Het arrangement Economie kennisbanken - havo 2e fase is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.
- Auteur
- Laatst gewijzigd
- 2025-10-17 20:20:27
- Licentie
-
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
- het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
- het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
- voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.
Aanvullende informatie over dit lesmateriaal
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
- Toelichting
- De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
- Leerniveau
- HAVO 4; HAVO 5;
- Leerinhoud en doelen
- Economie;
- Eindgebruiker
- leerling/student
- Moeilijkheidsgraad
- gemiddeld
Gebruikte Wikiwijs Arrangementen
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Aanbod van arbeid
VO-content - Kennisbanken. (2018).
Arbeidsdeling en specialisatie
https://maken.wikiwijs.nl/130781/Arbeidsdeling_en_specialisatie
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Belastingstelsel
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Bruto binnenlands product
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Collectieve sector
VO-content - Kennisbanken. (2019).
De economische kringloop
VO-content - Kennisbanken. (2019).
De rol van het buitenland
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Economische groei
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Effectieve vraag en werk
VO-content - Kennisbanken. (2018).
Euro en vreemde valuta
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Financiering bedrijf
VO-content - Kennisbanken. (2018).
Functies van geld
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Geld en inflatie
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Gevangenendilemma
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Hoeveelheidsaanpasser
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Inflatie en koopkracht
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Inkomensverdeling
VO-content - Kennisbanken. (2018).
Internationale handel
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Levensloop en pensioen
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Monetair beleid ECB
VO-content - Kennisbanken. (2018).
Prijs en hoeveelheid
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Prijszetter en maximale winst
https://maken.wikiwijs.nl/131161/Prijszetter_en_maximale_winst
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Productiecapaciteit
VO-content - Kennisbanken. (2018).
Protectie of vrijhandel
VO-content - Kennisbanken. (2018).
Schaarse goederen
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Sociale verzekeringen
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Soorten bedrijven
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Soorten verzekeringen
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Structuur en conjunctuur
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Vraag en aanbod II
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Vraag naar arbeid
Welkom bij de Kennisbank Economie 2e fase.
Goederen kun je onderverdelen in:

De hoeveelheid geld waarvan je in een bepaalde periode rond moet komen, noem je het budget voor die periode.
Als je een inkomen hebt van €
Arbeidsdeling is de manier waarop het maken producten over mensen, bedrijven of gebieden is verdeeld.
Arbeidsdeling maakt het mogelijk dat mensen, bedrijven en gebieden zich kunnen specialiseren: zich toeleggen op het produceren van goederen die het best bij hen passen.
Internationale arbeidsdeling is het verdelen van werk over verschillende landen.


De wet van Ricardo zegt dat de gezamenlijke welvaart van landen toeneemt als elk land zich toelegt op het voortbrengen van producten waarin het comparatieve (relatieve) kostenvoordelen heeft.
Ieder land houdt een soort huishoudboekje bij waarin alle geldstromen met het buitenland worden genoteerd.
Je spreekt van vrijhandel tussen twee of meer landen als er vrij verkeer van producten tussen die landen is: producten kunnen ongehinderd worden geïmporteerd of geëxporteerd.
Vrijhandel is vaak de eerste stap naar verdere economische samenwerking tussen landen.
Als je goederen tegen andere goederen ruilt, spreek je van directe ruil. Bij indirecte ruil speelt geld een rol. Geld is een door ieder aanvaard ruilmiddel waarmee producten kunnen worden gekocht.
Er is sprake van substitutie als chartaal geld wordt omgezet in giraal geld of omgekeerd.
De belangrijkste vorm van geldschepping is de kredietverlening door banken. Als een ondernemer voor de financiering van zijn bedrijf € 300.000,- nodig heeft, kan hij bij de bank aankloppen. Als de bank de ondernemer het geld wil lenen zal de bank het geld in de vorm van rekening couranttegoed beschikbaar stellen. Er ontstaat daardoor een schuldrelatie tussen de bank en de ondernemer. Je spreekt van werderzijdse schuldaanvaarding.
Het geldscheppend vermogen van een bank is niet onbeperkt. Een bank moet voldoende geld in kas hebben (of snel kunnen opnemen van het tegoed bij De Nederlandsche Bank) om er voor te zorgen dat de rekeninghouders niet plots geen geld uit de automaat kan trekken. Je zegt de bank moet liquide zijn: de bank moet aan de normale opvragingen van de rekeninghouders kunnen voldoen.
