Keuzevak Ondernemen - HGL

Keuzevak Ondernemen - HGL

Inleiding

Leuk dat je hebt gekozen voor het keuzevak ondernemen! Tijdens het keuzevak ondernemen krijg je vier cijfers. Deze vier cijfers vormen samen het schoolexamencijfer voor dit keuzevak. Voor de volgende vier onderdelen krijg je een cijfer:

 

Cijfer 1. Jezelf als ondernemer beschrijven (PTA code 1301)                                 

Dit onderdeel bestaat uit:

  1. Een tentamen over de theorie van:
    • Hfst 1 De ondernemer
    • Hfst 2 De onderneming
    • Hfst 5 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
  2. Inleveren hoofdstuk 1 van je ondernemersplan (zie de werkkaart 'Ondernemersplan' onderaan deze pagina)
  3. Reflectie op product en proces. (Wat heb ik ingeleverd en hoe heb ik dat gedaan)

Cijfer 2. Een marketingplan maken (PTA code 1302)

Dit onderdeel bestaat uit:

Een tentamen over de theorie van:

  • Hfst 3 Het marketingplan
  • Hfst 6 Huisstijl

Inleveren hoofdstuk 2 (met hfst 1)van je ondernemersplan (zie de werkkaart 'Ondernemersplan' onderaan deze pagina) Reflectie op product en proces. (Wat heb ik ingeleverd en hoe heb ik dat gedaan)

 

Cijfer 3. Een financieel plan schrijven (PTA code 1303)                                 

Dit onderdeel bestaat uit:

Een tentamen over de theorie van:

  • Hfst 4 Het financieel plan

Inleveren hoofdstuk 3 (met hfst 1 en 2) van je ondernemersplan (zie de werkkaart 'Ondernemersplan' onderaan deze pagina) Reflectie op product en proces. (Wat heb ik ingeleverd en hoe heb ik dat gedaan)

 

Cijfer 4. Het uitvoeren van een ondernemersplan (PTA code 1304)                                  

Dit onderdeel bestaat uit:

Het uitvoeren van een markt (Zie werkkaart 'Het uitvoeren van een markt')

  • Voorbereiding
  • Uitvoering
  • Verantwoording

 

 

 

Je gaat samen met twee andere leerlingen een onderneming opzetten. Daarbij ga je rekening houden met alles wat er bij het opzetten van een eigen onderneming komt kijken. Je gaat een plan schrijven dat je zou kunnen overleggen met bank of een andere toekomstige investeerder.

Na het goed afronden van dit keuzevak, ben jij een echte toekomstige ondernemer!

Start

De opdrachten die bij het ondernemingsplan horen maak je in een digitaal werkboek. Hiervoor download je het Microsoft WORD-document uit stap 1. In dit document werk je de opdrachten uit.

Stap 1: Download het werkboek

Stap 2: Vul je eigen naam in

Stap 3: Vul je eigen klas in

Stap 4: Vul, aan het einde van het keuzevak, de datum in waarop je het werkboek inlevert

Stap 5: Vul de naam van je lesgevende docent(en) in

1. De ondernemer

1.1 Wat voor een ondernemer ben ik?

Om duidelijk te weten te komen wat voor een type ondernemer jij bent is het goed om te kijken waar jouw persoonlijke kwaliteiten of juist jouw zwaktes liggen. Zo kan je weten waar de kansen en mogelijkheden voor jou als ondernemer zitten.

Het idee

Lees onderstaande theorie en beantwoord de vragen.

 

Bron ah.nl

 

Wat begon als een irritatie, werd een idee en uiteindelijk een echt product dat in de schappen van de grootste supermarktketen van Nederland ligt. Aan elke onderneming ligt een idee ten grondslag. Niet elk idee leidt echter tot een succesvol bedrijf. Daarvoor zijn mensen nodig met ambitie, durf en doorzettingsvermogen. Dat zijn ondernemers.

 

Redenen om een eigen onderneming te starten

Als startend ondernemer is het ondernemen waarschijnlijk ‘in je bloed’. Er zijn vele redenen waarom iemand ondernemer wordt of wil worden.

> Maak opdracht 1 in je werkboek.

