelijke ziekte B. Het delen van een cel
3. Celdeling ●                        ●    C. Kopie van een cel die afwijkt


Vraag 16. Sam heeft een erfelijke ziekte, waardoor hij niet zo goed kan zien. Wat betekent dit voor zijn kinderen, en waarom?

☆ Vraag 17. Een sporter traint zijn spieren vaak, en krijgt daardoor meer armspieren. Hoe kan celdeling hierbij een rol spelen?

☆ Vraag 18. Stel dat een mutatie ervoor zorgt dat iemand beter beschermd is tegen een bepaalde ziekte. Leg uit waarom dit een positieve mutatie wordt genoemd.

☆ Vraag 19. Waarom kan een mutatie in gewone lichaamscellen niet worden doorgegeven aan kinderen, maar een mutatie in een eicel of zaadcel wel?

Les 9 - Natuurlijke selectie

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een mutatie is.

- Weet wat een evolutie is.

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat natuurlijke selectie is.

 

Bij deze les kan je proef 3 en 4 uitvoeren.

Theorie

Natuurlijke selectie

Sommige mutaties zijn niet negatief, maar positief. Ze geven nakomelingen een voordeel ten opzichte van de rest van de soort.

Nakomelingen met zo’n positieve mutatie hebben een grotere kans om te overleven. Ze krijgen ook vaker zelf nakomelingen.

Dit noemen we natuurlijke selectie.
In het Engels heet dit survival of the fittest.
Dit is een belangrijk onderdeel van de evolutie.

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over natuurlijke selectie? Kijk dan dit filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 20. Wat gebeurt er met nakomelingen die een positieve mutatie hebben?
A) Die hebben een grotere kans om te overleven
B) Die hebben een andere kleur vacht
C) Die zijn geëvolueerd
D) Die hebben een nadeel ten opzichte van de rest van de soort

▲ Vraag 21. Waarom krijgen nakomelingen met een positieve mutatie vaker zelf nakomelingen?

▲ Vraag 22. Wat is een ander woord voor natuurlijke selectie in het Engels?

Vraag 23. Een groep konijnen leeft in een bos. Een mutatie zorgt ervoor dat sommige konijnen een bruine vacht hebben in plaats van wit. Leg uit waarom dit in het bos een voordeel kan zijn.

Vraag 24. Waarom is natuurlijke selectie een belangrijk onderdeel van evolutie?
A) Het zorgt ervoor dat alleen zwakke dieren blijven bestaan
B) Het zorgt dat positieve eigenschappen zich verspreiden
C) Het voorkomt dat soorten veranderen
D) Het zorgt dat mutaties verdwijnen

Vraag 25. Is de volgende uitspraak waar of niet waar?
“Alle mutaties zijn nadelig voor de overleving van een organisme”

Vraag 26. Waarom hebben nakomelingen met een negatieve mutatie een minder grote kans om nakomelingen te krijgen?
Gebruik in je antwoord het woord ‘overlevingskans’.

☆ Vraag 27. Stel dat vissen in een donkere omgeving door een mutatie grotere ogen krijgen, waardoor ze beter zien. Verklaar met behulp van natuurlijke selectie waarom deze mutatie zich waarschijnlijk verder verspreidt.

☆ Vraag 28. Leg uit waarom een positieve mutatie zich vaak verder verspreidt in een soort.

☆ Vraag 29. Biologen noemen natuurlijke selectie ook wel “survival of the fittest”.
“The fittest” zijn de soorten die zich het beste kunnen aanpassen aan hun omgeving.
Waarom kunnen soorten die zich goed kunnen aanpassen beter overleven?

Les 10 - Soortvorming

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat de evolutie is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat soortvorming is

Theorie

Soortvorming

Wanneer twee groepen van dezelfde soort voor lange tijd gescheiden raken, kan er een nieuwe soort ontstaan.

Elke groep leeft in een andere omgeving en past zich daaraan aan.

Na heel veel tijd zijn de groepen zo verschillend geworden, dat ze niet meer met elkaar kunnen voortplanten. Dat noemen we een nieuwe soort.

Alle planten en dieren op aarde zijn uiteindelijk ontstaan uit één soort.

Door heel veel mutaties en veranderingen zijn daar alle soorten uit voortgekomen die we nu kennen.


Een voorbeeld van soortvorming (naar: Wikiwijs)

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 30. Wat kan er gebeuren als twee groepen van dezelfde soort lange tijd gescheiden zijn?

▲ Vraag 31. Wanneer spreken we van een nieuwe soort?
A) Als er een mutatie optreedt in een cel
B) Als twee groepen niet meer met elkaar kunnen voortplanten
C) Als dieren verhuizen naar een ander gebied
D) Als een dier een andere kleur krijgt

▲ Vraag 32. Waarom spelen mutaties een belangrijke rol in soortvorming?
A) Zonder mutaties zou er geen verschil ontstaan tussen groepen
B) Mutaties zorgen altijd dat soorten sneller verdwijnen
C) Mutaties maken dieren altijd sterker
D) Mutaties voorkomen dat evolutie plaatsvindt

Vraag 33. Een groep muizen raakt gescheiden door een rivier. Na duizenden jaren blijken de groepen zo verschillend dat ze niet meer samen jongen kunnen krijgen. 
Hoe noemen we dit?

Vraag 34. Schrijf het onderstaande schema over, en verbind de woorden met de juiste omschrijving.

1. Mutaties ●      A. Het ontstaan van een nieuwe soort uit een bestaande soort
2. Soortvorming B. Veranderingen die langzaam nieuwe eigenschappen veroorzaken
3. Evolutie C. Een verandering in het DNA


Vraag 35. Welke van de volgende situaties kan leiden tot soortvorming?
A) Een groep dieren verhuist tijdelijk naar een ander gebied
B) Twee groepen van een soort leven duizenden jaren apart en passen zich aan
C) Een dier krijgt een nieuwe vachtkleur in één generatie
D) Mutaties verdwijnen door natuurlijke selectie

Vraag 36. Als een plantensoort in twee groepen wordt opgesplitst en beide groepen mutaties krijgen, wat kan er dan op lange termijn gebeuren?

☆ Vraag 37. Leg uit waarom soortvorming een langzaam proces is.

☆ Vraag 38. Wat is het verschil tussen evolutie en soortvorming?