In Europa werkt een aantal landen op verschillende terreinen samen in de Europese Unie. Resultaat van deze samenwerking is onder andere:
Als de wisselkoers volledig wordt bepaald door vraag en aanbod op de kapitaalmarkt spreek je van een systeem van zwevende wisselkoersen.
Bij een systeem van vaste wisselkoersen tussen twee valuta's wordt de koers van de valuta's binnen nauwe grenzen (de bandbreedte) gehouden. Als de koers buiten de bandbreedte dreigt te komen grijpen de centrale banken in door het kopen of verkopen van de eigen valuta.
De prijs van een product heeft invloed op de vraag naar dat product.
Het verband tussen de vraag naar een product en de prijs van dat product is doorgaans een dalende lijn, immers bij een hoge prijs zal de gevraagde hoeveelheid kleiner zijn dan bij een lage prijs.
De vraagfunctie geeft het verband weer tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid van dat product.
Voor substitutiegoederen geldt dat de kruislingse prijselasticiteit positief is, dus Ek >
De inkomenselasticiteit (El) geeft aan hoe de vraag naar een product verandert als het inkomen verandert.
Bedrijven kunnen naar de aard van hun bedrijvigheid ingedeeld worden in vier sectoren:
Ondernemingen kun je onderverdelen naar rechtsvorm.
Een balans is een overzicht van alle bezittingen en schulden van een onderneming op een bepaald moment.
Produceren is het geschikt maken van goederen en diensten voor het gebruik. Om te kunnen produceren wordt gebruik gemaakt van de productiefactoren: kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap (KANO).
Er zijn vier productiefactoren:
Om te produceren maakt een bedrijf productiekosten.
Het minder waard worden van machines geef je aan met de afschrijvingskosten.




Bedrijven willen in ieder geval blijven bestaan: ze streven naar continuīteit. Daarvoor is het nodig dat bedrijven winst maken, of in ieder geval geen verlies. Winst is het (positieve) verschil tussen opbrengsten en kosten.



Het verband tussen het aanbod van een product en de prijs van dat product is doorgaans een stijgende lijn, immers bij een hoge prijs zal een ondernemer meer aanbieden dan bij een lage prijs.
Een markt is het geheel van vraag en aanbod.
De evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid kun je berekenen als je de vergelijkingen van beide lijnen weet.

Normaal gesproken komt de prijs op een markt altijd uit op de evenwichtsprijs.
Door een belasting te heffen op een product grijpt de overheid in op de markt.
Je kunt markten onderverdelen door te kijken naar het aantal aanbieders en het soort product dat wordt aangeboden.
Bij de marktvorm volkomen concurrentie is er sprake van
Er is sprake van een monopolie als er van een product maar één aanbieder is. In de praktijk zijn er maar weinig bedrijven die een monopolie hebben. Voorbeelden van bedrijven die een (bijna) monopoliepositie hebben zijn: een waterbedrijf, de Nederlandse Spoorwegen en TNT-post.
Bij een oligopolie zijn er enkele aanbieders die de markt beheersen. Het product dat wordt aangeboden kan zowel homogeen als heterogeen zijn.
Als veel aanbieders een heterogeen product aanbieden, spreek je van monopolistische concurrentie. Doordat het product dat de aanbieders aanbieden heterogeen is, is iedere aanbieder een monopolist, maar hij ondervindt wel concurrentie van veel andere aanbieders, die een soortgelijk product aanbieden.
In een markt met volkomen concurrentie is het aantal vragers en het aantal aanbieders zo groot dat een individuele aanbieder geen invloed op de marktprijs heeft.
Een onderneming die een monopoliepositie heeft, is een prijszetter: hij bepaalt zelf tegen welke prijs hij zijn product verkoopt.
De figuur toont de opbrengstsituatie van een prijszetter:
In de figuur zie je naast de MO- en GO-lijn ook de GTK- en MK-lijn getekend.
Soms verkoopt een prijszetter hetzelfde product voor verschillende prijzen aan verschillende afnemers. Je spreekt dan van prijsdiscriminatie.

Er is een verschil tussen de vraag naar arbeid in volledige banen en de vraag naar arbeid in personen.
Particuliere bedrijven en de overheid zijn de vragers naar arbeid.
Op de lange termijn zal een stijging van de arbeidsproductiviteit leiden tot extra werkgelegenheid.
De arbeidstijd beīnvloedt de vraag naar arbeid.