Hieronder vind je tien redenen waarom iemand ondernemer wordt of wil worden, namelijk:

  1. Je hebt alle vrijheid. Dat betekent niet dat je alles kunt doen en laten wat je wilt. Je klanten hebben namelijk bepaalde verwachtingen en eisen waaraan jouw onderneming moet voldoen. Je hebt wel de vrijheden om te doen wat jij belangrijk vindt.
  2. Je bent zelf verantwoordelijk voor de beslissingen die je neemt en gevolgen van die beslissingen.
  3. Je doet iets wat je zelf leuk vindt en waar je goed in bent.
  4. Al het geld dat je verdient is voor jezelf. Wel moet je belasting overdragen aan de belastingdienst en je overige kosten betalen.
  5. Je deelt je eigen tijd in.
  6. Je hebt veel afwisseling. Het ene moment doe je iets voor een klant, het volgende moment ben je bezig met je administratie of zit je met de bank om de tafel voor een lening.
  7. Een eigen onderneming biedt veel uitdagingen. Je bent voordurend bezig om problemen op te lossen, kansen te creëren, nieuwe klanten te vinden en bestaande aan je te binden.
  8. Ondernemen is een manier om jezelf te ontwikkelen en verder te komen.
  9. Je hebt alle ruimte om je ideeën uit te proberen de de beste ideeën te vermarkten.
  10. Je bent werkloos en je besluit voor jezelf te beginnen.

 

Redenen om geen eigen onderneming te starten

Niet iedereen wil een eigen onderneming starten. Daar zijn ook genoeg redenen voor te bedenken.

> Maak opdracht 2 in je werkboek.

Hieronder vind je vijf redenen waarom iemand geen ondernemer zou willen zijn, namelijk:

  1. Je hebt financiële onzekerheid.
  2. Je hebt geen vangnet. Als je ontslagen wordt als werknemer kun je eventueel een werkloosheidsuitkering ontvangen.
  3. Het kan zijn dat je als ondernemer het enige personeelslid bent. Je hebt dan geen collega's.
  4. Je hebt weinig vrije tijd.
  5. Je kan grote financiële risico's lopen.

Echte ondernemers laten zich hier niet door afschrikken.

 

> Maak opdracht 3 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 1 tot en met 3 hebt gemaakt in je werkboek.

 

 

1.2 Ondernemersscan

Zie jij jezelf als een echte ondernemer? Om hier een beter beeld van te krijgen, ga je een ondernemersscan invullen. Dit zijn een aantal stellingen waarbij je aangeeft in hoeverre de stelling wel of niet bij je past. Het is niet zo dat een hogere score beter is dan een lage score. Het schetst slechts een beeld van hoe jij jezelf ziet als ondernemer.

> Maak opdracht 4 in je werkboek.

> Maak opdracht 5 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 4 én 5 hebt gemaakt in je werkboek.

 

 

 

1.3 Sterkte en zwakte analyse

In jouw ondernemingsplan beschrijf je jezelf aan de hand van persoonlijke gegevens, opleiding, werkervaring, motivatie, doelstellingen en kwaliteiten. Met deze informatie kunnen belanghebbenden, zoals banken en investeerders, jouw slaagkans als ondernemer beoordelen. Probeer in het ondernemingsplan een realistisch beeld van jezelf te geven. Houd er rekening mee dat anderen, zoals familie en vrienden, jou vaak beter kunnen beoordelen dan jij zelf. Vraag daarom aan hen wat zij van jouw ondernemerskwaliteiten vinden voordat je jezelf gaat beschrijven.

In opdracht 6 vind je een tabel met daarin verschillende kwaliteiten. Vul deze tabel verder in. Dat doe je als volgt:

  1. Geef aan of jij vindt of je de kwaliteit beheerst.
  2. Indien je de kwaliteit beheerst, geef hierbij dan een persoonlijk voorbeeld waaruit blijkt dat je dit beheerst.
  3. Laat de tabel door drie personen invullen die jou goed kennen. Bijvoorbeeld door een vriend, een docent, je mentor, een ouder of een familielid.
  4. Als de tabel volledig is ingevuld, ga je deze nogmaals bekijken en pas je de tabel eventueel aan. Heb jij bijvoorbeeld aangegeven dat je de kwaliteit doorzettingsvermogen beheerst, maar geven twee andere personen aan van niet? Dan pas je dit aan naar 'nee'. Dit geldt ook andersom. Vind jij dat je iets niet beheerst, maar twee of meerdere anderen wel? Dan pas je dit aan naar 'ja'.

> Maak opdracht 6 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 6 hebt gemaakt in je werkboek.

1.4 Wie ben ik?

Als ondernemer is het ook belangrijk om jezelf te kennen. Je moet namelijk jezelf als ondernemer én je idee ook zien te verkopen aan externen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de bank, bij wie je mogelijk een lening moet afsluiten. Je ondernemingsplan bevat dan ook altijd een soort van persoonlijk rijbewijs.