Les 11 - Kunstmatige selectie en genetische modificatie

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat natuurlijke selectie is

- Weet wat evolutie is

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat kunstmatige selectie is

- Kan je voorbeelden noemen van kunstmatige selectie

- Weet je wat genetische modificatie is

- Kan je een mening vormen over genetische modificatie

 

Bij deze les kan je proef 4 uitvoeren.

Theorie

Kunstmatige selectie

Hiervoor heb je veel geleerd over natuurlijke selectie en natuurlijke soortvorming.

We kunnen selectie ook een handje helpen. Dan kiezen we bewust de beste combinatie tussen planten of dieren. We noemen dat kunstmatige selectie.

Bij dieren het dit fokken. Een voorbeeld is een bulldog, die hierdoor een steeds kleinere neus heeft gekregen.

Bij planten heet dit veredeling. Veel groente en fruit is veredeld zodat het lekkerder is of een mooiere kleur krijgt.

Veredeling bij planten: veel verschillende groenten zijn gekweekt vanuit de brassica plant (bron: Wikimedia) Fokken bij dieren: de bulldog heeft een kleine neus door fokken (bron: Wikimedia)

 

 

Genetische modificatie

Het is mensen ook gelukt om direct het DNA van organismes aan te passen. Dit noemen we genetische modificatie. Daardoor kunnen ziektes uit het DNA worden verwijderd, of nieuwe eigenschappen worden toegevoegd.

Veel mensen hebben kritiek op genetische modificatie, met name bij mensen. Zij vinden dat we niet zomaar mogen sleutelen aan ons eigen DNA.

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over genetische modificatie? Kijk dan dit filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 39. Wat is kunstmatige selectie? 
A) Wanneer organismen zichzelf aanpassen aan de omgeving
B) Wanneer mensen bewust de beste combinatie van planten of dieren kiezen
C) Wanneer mutaties vanzelf ontstaan
D) Wanneer een soort zich vormt zonder invloed van mensen

▲ Vraag 40. Wat is een voorbeeld van kunstmatige selectie bij dieren?

Vraag 41. Welke van de volgende voorbeelden hoort bij kunstmatige selectie?
A) Wilde bloemen verspreiden zich vanzelf over een veld
B) Mensen fokken honden met een specifieke vachtkleur
C) Vogels passen hun snavel aan door natuurlijke selectie
D) Mutaties vinden plaats in een groep dieren

Vraag 42. Waarom zou een boer planten willen veredelen die mooier gekleurde vruchten geven?

☆ Vraag 43. Waarom kan kunstmatige selectie leiden tot eigenschappen die in de natuur moeilijk zouden ontstaan?

▲ Vraag 44. Wat is genetische modificatie?
A) Wanneer een organisme zichzelf aanpast aan de omgeving
B) Wanneer het DNA van een organisme direct wordt aangepast
C) Wanneer eigenschappen van ouders worden doorgegeven aan kinderen
D) Wanneer mutaties spontaan ontstaan

Vraag 45. Bedenk een voorbeeld hoe genetische modificatie nuttig kan zijn in de landbouw.

☆ Vraag 46. Leg uit hoe genetische modificatie sneller kan werken dan kunstmatige selectie of veredeling.

☆ Vraag 47. Zoals je hebt gelezen, denken veel mensen anders over genetische modificatie bij mensen.
Wat vind jij? Vind je dat we genetische modificatie bij mensen mogen toepassen, of vind je dit te ver gaan?

☆ Verdiepingsles: het ontstaan van de mens

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

Voorkennis

Voor het begin van de les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een organisme is

- Weet hoe soortvorming werkt

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je waaruit de mens is ontstaan

- Weet je welke gelijkenissen het DNA van de mens heeft met het DNA van andere organismen

 

Theorie

☆ Verdiepingsles: het ontstaan van de mens

Heel lang geleden, miljarden jaren terug, begon het leven op aarde met bacteriën.

Door heel veel mutaties en veranderingen zijn daar steeds meer soorten planten en dieren uit ontstaan.

Na miljoenen jaren ontstonden er ook dieren die op apen leken.
Uit die groep is uiteindelijk de mens ontstaan.

De mens is dus niet uit de aap ontstaan, maar mensen en apen hebben een gemeenschappelijke voorouder. Daarom lijkt het DNA van apen veel op het DNA van mensen.

Hieronder zie je hoeveel DNA de mens gemeen heeft met verschillende organismen:


De overeenkomsten tussen het DNA van mensen en andere organismen

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 48. Waarmee begon het leven op aarde?
A) Planten
B) Mensen
C) Bacteriën
D) Apen

▲ Vraag 49. Is de volgende stelling waar of niet waar?
“De mens is direct uit de aap ontstaan”

Vraag 50. Met welke van de volgende organismen heeft de mens de meeste overeenkomsten in het DNA?
A) Komkommer
B) Boom
C) Aap
D) Hond

☆ Vraag 51. Hoe kan DNA-onderzoek helpen om uit te zoeken welke soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben?

☆ Vraag 52. Mensen hebben zelfs DNA-overeenkomst met een komkommer en een boom. Wat zegt dat?
A) Alle levende organismen hebben uiteindelijk een gemeenschappelijke oorsprong
B) Planten en dieren hebben niets met elkaar te maken
C) Mensen lijken meer op planten dan op apen
D) DNA is alleen bij mensen belangrijk

☆ Vraag 53. Een leerling zegt: “Als we 75% DNA delen met een komkommer, betekent dat dat we voor 75% hetzelfde zijn.” Leg uit waarom dit een verkeerde conclusie is.

☆ Vraag 54. Het ontstaan van de mens vanuit bacteriën heeft heel erg lang geduurd.
Waarom is dit zo’n langzaam proces?

Les 12 - Levend, dood en levenloos

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 4.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een organisme is

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je dat er drie soorten dingen zijn: levend, dood en levenloos

- Weet je wat de interactie is tussen levende, dode en levenloze dingen

Theorie

Levend, dood en levenloos

In deze paragraaf leer je hoe organismen omgaan met hun omgeving.

Er zijn drie soorten dingen: levend, dood en levenloos.

Levende dingen zijn organismen die nu leven, zoals een mens, een hond of een boom.

Dode dingen zijn organismen die eerst leefden, maar nu niet meer. Bijvoorbeeld een dode boom of een platgereden kikker.

Levenloze dingen zijn dingen die nooit hebben geleefd, zoals een steen, water of lucht.

