Decimale getallen - 1
Je werkt met decimale getallen.
- Je hebt gehele getallen.
Bijvoorbeeld: \(\small{2}\) of \(\small{34}\) of \(\small{111}\)
- Je hebt getallen met een komma.
Bijvoorbeeld: \(\small{0{,}3}\) of \(\small{13\text{,}5}\) of \(\small{45\text{,}76}\)
Het getal \(\small{45\text{,}76}\) heeft twee cijfers achter de komma: \(\small{7}\) en \(\small{6}\).
Je zegt \(\small{45\text{,}76}\) heeft twee decimalen: \(\small{7}\) en \(\small{6}\).
\(\small{7}\) tienden
\(\small{6}\) honderdsten
Of als je het bedrag \(\small €45,76\) hebt dan heb je \(\small 45\) hele euro’s. De \(\small 7\) staat voor \(\small 70\) cent en de \(\small 6\) voor \(\small 6\) cent.
\(\small 46,4\) heeft \(\small 1\) decimaal (er staat \(\small 1\) getal rechts van de komma)
\(\small 46,43\) heeft \(\small 2\) decimalen (er staan \(\small 2\) getallen rechts van de komma)
\(\small 46,437\) heeft \(\small 3\) decimalen (er staan \(\small 3\) getallen rechts van de komma)
Zie ook het voorbeeld:
Decimale getallen - 2
Soms wil je decimale getallen met elkaar vergelijken. Dan is het gemakkelijk om een getallenlijn te gebruiken zoals je hier ziet.
- \(\small{6}\) is kleiner dan \(\small{6\text{,}5}\)
\(\small{4}\) is groter dan \(\small{3\text{,}5}\)
- \(\small{0\text{,}5}\) is groter dan \(\small{0\text{,}4}\)
\(\small{0\text{,}6}\) is kleiner dan \(\small{0\text{,}7}\)
- \(\small{0\text{,}42}\) ligt tussen \(\small{0\text{,}4}\) en \(\small{0\text{,}5}\)
\(\small{0\text{,}42}\) is groter dan \(\small{0\text{,}4}\)
\(\small{0\text{,}42}\) is kleiner dan \(\small{0\text{,}5}\)
- \(\small{0\text{,}125}\) ligt tussen \(\small{0\text{,}12}\) en \(\small{0\text{,}13}\)
\(\small{0\text{,}125}\) is groter dan \(\small{0\text{,}12}\)
\(\small{0\text{,}125}\) is kleiner dan \(\small{0\text{,}13}\)
Decimale getallen - Voorbeeld
Je hebt een Engelse overhoring.
Je moet van \(\small{20}\) Engelse woordjes de vertaling geven.
Heb je alles goed dan krijg je een \(\small{10}\).
Voor iedere twee fouten gaat er één punt van je cijfer af.
- Heb je zes fouten dan krijg je een \(\small{7}\). (Immers \(\small 6 \times 0,5 = 3\) en \(\small 10 - 3 = 7\))
- Heb je acht fouten dan krijg je een \(\small{6}\). (Immers \(\small 8 \times 0,5 = 4\) en \(\small 10 - 4 = 6\))
- Heb je zeven fouten dan krijg je een \(\small{6\text{,}5}\). (Immers \(\small 7 \times 0,5 = 3,5\) en \(\small 10 - 3,5 = 6,5\))
\(\small{6\text{,}5}\) ligt in het midden tussen \(\small{6}\) en \(\small{7}\).
\(\small{6\text{,}5}\) is een kommagetal met één decimaal. De \(\small{6}\) is een geheel getal en de \(\small{5}\) staat voor \(\small{5}\) tienden.