De arbeidsmarkt wordt gevormd door vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid.
De omvang van de beroepsbevolking verandert voortdurend.

De arbeidsmarkt verschilt op een aantal punten van de goederenmarkt.
De arbeidsmarkt wordt gevormd door vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid.
De overheid houdt bij hoeveel mensen er werkloos zijn.
Als je kijkt naar de oorzaken van de werkloosheid kun je de werkloosheid verdelen in conjuncturele werkloosheid en structurele werkloosheid.
Als je kijkt naar de oorzaken van de werkloosheid kun je de werkloosheid verdelen in conjuncturele werkloosheid en structurele werkloosheid.
Sparen is het niet uitgeven van geld.
Het rentepercentage dat een bank geeft op je spaartegoed, noem je het nominale rentepercentage. Om mensen over te halen om te gaan sparen moet het nominale rentepercentage hoger zijn dan het inflatiepercentage. Immers als de prijzen harder stijgen dan je spaargeld wordt je geld minder waard.
Lenen is het geld van een ander gebruiken.
Als je geld leent bij een bank betaal je rente. Het bedrag dat je aan rente betaalt, is meestal een percentage van het bedrag dat je geleend hebt.
Het rentepercentage dat de bank vraagt voor een lening noem je het nominale rentepercentage.
Voor het berekenen van de effectieve rente kun je, als je de nominale rente weet, de volgende formule gebruiken:
Is het verstandig om straks na je havo- of vwo-opleiding nog een vervolgopleiding te gaan volgen?
Als je 65 jaar of ouder bent, hoef je niet meer te werken. Als je tussen je 15e en 65ste in Nederland hebt gewoond, krijg je vanaf je 65ste een uitkering volgens de AOW, de Algemene Ouderdoms Wet.
Een pensioen wordt waardevast genoemd als de jaarlijkse uitkering stijgt met het inflatiepercentage. De pensioengerechtigde kan ieder jaar hetzelfde pakket goederen kopen.
Ruim de helft van de Nederlanders woont in een huis dat hun eigendom is. In vrijwel alle gevallen is daar geld voor geleend. Een lening om een huis te kopen, noem je een hypotheek of hypothecaire lening. Het huis dient als onderpand; het huis geeft de bank zekerheid. De bank mag het huis verkopen als de koper niet in staat is de hypotheek af te lossen.
Een hypotheek waarbij je jaarlijks hetzelfde bedrag aflost, noem je een linaire hypotheek.
Bij een annuïteiten-hypotheek blijven de lasten per jaar gedurende de hele looptijd gelijk. Het aflossingsdeel in de jaarlast wordt steeds groter en het rentedeel wordt steeds kleiner.
Bij een aflossingsvrije hypotheek wordt er tijdens de looptijd alleen rente betaald; er wordt dus niets afgelost.
Bij een spaar- of beleggingshypotheek wordt er tijdens de looptijd alleen rente betaald; er wordt niets afgelost. Wel wordt er maandelijks een bedrag (de premie) op een spaar- of beleggingsrekening gezet. Aan het eind van de looptijd moet het spaarbedrag of de opbrengst van de beleggingen gelijk zijn aan het af te lossen bedrag.
Het kopen van producten door een onderneming noem je investeren. De producten die een onderneming koopt kun je onderverdelen in:
Het in gebruik nemen van machines door een onderneming wordt mechanisatie of automatisering genoemd. Bij mechanisatie wordt een deel van het werk door machines gedaan, maar de machines worden wel door mensen bediend. Als de bediening van de machines automatisch gebeurt, spreek je van automatisering.
De hoogte van de investeringen hangt af van de winstverwachting van de investering. Alleen als de verwachte opbrengsten hoger zijn dan de kosten, dan zal een bedrijf investeren.
De regering stelt ieder jaar een Rijksbegroting op. In de Rijksbegroting staat hoeveel geld er naar verwachting binnen zal komen en welke uitgaven er gepland zijn. De begroting is ingedeeld in hoofdstukken die elk over één ministerie gaan. De Miljoenennota is een samenvatting van de begroting. De Rijksbegroting en de Miljoenennota worden ieder jaar op Prinsjesdag, derde dinsdag van september, gepresenteerd. Op die dag leest de koningin ook de Troonrede voor. In de Troonrede staan de plannen van de regering voor het komende jaar.
Een samenleving kan niet zonder regels en niet zonder controle op naleven van die regels. In Nederland worden die regels opgesteld door de overheid.
