Er was eens een koninkrijk genaamd Ayodhya, dat werd geregeerd door de koning Dasaratha. Hij had drie zonen, Rama, Lakshman en Bharata. Alle drie de zonen hadden een andere moeder. Wat ze wel hetzelfde hadden, is dat ze allemaal iets van de god Vishnu in zich hadden. Vishnu is een van de belangrijkste goden in het Hindoeïsme, omdat hij de schepping in stand houdt. Vishnu zorgt ervoor dat goed en kwaad in evenwicht blijven. Van de drie broers, leek Rama het meeste op Vishnu.
Toen de broers opgroeiden, leerden ze van alles. Ze werden allemaal erg wijs en hadden veel kennis over hoe je oorlogen moet voeren. Rama was onafscheidelijk van zijn halbroer Lakshman.
Rama was de oudste en was geliefd bij iedereen in het koninkrijk vanwege zijn vriendelijke en dappere karakter. Op een dag ontmoette Rama de mooie prinses Sita. Ze werden verliefd op elkaar en besloten te trouwen. Sita werd de koningin van Rama's hart.
Op een dag besloot de koning dat het tijd was om Rama tot de volgende koning te kronen. Iedereen was blij en opgewonden, behalve de koningin. Ze was jaloers op Rama en wilde dat Bharata, haar eigen zoon, koning zou worden. De koningin had haar man jaren geleden verzorgd en beter gemaakt, toen hij ernstig verwond was. Als dank had de koning haar twee wensen beloofd. De koninging besloot dat ze haar man aan zijn belofte zou herinneren. De koninging vroeg haar man om Rama 14 jaar weg te sturen en om haar zoon tot koning te kronen.
De koning was verdrietig, maar hij had beloofd zijn vrouw te gehoorzamen. Hij besloot dat Rama voor veertien jaar verbannen zou worden. Rama aanvaardde de verbanning gehoorzaam. Koning Desaratha huilde en toen het nieuws bekend werd, huilde het hele land. Sita stond erop met Rama te vertrekken, wat hij ook probeerde om haar op andere gedachten te brengen, en ook Lakshman was vastbesloten zijn geliefde broer niet alleen te laten gaan. Nog diezelfde dag gingen Rama, Sita en Lakshmana op weg naar het bos.
Het verlies van zijn oudste zoon brak Dasaratha’s hart en hij stierf een paar dagen later. Toen Bharata in Ayodhya terugkwam en hoorde wat er was gebeurd, was hij ontzettend boos op zijn moeder. Hij wilde geen koning zijn als dat ten koste ging van zijn broer. Het liefst had hij zijn moeder gedood, maar toen besefte hij dat ze nog altijd zijn moeder was, wat ze ook had gedaan, en dus zijn respect verdiende. Bharata ging naar het bos om Rama te vragen de plaats van koning in te nemen, omdat Rama daar recht op had. Maar Rama wilde niet tegen de wens van zijn vader ingaan. Toen Bharata hem met goud versierde sandalen gaf, sloeg Rama het geschenk af. Hij was van plan om een eenvoudig leven te leiden in de 14 jaar die hij moest wegblijven van zijn vader. Bharata keerde verdrietig terug naar Ayodhya en zette de sandalen op zijn troon, als teken dat zijn oudere broer eigenlijk koning hoorde te zijn.
In het bos ontmoetten Rama, Sita en Lakshman verschillende dieren, waaronder apen en beren, die hun vrienden werden. Ze leefden een eenvoudig leven en genoten van de natuur. Rama vond het heel fijn dat hij samenleefde met Sita en Laksman. De jaren gingen voorbij en er waren nog maar 6 maanden over van de 14 jaar.
Op een dag werd Sita ontvoerd door een boze geest genaamd Ravana. Rama was geschokt en wanhopig. Ze was zijn leven, zei hij met gebogen hoofd, en zonder haar was hij verloren. De hele nacht zwierven Lakshman en Rama door het bos en zochten naar Sita, maar ze vonden haar niet. Rama en Laksman bleven zoeken en kwamen uit in het rijk van de leider van de apen, Hanuman. Hanuman was een machtige en wijze aap. Hanuman kende het land goed en wist waar Ravana, de boze geest en koning van Sri Lanka, zich bevond. Hanuman en zijn leger van apen hielpen Rama en Lakshman om Sita te vinden.
Het was niet eenvoudig om Ravana en zijn leger te verslaan. Hij was een machtige demon met tien hoofden en twintig armen. Maar Rama en zijn bondgenoten waren vastbesloten om Sita te redden. Ze begonnen hun reis naar Lanka, het koninkrijk van Ravana.
Onderweg ontmoetten ze verschillende hindernissen. Ze moesten door moerassen en bossen reizen. Ze moesten vechten tegen demonen en andere gevaren. Maar Rama en zijn bondgenoten gaven niet op. Ze bleven doorgaan en vochten moedig.
Ze reisden dagenlang en uiteindelijk bereikten ze de zee. Hanuman stelde voor dat ze een brug bouwden om over de zee te komen, zodat ze Ravana konden verslaan en Sita konden bevrijden. De apen begonnen onmiddellijk de brug te bouwen en ze werkten dag en nacht totdat het klaar was.
Toen ze in Sri Lanka aankwamen, vonden ze Ravana's paleis en vroegen ze om Sita. Ravana kwam naar buiten en zei dat Sita in zijn paleis was en dat ze nooit zou terugkeren naar Rama. Rama stuurde Hanuman naar Sita om te vertellen dat ze zou worden gered. Sita was blij om haar man weer te zien en ze huilde van vreugde.
Ravana was woedend toen hij hoorde dat Rama was gekomen om Sita te redden. Hij dacht dat niemand zijn leger kon verslaan. Hij voelde zich onoverwinnelijk omdat hij hij tien hoofde en twintig armen had. Maar Rama was niet bang. Hij voelde zich sterker dan ooit tevoren. Hij wist dat hij moest vechten om Sita te redden en zijn koninkrijk te beschermen.
Rama en Ravana vochten in een hevige strijd. Rama was erg sterk en dapper, maar Ravana had tien hoofden en twintig armen. Het was een enorm spannende strijd tussen goed en kwaad. Na een lange en moeilijke strijd, slaagde Rama erin Ravana te doden en Sita te redden.
Rama, Sita en Lakshman keerden terug naar het koninkrijk. Iedereen was blij om hen te zien en ze werden met open armen ontvangen. Rama werd uiteindelijk tot koning gekroond en regeerde met wijsheid en vriendelijkheid. Hij en Sita leefden nog lang en gelukkig.