Levende organismen gebruiken dode en levenloze dingen om te kunnen overleven.
Bijvoorbeeld: planten hebben water (levenloos) nodig om te groeien, en paddenstoelen leven van dode bomen.

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over levend, dood en levenloos? Kijk dan dit filmpje.

Afsluiting

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Welke drie soorten dingen zijn er volgende de tekst?

▲ Vraag 2. Noem drie voorbeelden van levende dingen uit de tekst.

▲ Vraag 3. Waarom zijn levenloze dingen toch belangrijk voor levende organismen?
A) Ze veranderen vanzelf in levende organismen
B) Ze zijn nodig als voeding of voor overleving
C) Ze kunnen doodgaan
D) Ze zorgen voor voortplanting 

Vraag 4. Welke uitspraak klopt?
A) Levenloze dingen hebben nooit geleefd
B) Dode dingen zijn altijd ook levenloos
C) Levende organismen kunnen overleven zonder dode of levenloze dingen
D) Een boom is altijd dood

Vraag 5. Zet achter ieder ding of het dood, levend of levenloos is.

Een hond LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS
Een steen LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS
Een platgereden kikker LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS
Water LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS
Lucht LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS
Aap LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS
Een omgevallen boom LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS
Een schimmel die groeit op een dode boom LEVEND  /  DOOD  /  LEVENLOOS


Vraag 6. Een vis zwemt in een vijver. Hij ademt zuurstof uit het water en eet insecten. Welke categorieën (levend, dood, levenloos) zie je in dit voorbeeld terug?

Vraag 7. In een bos ligt een omgevallen boomstam waar paddenstoelen op groeien. Leg uit welke categorieën (levend, dood, levenloos) hier een rol spelen.

Vraag 8. Kan een dood ding ooit weer levend worden?

Vraag 9. Een kikker wordt platgereden door een auto.
Was de kikker levend, dood of levenloos voordat die werd platgereden?

☆ Vraag 10. De mens gebruikt ook allerlei dode en levenloze dingen om te overleven. 
Geef drie voorbeelden van dode dingen die jij gebruikt om te overleven
Geef ook drie voorbeelden van levenloze dingen die jij gebruikt om te overleven.

Les 13 - De kringloop in de natuur

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 4.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat levend, dood en levenloos is

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat een kringloop is in de natuur

- Kan je een voorbeeld noemen van een kringloop in de natuur

 

Bij deze les kan je proef 5 en 6 uitvoeren.

 

Theorie

De kringloop in de natuur

In de natuur werken levende, dode en levenloze dingen samen. Alles hangt met elkaar samen in een kringloop.

Hieronder zie je een voorbeeld van een kringloop.


Een voorbeeld van een kringloop

Deze bestaat uit de volgende onderdelen:

1.    Een slak eet een krop sla
2.    Een vogel eet een slak
3.    Een kat eet een vogel
4.    Een vogel poept
5.    De krop sla groeit door de voedingsstoffen in de poep

Deze kringloop wordt onderhouden door levenloze dingen, zoals water en zonlicht.

Alles samen noemen we een ecosysteem

In een ecosysteem werken alle organismen en levenloze dingen samen, zodat alles blijft functioneren.

De mens is ook onderdeel van het ecosysteem en de kringloop. Wij eten bijvoorbeeld dieren (vlees) of planten (groente en fruit).

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over ecosystemen? Kijk dan dit filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 11. Wat is een ecosysteem?
A) Een groep dieren die samen leven
B) Alles wat in een kringloop samenwerkt, inclusief levende, dode en levenloze dingen
C) Alleen planten en dieren in een bos
D) Een plek waar alleen water en zonlicht zijn

Vraag 12. Is de onderstaande stelling waar of niet waar?
“Levenloze dingen, zoals water en zonlicht, zijn niet belangrijk voor een ecosysteem.”

Vraag 13. Welke uitspraak klopt over een ecosysteem?
A) Dieren zijn niet nodig in de kringloop
B) Alle organismen samen zorgen ervoor dat de kringloop blijft bestaan
C) Alleen dieren zorgen dat de kringloop blijft bestaan
D) Alleen planten zijn belangrijk

Vraag 14. Schrijf achter ieder ding of het levend, dood of levenloos is.

Krop sla LEVEND   /   DOOD   /   LEVENLOOS
Slak LEVEND   /   DOOD   /   LEVENLOOS
Vogel LEVEND   /   DOOD   /   LEVENLOOS
Kat LEVEND   /   DOOD   /   LEVENLOOS
Poep LEVEND   /   DOOD   /   LEVENLOOS


Vraag 15. Welke van de volgende stellingen klopt?
A) Alleen levende organismen bepalen de kringloop
B) Alles in een ecosysteem hangt met elkaar samen
C) Poep speelt geen rol in een kringloop
D) Zonlicht is een levend onderdeel van de kringloop

Vraag 16. Welke stelling klopt?
A) Poep speelt geen rol in het ecosysteem
B) Levenloze dingen zorgen ervoor dat alles blijft werken
C) Alleen planten zijn belangrijk voor de kringloop
D) Levenloze dingen zijn optioneel 

Vraag 17. Wat zou er gebeuren met het ecosysteem als één soort (bijvoorbeeld de kat) helemaal verdwijnt?

☆ Vraag 18. Bedenk nu eens een eigen voorbeeld van een kringloop.
In deze kringloop moeten minstens vijf onderdelen staan.
Schrijf dit op in je schrift.

☆ Vraag 19. Kijk eens naar het voorbeeld van de kringloop in de tekst.
Stel dat er geen zonlicht is in een ecosysteem. 
Wat gebeurt er dan met de krop sla en de rest van de kringloop?

Les 14 - Verstoringen in het ecosysteem

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 4.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een ecosysteem is

- Weet wat een kringloop in de natuur is

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je wat er gebeurt als een ecosysteem verstoord wordt

- Weet je wat een plaag is

 

Bij deze les kan je proef 5 en 6 uitvoeren.

Theorie

Verstoringen van het ecosysteem

Als een soort in een ecosysteem verdwijnt of juist heel veel wordt, kan het ecosysteem verstoord worden.
Dat heeft gevolgen voor andere organismen in het ecosysteem.