Als in een land de invloed van de overheid zeer groot is, spreek je van een planeconomie. Er is sprake van een markteconomie als de overheid nauwelijks invloed heeft op de economie. In Nederland is er sprake van een gemengde economie: de overheid speelt een belangrijke rol, maar een groot deel van de productie wordt overgelaten aan de particuliere sector.
Mensen laten zich in hun doen en laten over het algemeen leiden door eigenbelang. Soms zal het nastreven van het eigenbelang in strijd zijn met het publieke belang. Het ontduiken van belasting levert persoonlijk gewin op, maar is niet in het belang van de publieke zaak. Je spreekt dan van meeliftgedrag. Door het ontduiken van de belasting betaal je niet mee aan de productie van collectieve goederen, terwijl je wel profiteert van de collectieve goederen die de overheid voortbrengt.
Dat het voorop stellen van eigenbelang boven het collectieve belang kan leiden tot een negatief eindresultaat wordt vaak verduidelijkt met het gevangenendilemma.
Het gevangenendilemma is exemplarisch voor collectieve goederen. Bekijk de tabel hiernaast.
Je spreekt in de speltheorie van een Nash-evenwicht als de uitkomst zodanig is dat geen van beide spelers, door individueel te veranderen, zijn winst kan vergroten. Elke speler kiest dus voor de strategie die optimaal is, ervan uitgaande dat de ander zijn strategie niet verandert.

Als een onderneming om een bepaalde opdracht te kunnen binnenhalen een grote investering moet doen, dan kan de onderneming te afhankelijk worden van de opdrachtgever. Er moeten immers eerst kosten worden gemaakt en de opbrengsten volgen pas later. Als het contract met de opdrachtgever niet sluitend genoeg is, kan de opdrachtgever na verloop van tijd een gunstiger contract bedingen. We spreken dan van beroving.
In Nederland kennen we het stelsel van sociale zekerheid. Dit stelsel bestaat uit een aantal wetten die er voor zorgen dat iedere Nederlander verzekerd is van voldoende middelen om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Het stelsel van sociale zekerheid bestaat uit drie soorten wetten:
De collectieve of sociale verkeringen werken net als de particuliere verzekeringen volgens het principe dat de verzekeringsnemers premie afdragen en zich daarmee indekken tegen een financieel risico. Anders dan bij een particuliere verzekering is dat de verzekeraar geen particulier bedrijf is dat winst moet maken, maar de overheid.
Op de vermogensmarkt komt de vraag naar en het aanbod van geld bij elkaar. De vragers naar geld zijn gezinnen en bedrijven die meer willen uitgeven dan hun inkomen groot is. De aanbieders van geld zijn gezinnen en bedrijven die een deel van hun inkomen niet uitgeven en bereid zijn hun besparingen aan te bieden op de vermogensmarkt.
Een obligatie is een schuldbekentenis voor een beschikbaar gestelde lening.
Een effectenbeurs is een organisatie die het mogelijk maakt om effecten te verhandelen. Effecten is een een verzamelnaam voor verhandelbare rechten die een financiële waarde vertegenwoordigen, zoals aandelen, obligaties en opties.
Een aandelenindex is het gewogen gemiddelde van de koersen van een aantal belangrijke aandelen. Een voorbeeld van een aandelenindex is de AEX index waarin de 25 meest verhandelde aandelen op de Amsterdamse effectenbeurs zijn opgenomen.
Als je belegt op de beurs kun je aan risicospreiding doen door te kiezen voor een aandelenportefeuille die bestaat uit aandelen van verschillende bedrijven. Je krijgt een grotere risicospreiding door te kiezen voor bedrijven uit verschillende sectoren of bedrijven uit verschillende landen.
Ondernemingen hebben verschillende rechtsvormen.
Een van de bekendste voorbeelden van de pincipaal-agentproblematiek is de relatie tussen werkgever en werknemer. Een werkgever kan niet volledig controleren wat zijn werknemers doen. Een werknemer voert de taak uit en weet daardoor wat er gaande is. Deze informatievoorsprong verschaft hem de ruimte om tot op zekere hoogte zijn eigen belangen na te streven, wat in het nadeel van de werkgever kan zijn. Dit voor de werkgever nadelige gedrag kan (deels) worden voorkomen door een werknemer niet per uur te betalen, maar een vergoeding per opdracht te geven.