 

Het rijbewijs

In opdracht 7 van je werkboek vind je vragen die aansluiten bij het onderwerp "wie ben ik". Vul het rijbewijs verder in en beantwoord ook de onderstaande vragen.

  • Extra uitleg bij werkervaring: bij werkervaring gaat het om allerlei soorten ervaring die je kan hebben op het gebied van werken. Heb je bijvoorbeeld een sop de markt gestaan? Heb je weleens iets verkocht? Heb je een bijbaantje? Heb je weleens geholpen in het bedrijf van een familielied? Misschien heb je ooit wel eens iets georganiseerd voor school of je sportclub.
  • Extra uitleg bij persoonlijke motivatie: Leg hierbij uit waarom je hebt gekozen voor het keuzevak ondernemen. Wat spreekt je aan? Leg ook uit wat voor soort ondernemer jij wilt worden.
  • Extra uitleg bij doelstellingen: Wat wil je na dit keuzevak geleerd hebben? Waarin wil je beter zijn geworden? Bedenk drie doelstellingen.

> Maak opdracht 7 in je werkboek.

 

Elevator pitch

De elevator pitch is een kort maar krachtige presentatie waarin je jezelf in ongeveer zestig seconden presenteert. Hoe kun je in zo’n korte tijd een boodschap overbrengen op een manier waardoor de ander overtuigd raakt?

Tijdens elke sollicitatie, maar ook in het dagelijks leven, wordt ons vaak gevraagd: “Vertel eens wat over jezelf”. Het beantwoorden van deze vraag vinden de meeste mensen lastig. We zijn gewend om lang en veel te praten. Hierdoor is het ontzettend moeilijk om ineens alleen de het belangrijkste te vertellen. Daarom is het slim om je goed voor te bereiden.

De elevator pitch heeft zijn naam te danken aan de korte tijd die je hebt om je verhaal te doen. Deze tijdsduur stemt ongeveer overeen met de tijd die het duurt om in New York met de lift te gaan. Voordat de liftdeuren openen (30 – 60 seconden) moet het verhaal af zijn en moet je verhaal duidelijk zijn.

In de pitch vertel je kort maar krachtig:

  1. Wie je bent
  2. Wat je te bieden hebt (oplossing)
  3. Wat je toevoegt (voordelen)
  4. Wat je zoekt

Ben je op zoek naar tips over hoe je een elevator pitch moet maken? Klik hier.

Ben je op zoek naar een voorbeeld over hoe een elevator pitch eruit moet zien? Klik hier.

> Neem een eigen elevator pitch op en stuur deze naar je docent via wetransfer.com.


> Klaar? Controleer of je opdracht 7 hebt gemaakt in je werkboek.

> Klaar? Controleer of je de elevator pitch hebt gemaakt en of je deze hebt verstuurd naar je docent via wetransfer.com

2. De onderneming

2.1 Start je eigen onderneming op!

In dit hoofdstuk gaan we beginnen met het bedenken en uitdenken van je eigen onderneming. Dit doen we in groepen van drie, welke gevormd worden door je docent. Je gaat samen met je groep een ondernemingsplan schrijven en uitvoeren.

Wat ga je doen?, hoe ga je het doen? Waarom? en wanneer?

Om antwoord te kunnen geven is het belangrijk om je visie en missie onder woorden te brengen.

 

> Bekijk het volgende filmpje.

Ook is het belangrijk om te weten wat jou product zo uniek maakt. Een onderneming noemt dat een USP (Unique Selling Point)

Een USP s een uniek voordeel van je product of dienst. Het voordeel onderscheidt je van de concurrentie. Het voordeel moet echt uniek zijn. Een unique selling point is pas echt exclusief als je het kunt omschrijven in de overtreffende trap zoals: beste, snelste, lekkerste of meest betrouwbaar.

 

> Bekijk het volgende filmpje.

 

 

> Maak opdracht 8 in je werkboek.

 

Visie

Je droomt misschien al een tijdje over een eigen onderneming en hebt vast nagedacht over hoe jouw onderneming er in de toekomst uit moet zien. Het toekomstbeeld van de onderneming vormt je visie. Een voorbeeld van een visie kan zijn:

"Over vijf jaar wil ik met mijn eetcafé een stabiele factor zijn in het plaatselijke horeca-aanbod. Een restaurant waarover wordt gepraat als je er geweest bent en waar mensen nieuwsgierig naar zijn als ze er nog niet geweest zijn. Het doel is om onze doelgroep te allen tijde weten te prikkelen en het ze keer op keer naar de zin te maken."