Voorbeelden van verstoringen van het ecosysteem zijn:
-    Te veel konijnen eten alle planten op. Andere dieren hebben dan te weinig voedsel.
-    Een ziekte kan veel dieren tegelijk doden, zoals vogelgriep.
-    Wanneer mensen een bos kappen, kunnen dieren zoals slakken niet meer genoeg voedsel vinden.

Soms is er ineens te veel van één soort. Dat noemen we een plaag

Een voorbeeld van een plaag in Nederland is de rode rivierkreeft. Er zijn er zoveel van, dat dit problemen veroorzaakt in sloten en rivieren.

Een gekapt bos Een rode rivierkreeft

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 20. Noem een voorbeeld van een verstoring van een ecosysteem.

▲ Vraag 21. Waarom kan boskap zorgen voor een verstoring van het ecosysteem?

▲ Vraag 22. Wat is een plaag?
A) Wanneer er te weinig dieren zijn
B) Wanneer er ineens heel veel van één soort zijn
C) Wanneer er een ziekte uitbreekt
D) Wanneer een ecosysteem gezond is 

Vraag 23. Wat kan er gebeuren als er een ziekte uitbreekt onder vogels, zoals vogelgriep?
A) Er verandert niets in het ecosysteem
B) Er komen ineens veel meer vogels bij
C) Vogels sterven, waardoor andere organismen niets meer te eten hebben
D) Planten verdwijnen vanzelf

Vraag 24. Welke uitspraak klopt?
A) Alleen mensen kunnen een ecosysteem verstoren
B) Verstoring heeft nooit invloed op andere organismen
C) Een plaag betekent dat er te veel dieren van één soort zijn
D) Ziekten horen niet bij ecosystemen    

Vraag 25. Mensen zetten een nieuwe soort vis uit in een meer. Deze vis eet bijna alle waterplanten op. Leg uit hoe dit het ecosysteem verstoort.
Vraag 26. Waarom zorgen plagen vaak voor schade aan natuurgebieden?

☆ Vraag 27. Vergelijk een verstoring door een ziekte en een verstoring door een plaag. Wat is het verschil?

☆ Vraag 28. In een weiland eten te veel konijnen het gras op. Wat gebeurt er met andere planteneters in dat ecosysteem?

☆ Vraag 29. Waarom is het moeilijk om een ecosysteem te herstellen nadat het lange tijd verstoord is geweest?

Les 15 - Weerbaarheid van een ecosysteem

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 4.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een ecosysteem is

- Weet wat een kringloop in de natuur is

- Weet wat een verstoringen in de kringloop in de natuur zijn

 

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Weet je hoe een ecosysteem weerbaar kan zijn

 

Bij deze les kan je proef 5 en 6 uitvoeren.

Theorie

Weerbaarheid van een ecosysteem

Een ecosysteem is sterker en weerbaarder wanneer er veel verschillende soorten planten en dieren zijn. Als één soort verdwijnt, kunnen andere soorten vaak de rol overnemen.

Een voorbeeld:
In een bos met veel verschillende insecten kan een vogel altijd iets vinden om te eten.
Maar als er maar één soort insect is en die verdwijnt, heeft de vogel geen voedsel meer.

Het is voor mensen ook belangrijk dat ecosystemen weerbaar zijn.
Als er grote verstoringen in de ecosystemen zijn, kan dat ervoor zorgen dat wij niet meer te eten hebben.

Daarom is het belangrijk om ecosystemen goed te beschermen.


Een bos met veel verschillende soorten organismen


Een akker met maar een soort planten

 

Extra uitleg

Heb je nog vragen over ecosystemen en weerbaarheid? Kijk dan dit filmpje.

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 30. Wat maakt een ecosysteem weerbaarder?
A) Wanneer er maar één soort in voorkomt
B) Wanneer er veel verschillende soorten planten en dieren zijn
C) Wanneer er geen afbrekers aanwezig zijn
D) Wanneer mensen alle bossen kappen

▲ Vraag 31. Waarom is het belangrijk voor mensen dat ecosystemen weerbaar zijn?

▲ Vraag 32. Wat kan er gebeuren met onze voedselvoorziening als we de ecosystemen slecht beschermen?
Vraag 33. Stel je voor dat er een ziekte uitbreekt voor een soort plant.
Het ecosysteem van de plant bevat veel verschillende soorten planten.
Is de rest van het ecosysteem in staat om dit op te vangen?

Vraag 34. Een boer kapt een stuk bos, waardoor minder soorten overblijven. Wat betekent dat voor de weerbaarheid van dat ecosysteem?

Vraag 35. Welke uitspraak klopt?
A) Ecosystemen met weinig soorten zijn beter bestand tegen verstoringen
B) Ecosystemen zijn voor mensen niet belangrijk
C) Ecosystemen met veel soorten zijn sterker en weerbaarder
D) Vogels hebben altijd genoeg voedsel, ook zonder insecten

☆ Vraag 36. Hoe kan het verdwijnen van één soort toch effect hebben op mensen, zelfs als die soort niet door mensen wordt gegeten?

☆ Vraag 37. Een boer teelt op zijn akker alleen maar mais. Er breekt een plaag uit van insecten die alleen mais eten. Hierdoor gaan alle maisplanten dood.
Hoe had de boer kunnen voorkomen dat al zijn planten dood gaan?

☆ Vraag 38. In een vijver leven tien verschillende soorten vissen.
In een andere vijver leven twee soorten vissen.
Een soort vis sterft uit door een ziekte. Bij welke van de twee vijvers is de verstoring van het ecosysteem het grootst?

Samenvattingen

Paragraaf 1: Cellen

Dit is een samenvatting van de eerste paragraaf. Deze is behandeld in les 1 tot en met 3.

Van molecuul tot organisme

Tijdens dit thema ga je alles leren over het leven.

In het vorige thema heb je geleerd wat moleculen zijn. Dit zijn de kleinste deeltjes met de eigenschap van een stof.

Moleculen vormen samen cellen. Cellen zijn de allerkleinste levende onderdelen in een organisme.

Meerdere cellen vormen samen organen. Organen zijn groepjes cellen die samen een functie vervullen. Voorbeelden zijn het hart, de longen of de maag.

Groepjes organen die samenwerken noemen we orgaanstelsels. Hierdoor kunnen meercellige organismen ademhalen of eten verteren.

Een levend wezen noemen we een organisme. Voorbeelden van organismen zijn een mens, dier, plant, bacterie of schimmel.

 

Cellen

Cellen zijn de allerkleinste levende onderdelen van een organisme.

