|
K. Kwaliteitenreflectie
(Wat kan ik het beste en hoe weet ik dat?)
Staat voor het nadenken over wat je (niet) kunt en het bepalen hoe je kwaliteiten kunt inzetten in je duale opleiding in combinatie met topsport. Je reflecteert op je eigen kwaliteiten. Dat kan op verschillende manieren. Kijken in de toolbox hoe je dat kunt doen. En je kunt vragen aan anderen (begeleiders, docenten, medestudenten, praktijkbegeleiders, coaches in de (top)sport en familieleden) feedback te geven.
|
|
K1. Ik weet waar ik goed en minder goed in ben.
|
|
K2. Ik weet welke kwaliteiten ik kan inzetten voor het beroep wat ik wil gaan doen.
|
|
K3. Ik kan de ontwikkeling van mijn beroepscompetenties en mijn talenten in verband brengen met eerdere ervaringen in mijn leven en met beelden/inzichten over mijn toekomstige studie en arbeidsloopbaan, c.q. levensloop.
|
|
K4. Ik weet welke kwaliteiten ik kan inzetten om een vervolgopleiding te combineren met (top)sport.
|
|
M. Motievenreflectie
(waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
Staat voor het nadenken over wensen en waarden die van belang zijn voor je eigen duale opleiding. Je bent je bewust van wat je belangrijk vindt in je leven, opleiding, (top)sport en werk. Je ontdekt wat je voldoening geeft en wat jij (nog) nodig hebt om zinvol en prettig te kunnen werken.
|
|
M1. Ik kan aangeven wat ik leuk en interessant vind aan mijn opleiding.
|
|
M2. Ik weet wat mijn werkwaarden zijn.
|
|
M3. Ik kan verband leggen tussen eerder ervaringen in mijn leven.
|
|
M4, Ik kan verband leggen tussen beroepsdilemma’s en mijn waarden.
|
|
M5. Ik heb een beeld van de inhoud van het werk waarvoor ik ga leren.
|
|
M6. Ik kan verband leggen tussen mijn vervolgopleiding en het dilemma m.b.t. (top)sport
|
|
W. Werkexploratie
(waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
Staat voor het onderzoeken van werk en werkzaamheden, bestaande en mogelijke eisen en waarden in een mogelijk toekomstige beroep. Je ontwikkelt de competentie om werk(zaamheden) te vinden waarin je persoonlijke waarden overeenkomen met de normen en waarden die in dat werk gelden en waarin je kwaliteiten aansluiten bij de ontwikkelingen die in dat werk voorkomen. Bij werkexploratie wordt onderscheid gemaakt tussen het verbreden of verdiepen van jouw werkbeeld: Verbreden door in gesprek te gaan over werk waar je weinig beeld van hebt, verdiepen door in gesprek te gaan over werk waar je interesse in hebt, maar nog niet voldoende beeld.
|
|
W1. Ik weet welke beroepscompetenties nodig zijn in het werk waarvoor ik ga leren.
|
|
W2. Ik weet welke leeractiviteiten ik moet ondernemen om die beroepscompetenties te kunnen ontwikkelen.
|
|
W3. Ik kan de organisatiecultuur van een bedrijf onderzoeken.
|
|
W4. Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen in het werkveld.
|
|
W5. Ik kan ontwikkelingen en cultuur in verband brengen met mijn kwaliteiten en motieven.
|
|
W6. Ik weet wat de actuele beroepsdilemma’s zijn in het werk waarvoor ik ga leren in combinatie met (top)sport.
|
|
D. Duale opleiding sturing
(Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
Staat voor het plannen, beïnvloeden en bespreken van leren en werken gericht op loopbaanontwikkeling.
Je ontwikkelt de competentie om zelf verantwoordelijkheid te nemen en om een plek op de arbeidsmarkt te verwerven, te behouden of te wijzigen.
|
|
D1. Ik kan doelen stellen voor mijn duale opleiding.
|
|
D2. Ik baseer keuzes in mijn leerproces op mijn kwaliteiten en waarden, en op mijn toekomstwensen in combinatie met (top)sport.
|
|
D3. Ik organiseer de begeleiding die ik nodig heb om mijn leerproces te sturen.
|
|
D4. Ik stem mijn mogelijkheden en (ontwikkel)wensen af op de specifieke situatie van de stage/werkorganisatie en/of arbeidsmarkt en/of (top)sport.
|
|
D5. Ik toon mijn kwaliteiten en motieven in werk, stage, op de arbeidsmarkt en in (top)sport.
|
|
N. Netwerken
(wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
Staat voor een eigen netwerk, gericht op de ontwikkeling van je duale opleiding en het opbouwen en onderhouden van een netwerk zodat de ontwikkeling optimaal kan verlopen. Je ontwikkelt de competentie om je contacten zodanig in te zetten dat je een plaats op de arbeidsmarkt te kunnen verwerven, behouden of wijzigen.
|
|
N1. Ik beschik over een netwerk van mensen die mij kunnen helpen bij mijn duale opleiding.
|
|
N2. Ik onderhoud mijn netwerk en breid het uit.
|
|
N3. Ik kan iets betekenen voor mensen in mijn (topsport) Netwerk.
|