Deze visie is belangrijk omdat deze je richting geeft. Op basis van de visie maak je keuzes en formuleer je doelstellingen die je helpen op koers te blijven. Als je weet waar je naar toe wilt, dan kun je alle activiteiten die je onderneemt daarop afstemmen.

Een visie gaat over de volgende punten:

  • Voor een bepaalde periode
  • Wat kunnen wij betekenen
  • Waarvoor gaan we
  • Blik naar buiten gericht, markt
  • Blik op de toek

 

> Maak opdracht 9 in je werkboek.

> Maak opdracht 10 in je werkboek.

 

Missie

De missie geeft aan waarmee jouw onderneming zich bezighoudt en wil bezighouden. In de missie beschrijf je wat de belangrijkste activiteiten zijn van jouw onderneming. Ook beschrijf je op welke markt je actief bent en waar jij en je onderneming voor staan.

Een missie gaat over de volgende punten:

  • Tijdloos
  • Wie zijn we
  • Waarvoor staan we
  • Blik naar binnen gericht, organisatie
  • Geformuleerd met behulp van ervaringen uit het verleden

 

De missie geeft dus aan waarvoor je staat en de visie geeft aan wat je wil bereiken.

 

> Maak opdracht 11 in je werkboek.

> Maak opdracht 12 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 8 tot en met 12 hebt gemaakt in je werkboek.

2.2 Ontwerp je product en ga inkopen doen

Doelgroep
Elke ondernemer moet ervoor zorgen dat er voldoende producten zijn die verkocht kunnen worden. Bij het inkopen van de producten is het belangrijk dat er niet alleen wordt gekeken naar wat je zelf mooi vindt, maar die je klanten mooi vinden en aanspreken. Bij het inkoopproces moet je dus je doelgroep in het ’oog’ houden.

 

Inkopen
Veel bedrijven sturen vertegenwoordigers (accountmanagers) naar de detaillisten toe. Zij proberen zo hun artikelen aan de detaillisten te verkopen. Ook kan een detaillist naar een groothandel toegaan. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de ‘Makro’. Tegenwoordig worden ook veel producten ingekocht via internet. Dit bespaart veel tijd en geld voor de detaillist en de fabrikant.

Het is verstandig om verschillende artikelen met elkaar te vergelijken. Als je op zoek bent naar rode bankstellen, dan is het verstandig om als detaillist eerst verschillende fabrikanten te bezoeken, je wensen kenbaar te maken en te onderhandelen over de kwaliteit en de prijs. Je kunt ook navragen of het artikelen op een milieuvriendelijk manier wordt gemaakt .Als je inkoopt vanuit het buitenland is de kans aanwezig dat het product gemaakt is door kinderen die dit onder zware omstandigheden moesten doen (komt vooral voor in Azië en Afrika). Informeer hier eventueel ook naar. Vervolgens leg je de gegevens naast elkaar en maak je een keuze.

Er is een verschil tussen het product voor het eerst inkopen en herhalingsinkopen. Wanneer je een product voor het inkoopt, maak je goede afspraken met de leverancier over, onder andere, kosten en bespreek je de voorwaarden (eventueel onderhandel je daarover). Dit kost veel tijd. Bij een herhaalinkoop, bestel je de producten tegen de eerder afgesproken voorwaarden en kost het dus veel minder tijd.

 

Leverings-en betalingsvoorwaarden
Niet alleen de prijs en de kwaliteit zijn belangrijk. Wat net zo belangrijk is zijn de leverings-en betalingsvoorwaarden. In deze voorwaarden wordt vermeld hoe, waar en wanneer de levering zal plaatsvinden. Ook regels over de wijze van betalen kan je daarin terugvinden. Vrijwel elk bedrijf heeft leverings-en betalingsvoorwaarden opgesteld.

> Maak opdracht 13 in je werkboek.

> Maak opdracht 14 in je werkboek.

> Maak opdracht 15 in je werkboek.

> Maak opdracht 16 in je werkboek.

> Maak opdracht 17 in je werkboek.

> Maak opdracht 18 in je werkboek.

> Maak opdracht 19 in je werkboek.

> Maak opdracht 20a in je werkboek.

> Maak opdracht 20b in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 13 tot en met 20b hebt gemaakt in je werkboek.