Je kan deze normaal gesproken niet zien. Met een microscoop kan dat wel.

Als je een cel bekijkt met een microscoop, kan je zien dat niet alle organismen dezelfde soort cellen hebben.

Een dierlijke cel bestaat uit een zachte buitenkant en een celkern.

Een plantaardige cel bestaat uit een harde buitenkant en een celkern.
Daarnaast heeft een plantaardige cel een vochtzakje, dat ervoor zorgt dat de plant stevig blijft.
Ook heeft de plantaardige cel kleurstoffen, die ervoor zorgen dat planten gekleurd zijn.

 

De cel als fabriek

Cellen kan je ook zien als een soort fabriek.

Ze kunnen allerlei stoffen omzetten naar andere stoffen.

Als de cel een fabriek is, is de celkern het kantoor: vanuit daar wordt alles aangestuurd.

In de celkern ligt ook het DNA. Het DNA is eigenlijk het script voor de cel: hierin staat beschreven wat alle onderdelen van de cel moeten doen.

Het DNA is uniek. Ieder organisme zijn eigen DNA, wat ervoor zorgt dat ieder organisme anders gebouwd wordt.

Zelfs ieder mens heeft zijn eigen DNA. We kunnen dit gebruiken om er bijvoorbeeld achter te komen of iemand familie is, of om misdaden op te lossen.

File:DNA orbit animated small.gif - Wikimedia Commons

Het DNA
(Wikimedia Commons)

 

Paragraaf 2: Orgaanstelsels

Dit is een samenvatting van de tweede paragraaf. Deze is behandeld in les 4 tot en met 6.

Orgaanstelsels

Ons lichaam bestaat uit allerlei orgaanstelsels.

Orgaanstelsels zijn organen die met elkaar samenwerken.

De mens kent veel verschillende orgaanstelsels, die allemaal een andere functie hebben.

Een van die orgaanstelsels is het spijsverteringsstelsel.

Deze zorgt ervoor dat we voedsel kunnen verwerken.

Het bestaat uit de volgende onderdelen:
-    In de slokdarm wordt voedsel van de mond naar de maag getransporteerd.
-    In de maag wordt voedsel tijdelijk opgeslagen
-    In de darmen worden voedingsstoffen uit het voedsel gehaald.


Het spijsverteringsstelsel (Wikiwijs)

 

Ademhalingsstelsel

Een ander voorbeeld van een orgaanstelsel is het ademhalingsstelsel.

Alle organen in ons lichaam hebben zuurstof nodig. Het ademhalingsstelsel kan dat uit de lucht halen. Je doet dat door te ademhalen.

Het bestaat uit de volgende onderdelen:
-    In de luchtpijp wordt de lucht van en naar de longen gebracht.
-    In de longen wordt het zuurstof opgenomen in het bloed. Ook wordt de koolstofdioxide uitgescheiden.

Het ademhalingsstelsel (Wikiwijs)

 

Bloedvatenstelsel

Het bloedvatenstelsel zorgt ervoor dat voedingsstoffen en zuurstof worden verspreid in het lichaam, en afvalstoffen worden weggevoerd.

Het bestaat uit de volgende onderdelen:
-    Het hart pompt het bloed rond het bloedvatenstelsel.
-    De slagaders voeren bloed vol met zuurstof naar het lichaam toe.
     De belangrijkste slagader is de aorta. Deze komt direct uit het hart.
-    De aders voeren bloed zonder zuurstof terug naar het hart en de longen.

Het bloedvatenstelsel werkt veel samen met andere orgaanstelsels. Het brengt zuurstof en voedingsstoffen van de longen naar alle andere orgaanstelsels.

Het bloedvatenstelsel (Wikiwijs)

 

☆ Verdiepingsles: Planten

Planten hebben hele andere organen dan wij. Eigenlijk hebben planten maar drie soorten organen.

De wortels zitten meestal onder de grond. De wortels nemen voedsel en water op uit de grond. Ook zorgen de wortels ervoor dat de plant niet omvalt.

De stengels zijn eigenlijk hetzelfde als het bloedvatenstelsel bij mensen. Het zorgt ervoor dat de voedingsstoffen van de wortels naar de bladeren gaan en andersom.

In de bladeren wordt energie opgewekt met behulp van de zon. Ook wordt er voedsel gemaakt voor de rest van de plant.


Het plantenstelsel (Wikimedia)

 

Paragraaf 3: Evolutie

Dit is een samenvatting van de derde paragraaf. Deze is behandeld in les 7 tot en met 11.

Voortplanting

Alle organismen vermenigvuldigen zich. We noemen dit voortplanting.

Bacteriën en sommige dieren kunnen zich voortplanten door celdeling. Hierbij worden de cellen gedeeld, en blijft het DNA hetzelfde.

Bij veel planten en de meeste dieren vindt voortplanting plaats door bevruchting.
Voor bevruchting heb je twee cellen nodig:
- Een eicel (vrouwelijk)
- Een zaadcel (mannelijk)

Bij planten zitten de eicellen en zaadcellen in de bloem
De zaadcel van de ene plant wordt verspreid door de wind of via dieren.
Uiteindelijk komt dit dan terecht bij de eicel van een andere plant van dezelfde soort.

Bij de meeste dieren dragen de mannetjes de zaadcellen en de vrouwtjes de eicellen. De zaadcellen van de mannetjes bevruchten de eicellen van de vrouwtjes dan door paring.

Bij bevruchting wordt het DNA van het nieuwe organisme een combinatie van het DNA van de zaadcel en de eicel.

 

Mutaties en evolutie

De eicel gaat zich na de bevruchting heel erg vaak delen. Uiteindelijk groeit dit uit tot een volledig organisme. Ook als een organisme volgroeid is, blijven cellen zich delen. Oude cellen worden dan vervangen door nieuwe.

Soms gaat er iets mis bij het kopiëren van de cel.
We noemen dat een mutatie.

Mutaties kunnen positief zijn, maar meestal zijn ze negatief.
Kanker is een voorbeeld van een negatieve mutatie.

Wanneer een mutatie plaatsvindt in een eicel of een zaadcel, kan dit ervoor zorgen dat het kind met een ziekte geboren worden. Dat heet een erfelijke ziekte.

Iemand met een erfelijke ziekte, geeft dit ook weer door aan zijn of haar nakomelingen. Dat is een ander woord voor de kinderen van een organisme.