Bij een NV is er sprake zijn een principaal-agent relatie tussen de aandeelhouders (principaal) en de directie/het management (agent). De relatie kan leiden tot problemen als de belangen van de managers niet overeenkomen met de belangen van de aandeelhouders. Bijvoorbeeld als de managers waarde hechten aan groei van de onderneming op langere termijn, terwijl aandeelhouders sterk gericht zijn op de waarde van de onderneming op korte termijn.
Er zijn verschillende manieren om een inkomen te verkrijgen.
Het bruto binnenlands product (bbp) is de totale waarde van alle in een land geproducerde goederen en diensten in een bepaalde periode.
Productie is het toevoegen van waarde aan een product. Het verschil tussen de verkoopprijs van een product en de waarde van de ingekochte goederen en diensten om het product te maken, noem je de bruto toegevoegde waarde.
De waarde die bedrijven door het produceren toevoegen, gebruiken ze om de productiecapaciteit op peil te houden en de productiefactoren te betalen.
De kringloop kun je ook boekhoudkundig weergeven. Elke sector krijgt een eigen balans. Zo'n balans noem je een nationale rekening.
Uit de Lorenzcurve kun je afleiden hoe gelijkmatig of ongelijkmatig de personele inkomensverdeling is. Als de lijn dicht tegen de diagonaal aan ligt, is de verdeling gelijkmatiger dan als de lijn ver van de diagonaal af ligt.
De categoriale inkomensverdeling is de verdeling van de inkomens over de categoriën loon, interest, pacht en winst.
Directe belastingen
Indirecte belastingen of kostprijsverhogende belastingen zijn belastingen die je betaalt als je een product koopt. Je betaalt de belasting niet rechtstreeks aan de overheid; de verkoper van het product draagt de belasting af.
De overheid past in het stelsel van inkomstenbelasting het draagkrachtbeginsel toe. Bij belastingen die uitgaan van het draagkrachtbeginsel hangt de hoeveelheid belasting die je betaalt af van de hoogte van je inkomen. Belastingen volgens dit principe zijn progressieve belastingen: mensen met een hoog inkomen betalen procentueel meer belasting dan mensen met een laag inkomen.
Om te bepalen hoeveel inkomstenbelasting je moet betalen, wordt je inkomen verdeeld over drie boxen: het boxenstelsel.
Voor sommige belastingen geldt het profijtbeginsel: degene die gebruik maakt van van het goed of de dienst, betaalt belasting. Belastingen die werken volgens het profijtbeginsel zijn bijvoorbeeld:
De overheid gaat bij het innen van belastingen uit van het doelmatigheids-principe, dat wil zeggen dat de belastingopbrengsten groter moeten zijn dan de kosten die de overheid moet maken om de belastingen te innen.
Onder economische groei verstaan we een toename van de economische activiteit ten opzichte van een eerdere periode.
De economische groei verschilt per land of per groep landen. In de tabel zie je dat de westerse economieën de afgelopen 500 jaar veel sterker gegroeid zijn dan de niet-westerse economieën.
Onder de structurele ontwikkeling van het nationaal inkomen verstaan we de groei van het nationaal inkomen als gevolg van de toename van de productiecapaciteit.
Als het gemiddeld prijspeil stijgt, spreek je van inflatie.
Inflatie kan verschillende oorzaken hebben.
Je koopkracht geeft aan hoeveel producten je kunt kopen. Je koopkracht hangt af van de hoeveelheid geld die je verdient, je nominale inkomen, en van de prijzen van de producten die je wilt kopen. Je koopkracht wordt ook wel je reële inkomen genoemd.
Inflatie heeft invloed op de koopkracht. Een hoge inflatie zal leiden tot hoge looneisen. Daarnaast heeft inflatie ook nog een aantal andere gevolgen:
In de economische kringloop kun je een geld- en een goederenstroom onderscheiden.
De verkeersvergelijking van Fisher wordt vaak gebruikt om het verschil tussen Keynesianen en Monetaristen toe te lichten.
In figuur 1 zie je dat in een vrije arbeidsmarkt een daling in de vraag naar arbeid zal leiden tot een daling van de werkgelegenheid (van A naar A') en een lager evenwichtsloon van (L naar L'). In de nieuwe evenwichtssituatie vindt iedereen die tegen het evenwichtsloon wil werken een baan.
De effectieve vraag (EV) is de vraag naar goederen en diensten door gezinnen (consumptie C), bedrijven (investeringen I), overheid (overheidsuitgaven O) en buitenland (export - import E - M):