Een voorbeeld van een mutatie. In de eerste celdeling gaat het mis, en de mutatie wordt doorgegeven aan alle volgende cellen (Wikiwijs)

 

Natuurlijke selectie

Sommige mutaties zijn niet negatief, maar positief. Ze geven nakomelingen een voordeel ten opzichte van de rest van de soort.

Nakomelingen met zo’n positieve mutatie hebben een grotere kans om te overleven. Ze krijgen ook vaker zelf nakomelingen.

Dit noemen we natuurlijke selectie.
In het Engels heet dit survival of the fittest.
Dit is een belangrijk onderdeel van de evolutie.

 

Soortvorming

Wanneer twee groepen van dezelfde soort voor lange tijd gescheiden raken, kan er een nieuwe soort ontstaan.

Elke groep leeft in een andere omgeving en past zich daaraan aan.

Na heel veel tijd zijn de groepen zo verschillend geworden, dat ze niet meer met elkaar kunnen voortplanten. Dat noemen we een nieuwe soort.

Alle planten en dieren op aarde zijn uiteindelijk ontstaan uit één soort.

Door heel veel mutaties en veranderingen zijn daar alle soorten uit voortgekomen die we nu kennen.


Een voorbeeld van soortvorming (naar: Wikiwijs)

 

Kunstmatige selectie

Hiervoor heb je veel geleerd over natuurlijke selectie en natuurlijke soortvorming.

We kunnen selectie ook een handje helpen. Dan kiezen we bewust de beste combinatie tussen planten of dieren. We noemen dat kunstmatige selectie.

Bij dieren het dit fokken. Een voorbeeld is een bulldog, die hierdoor een steeds kleinere neus heeft gekregen.

Bij planten heet dit veredeling. Veel groente en fruit is veredeld zodat het lekkerder is of een mooiere kleur krijgt.

Veredeling bij planten: veel verschillende groenten zijn gekweekt vanuit de brassica plant (bron: Wikimedia) Fokken bij dieren: de bulldog heeft een kleine neus door fokken (bron: Wikimedia)

 

 

Genetische modificatie

Het is mensen ook gelukt om direct het DNA van organismes aan te passen. Dit noemen we genetische modificatie. Daardoor kunnen ziektes uit het DNA worden verwijderd, of nieuwe eigenschappen worden toegevoegd.

Veel mensen hebben kritiek op genetische modificatie, met name bij mensen. Zij vinden dat we niet zomaar mogen sleutelen aan ons eigen DNA.

 

☆ Verdiepingsles: het ontstaan van de mens

Heel lang geleden, miljarden jaren terug, begon het leven op aarde met bacteriën.

Door heel veel mutaties en veranderingen zijn daar steeds meer soorten planten en dieren uit ontstaan.

Na miljoenen jaren ontstonden er ook dieren die op apen leken.
Uit die groep is uiteindelijk de mens ontstaan.

De mens is dus niet uit de aap ontstaan, maar mensen en apen hebben een gemeenschappelijke voorouder. Daarom lijkt het DNA van apen veel op het DNA van mensen.

Hieronder zie je hoeveel DNA de mens gemeen heeft met verschillende organismen:


De overeenkomsten tussen het DNA van mensen en andere organismen

 

Paragraaf 4: Ecologie

Dit is een samenvatting van de derde paragraaf. Deze is behandeld in les 12 tot en met 15.

Levend, dood en levenloos

In deze paragraaf leer je hoe organismen omgaan met hun omgeving.

Er zijn drie soorten dingen: levend, dood en levenloos.

Levende dingen zijn organismen die nu leven, zoals een mens, een hond of een boom.

Dode dingen zijn organismen die eerst leefden, maar nu niet meer. Bijvoorbeeld een dode boom of een platgereden kikker.

Levenloze dingen zijn dingen die nooit hebben geleefd, zoals een steen, water of lucht.

Levende organismen gebruiken dode en levenloze dingen om te kunnen overleven.
Bijvoorbeeld: planten hebben water (levenloos) nodig om te groeien, en paddenstoelen leven van dode bomen.

 

De kringloop in de natuur

In de natuur werken levende, dode en levenloze dingen samen. Alles hangt met elkaar samen in een kringloop.

Hieronder zie je een voorbeeld van een kringloop.


Een voorbeeld van een kringloop

Deze bestaat uit de volgende onderdelen:

1.    Een slak eet een krop sla
2.    Een vogel eet een slak
3.    Een kat eet een vogel
4.    Een vogel poept
5.    De krop sla groeit door de voedingsstoffen in de poep

Deze kringloop wordt onderhouden door levenloze dingen, zoals water en zonlicht.

Alles samen noemen we een ecosysteem

In een ecosysteem werken alle organismen en levenloze dingen samen, zodat alles blijft functioneren.

De mens is ook onderdeel van het ecosysteem en de kringloop. Wij eten bijvoorbeeld dieren (vlees) of planten (groente en fruit).

 

Verstoringen van het ecosysteem

Als een soort in een ecosysteem verdwijnt of juist heel veel wordt, kan het ecosysteem verstoord worden.
Dat heeft gevolgen voor andere organismen in het ecosysteem.

Voorbeelden van verstoringen van het ecosysteem zijn:
-    Te veel konijnen eten alle planten op. Andere dieren hebben dan te weinig voedsel.
-    Een ziekte kan veel dieren tegelijk doden, zoals vogelgriep.
-    Wanneer mensen een bos kappen, kunnen dieren zoals slakken niet meer genoeg voedsel vinden.

Soms is er ineens te veel van één soort. Dat noemen we een plaag

Een voorbeeld van een plaag in Nederland is de rode rivierkreeft. Er zijn er zoveel van, dat dit problemen veroorzaakt in sloten en rivieren.

Een gekapt bos Een rode rivierkreeft

 

Weerbaarheid van een ecosysteem

Een ecosysteem is sterker en weerbaarder wanneer er veel verschillende soorten planten en dieren zijn. Als één soort verdwijnt, kunnen andere soorten vaak de rol overnemen.

Een voorbeeld:
In een bos met veel verschillende insecten kan een vogel altijd iets vinden om te eten.
Maar als er maar één soort insect is en die verdwijnt, heeft de vogel geen voedsel meer.

Het is voor mensen ook belangrijk dat ecosystemen weerbaar zijn. 
Als er grote verstoringen in de ecosystemen zijn, kan dat ervoor zorgen dat wij niet meer te eten hebben.

Daarom is het belangrijk om ecosystemen goed te beschermen.


Een bos met veel verschillende soorten organismen

 

Proefjes

Proef 1 - demo-proef DNA isoleren

In deze (demo-)proef gaan we jouw eigen DNA isoleren. De docent zal aangeven of je deze proef zelf doet of niet.

Als je wat meer informatie wilt over het isoleren van DNA, kan je het filmpje hieronder kijken:

Om het DNA te isoleren, volg je de volgende stappen:
1.    Pak een bekertje met water
2.    Stop zout in het water
3.    Neem uit het bekertje met zout 3 eetlepels met water en spoel je mond met het zoute water
4.    Spuug het water terug in het bekertje
5.    Doop de achterkant van de theelepel in afwasmiddel
6.    Roer rustig door het zoute water
7.    Doe het 70% alcohol in het bekertje met zout water.
       De alcohol zal blijven drijven.
       Ga door totdat je een laagje alcohol hebt van de dikte van je duim.
8.    Roer voorzichtig door de alcohol

In het bakje zal je nu allerlei slierten zien.


Vraag 1. Wat zijn de slierten die je nu in het bakje ziet?

Vraag 2. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?
Zorg dat elke stap duidelijk onder elkaar staat.

☆ Vraag 3. Stel dat je dezelfde proef zou uitvoeren, maar dan met planten.
Zou je dan dezelfde resultaten verwachten?

Proef 2 - CO2 uitademen

CO2 is een afvalstof van ons lichaam.

In deze proef gaan we aantonen dat mensen CO2 uitademen.

We doen dit met kalkwater.

Kalkwater wordt melkkleurig wanneer het wordt vermengd met CO2.


Vraag 1. Wat is de kleur van het kalkwater voor de proef?

Pak nu een plastic buisje en maak het goed schoon.

Doe het plastic buisje in het kalkwater.

Blaas in het plastic buisje, zoals het plaatje hiernaast.


Vraag 2. Wat is de kleur van het kalkwater na de proef?

Vraag 3. Betekent dit dat er wel of geen CO2 in de lucht zit die mensen uitademen?

Vraag 4. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift. 
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?
Zorg dat elke stap duidelijk onder elkaar staat.

Proef 3 - proef natuurlijke selectie

Tijdens deze proef gaan we natuurlijke selectie nadoen.

Het is handig om deze proef te doen op een plek met veel ruimte, zoals een schoolplein of gymzaal.

De groep leerlingen verzamelt zich aan een kant van de ruimte. 
Aan de andere kant van de ruimte worden kleine papieren blaadjes neergelegd. Deze kleurtjes twee verschillende kleuren: een opvallende kleur en een kleur die hetzelfde is als de vloer.

De leerlingen hebben de taak om zo snel mogelijk een papiertje van de vloer te pakken.
Alle leerlingen vertrekken tegelijkertijd.
Als je een briefje hebt, ren je zo snel mogelijk terug.

Hierna gaan we kijken welke briefjes er over zijn op de vloer.

Vraag 1. Welke kleur briefjes blijven er op de vloer liggen?

Vraag 2. Vergelijk deze situatie nu met een soort. Een deel van de soort heeft de kleur van de vloer, de andere soort niet.
Welke soort zou het best overleven?

Vraag 3. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift. 
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?
Zorg dat elke stap duidelijk onder elkaar staat.

Proef 4 - computerproef natuurlijke selectie

Tijdens deze computerproef ga ja kijken hoe natuurlijke selectie er uit ziet.

Je gebruikt hiervoor een computersimulatie. Je kan die hieronder vinden.

Het is belangrijk om de stappen te volgen die beschreven staan in deze handleiding.

Klik allereerst op ‘Intro’.

Rechtsonder het scherm kan je de simulatie pauzeren of versnellen.

Bovenin het scherm zie je het aantal generaties. Dit zijn het aantal keren dat er nakomelingen zijn gekomen.

Klik op ‘Add a Mate’ om te beginnen. Pauzeer bij generatie 2.

Vraag 1. Welke kleur konijnen zie je nu vooral?

Klik nu bij ‘Add Mutation’ op ‘Dominant’, zoals hieronder.

Klik weer op ‘Play’ om verder te gaan. Pauzeer bij generatie 3.

Vraag 2. Hoeveel bruine konijnen zie je nu?

Ga door tot generatie 4.

Voeg dan wolven toe, door aan de rechterkant op ‘Wolves’ te klikken.

Ga door tot generatie 8.

Vraag 3. Hoe veel witte konijnen zijn er nu nog over?

Vraag 4. Je hebt gezien dat er veel meer bruine konijnen overblijven, en de witte konijnen verdwijnen.
Hoe kan dat?

Vraag 5. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?
Zorg dat elke stap duidelijk onder elkaar staat.

☆ Vraag 6. Voer dezelfde proef uit, maar dan in een andere omgeving. Dit doe je door op het sneeuwvlokje te drukken.

Wat is anders in deze omgeving?

Proef 5 - proef voedselwebben

Voor deze opdracht ga je zelf een voedselweb maken.

Een voedselweb lijkt op een kringloop. Het geeft aan welke dieren elkaar eten.

Je doet deze proef in tweetallen.

Van de docent krijg je plaatjes met organismen.
Deze organismen plak je op een leeg vel papier.
Hierna geef je aan welke organismen elkaar eten.
Dit doe je door pijlen te tekenen.

Hieronder zie je een lijst met de organismen, en informatie over deze organismen.

Organisme Informatie
Kruisspin Eet allerlei plantenetende insecten
Lieveheersbeestje Eet vooral bladluizen
Lijsterbes Een struik
Eik Een boom
Spitsmuis Eet kleine planteneters in de laag met dode bladeren en takken
Pissebed Planteneter in lagen met dode bladeren en takken
Sperwer Roofvogel. Eet zangvogels en muizen
Koolmees Eet alle soorten insecten
Merel Eet alle soorten insecten en bessen
Vliegend hert Planteneter in lagen met dode bladeren en takken
Specht Hakt gaten in de stam van bomen om insecten in de schors te kunnen eten
Schorskever Boort gangen in de schors van bomen
Bladluis Prikt gaatjes in bladeren en zuigt de sappen op
Miljoenpoot Planteneter in lagen met dode bladeren en takken


Om het voedselweb te maken, gebruik je het knipblad hieronder.

Proef 6 - zelf een ecosysteem maken

Tijdens deze opdracht ga je zelf een ecosysteem maken.
Hiervoor gebruik je een afsluitbare glazen pot, hydrokorrels, actieve houtskool, potgrond en een plantje of mos.

Volg de volgende stappen om het ecosysteem te maken:
1.    Maak allereerst de glazen pot goed schoon.
2.    Leg een laag hydrokorrels op de bodem van de glazen pot.
3.    Leg daar bovenop het actieve houtskool.
4.    Leg daar bovenop de potgrond.
5.    Plaats de plantjes of het mos in de potgrond, en sluit de glazen pot af.
6.    Je hebt nu je eigen ecosysteem gemaakt!


(Greengiving)

 

Woordenlijst

Ademhalingsstelsel

Orgaanstelsel dat zorgt voor het opnemen van zuurstof

Aders

Brengen bloed zonder zuurstof naar het hart

Aorta

De grootste en belangrijkste slagader

Bevruchting

Samenkomen van eicel en zaadcel

Blad

Orgaan in planten dat energie opwekt met behulp van de zon

Bloedvatenstelsel

Orgaanstelsel dat zorgt voor het verspreiden van voedingsstoffen via het bloed

Cel

Kleinste levende bouwsteen van een organisme

Celdeling

Proces waardoor twee dezelfde cellen ontstaan

Celkern

Onderdeel van de cel waarin het DNA opgeslagen ligt

Darmen

Orgaan dat voedingsstoffen uit het voedsel haalt

Dierlijke cel

Cel van een dier (of mens)

DNA

Het script van de cel

Dood

Organisme dat heeft geleefd, maar nu niet meer

Ecosysteem

Alle levende, dode en levenloze dingen

Eicel

Vrouwelijke cel, die onderdeel is van de bevruchting

Erfelijke ziekte

Ziekte die via het DAN wordt doorgegeven

Evolutie

Veranderen van soorten

Fokken

Kunstmatige selectie bij dieren

Gemeenschappelijke voorouder

Voorloper van twee verschillende soorten

Hart

Orgaan dat bloed rondpompt

Kleurstoffen

Onderdeel van een cel dat de plant groen maakt

Kringloop

Proces waarbij alles uiteindelijk opnieuw gebruikt wordt

Kunstmatige selectie

Proces waarbij mensen een soort veranderen

Leven

Iets dat leeft

Levend

Organisme dat leeft

Levenloos

Iets dat niet leeft en ook niet meer kan leven

Longen

Orgaan dat lucht op kan nemen in het bloed

Luchtpijp

Orgaan dat lucht naar de longen brengt

Maag

Orgaan dat voedsel opslaat

Microscoop

Apparaat om kleine dingen te zien

Molecuul

Kleinste deeltje met de eigenschappen van een stof

Mutatie

Een fout bij het kopiëren van de cel

Nakomelingen

Kinderen van een organisme

Natuurlijke selectie

Proces waarbij de sterkste van een soort overblijft

Orgaan

Groep cellen die dezelfde functie hebben

Orgaanstelsel

Samenwerkende organen, die een functie vervullen

Organismen

Een levend ding

Paring

Samenkomen van eicel en zaadcel bij dieren

Plaag

Te veel organismen van een bepaalde soort

Plantaardige cel

Cel van een plant

Plantenstelsel

Plantaardig orgaanstelsel dat zorgt voor het leven van de plant

Slagaders

Brengen bloed vol zuurstof naar het lichaam

Slokdarm

Orgaan dat ervoor zorgt dat voedsel van de mond naar de maag gaat

Soortvorming

Proces waarbij er een nieuwe soort ontstaat

Spijsverteringsstelsel

Orgaanstelsel dat zorgt voor de verwerking van voedsel

Stengels

Zorgt ervoor dat voedingsstoffen van de wortels naar het blad gaan

Survival of the fittest

Engelse term voor natuurlijke selectie

Veredelen

Kunstmatige selectie bij planten

Verstoring

Verandering waardoor iets niet meer werkt

Voortplanting

Het vermeerderen van een organisme

Weerbaarheid

Hoe goed een ecosysteem verstoringen kan verwerken

Wortels

Orgaan in planten dat voedingsstoffen uit de grond haalt

Zaadcel

Mannelijke cel, die onderdeel is van de bevruchting

Docentinformatie

Leerniveau

Dit materiaal is gemaakt voor klas 1 van het vmbo, voor het vak Science. Het is ontwikkeld door een coalitie van het Corbulo College (Voorburg), Roemer Visscher College (Den Haag) en Stanislas vmbo mavo (Delft), met subsidie van Sterk Techniekonderwijs Haaglanden.

Scholen en instellingen met een niet-commercieel oogmerk kunnen deze materialen vrij gebruiken. Het gebruik voor commerciële doeleinden, en het verspreiden van het materiaal is niet toegestaan zonder toestemming van de auteur.

 

Verantwoording

Paragraaf 1 Cellen Eigen ontwikkeling
Paragraaf 2 Het menselijk lichaam Naar: kennisbanken ‘Van cel tot orgaanstelsel’ in Wikiwijs
Paragraaf 3 Evolutie Naar: kennisbanken ‘Voortplanting bij dieren’ en ‘Evolutie’ in Wikiwijs
Paragraaf 4 Ecologie Eigen ontwikkeling

Proef 1

DNA isoleren Naar: https://blog.donders.ru.nl/?p=2094
Proef 2 CO2 uitademen Naar: https://nl.wikihow.com/Testen-of-een-gas-kooldioxide-is
Proef 3 Proef natuurlijke selectie Eigen ontwikkeling
Proef 4 Computerproef natuurlijke selectie Naar: https://phet.colorado.edu/en/simulations/natural-selection
Proef 5 Voedselweb maken Naar: materiaal Esmeralda van der Schrier
Proef 6          Ecosysteem maken Naar: https://boompjevoorthuis.nl/een-eigen-ecosysteem-maken-in-6-stappen/

 

Leerdoelentabel

Voor de ontwikkeling van de Science methode is uitgegaan van het domein Mens en Natuur zoals beschreven in de conceptkerndoelen van het SLO (2025). In het document hieronder staan alle kerndoelen en wanneer deze behandeld zijn in de Science methode.