3. Het marketingplan

3.1 De Markt

Een doelgroep

Een valkuil van veel ondernemers is het willen verkopen aan iedereen. Het is goed om voor een specifieke groep te kiezen. Daarvoor kun je het beste zo duidelijk en uitgebreid mogelijk de doelgroep omschrijven.



Om een doelgroep te bepalen maak je een lijst met kenmerken:
1. Leeftijd
2. Geslacht
3. Woonplaats
4. Regio
5. Opleidingsniveau
6. Beroep
7. Vrijetijdsbesteding

 

Koopmotieven

Een koopmotief is de reden waarom personen of bedrijven producten kopen. Er zijn 10 koopmotieven opgesteld door economen. Deze 10 koopmotieven zijn voor een verkoper handig om te weten. De reden hiervan is het kunnen inspelen op de wensen en behoeften tijdens een verkoopgesprek.

Afnemersanalyse

Je weet nu hoe je de doelgroep beschrijft en welke koopmotieven deze verschillende groepen hebben. Wil je meer weten over jouw specifieke doelgroep, dan kun je dit doen door hen vragen te stellen in een interview (kwalitatief onderzoek) of een enquête in te laten vullen (kwantitatief onderzoek). Deze onderzoeken worden vaak gedaan door een marketing specialist.

Nu is het belangrijk om te weten hoe je klanten kopen, waarom en wat van invloed is op het koopgedrag. Dit doen we met een afnemersanalyse.

In een afnemersanalyse zijn drie zaken belangrijk:
- Gedrag: hoe koopt de afnemer het product bij jou en hoe gaat hij het daarna gebruiken.
- Behoeften: een afnemer koopt iets omdat hij hier behoefte aan heeft, je hebt iets nodig.
- Omgeving: de invloed van andere mensen, trends en ontwikkelingen op jouw aankopen als klant.

Concurrentie

Het kan soms handig zijn om te weten wat je concurrenten doen. Concurrenten zijn bedrijven of personen die hetzelfde product aanbieden. Zo kom je erachter waar zij goed in zijn, waar zij minder goed in zijn en wat jij zelf dus ook beter kan doen.

Je onderzoekt concurrenten altijd op 4 onderdelen; prijs, service, grootte van de afnemersgroep en doelgroep.

 

3.2 Doel en organisatie

Wat is marketing?

Simpel gezegd is het alles wat een bedrijf doet om meer producten te verkopen of diensten te leveren.

Als een ondernemer een geweldig idee heeft, dan wil hij daar zo veel mogelijk geld mee verdienen. Om dit te bereiken is het goed om onderzoek te doen, doelen op te stellen en na te denken over de marketingmix. Deze informatie wordt verwerkt in het marketingplan.

 

Het marketingplan

Om een marketingplan op te stellen, moet je een aantal stappen doorlopen. Deze worden hieronder beschreven.

 

Stap 1: Omgevingsonderzoek

In deze eerste stap onderzoekt de ondernemer de interne (binnen) en externe (buiten) omgeving van het bedrijf. Bij een intern onderzoek kijkt hij naar de sterke- en zwakke punten van de onderneming. Hij neemt de ondernemingskwaliteiten mee uit het persoonlijk plan, maar hij kijkt ook naar het product en/of de dienst.

 

Stap 2: Het maken van een SWOT-analyse

De SWOT-analyse is een sterkte en zwakte analyse. Je gaat dan kijken met welke sterke punten (strenghts), zwakke punten (weaknesses), kansen (opportunities) en bedreigingen (threats) jouw onderneming te maken heeft. Deze leid je onder andere af uit je omgevingsonderzoek. De ondernemer maakt een helder overzicht van deze SWOT-analyse door de informatie te plaatsen in een vierkant, zoals in het voorbeeld hieronder:

De interne analyse heeft te maken met wat er in je bedrijf gebeurt. Invloeden van buitenaf, waar je vaak minder vat op hebt, noemen we de externe analyse. De startende ondernemer kan hiermee in één oogopslag zien wat de sterke en zwakke punten zijn, maar ook welke kansen en bedreigingen er om hem heen zijn. De ondenemer bedenkt natuurlijk meteen hoe de zwakke punten op te lossen zijn.

> Maak opdracht 21 in je werkboek.

 

Stap 3: Marketingdoelen opstellen

Jij als ondernemer hebt nu veel informatie die jij kan gebruiken om doelen te stellen. Marketingdoelen gaan over hoeveel geld je wilt verdienen (omzet), hoeveel producten je wilt verkopen (afzet), hoeveel winst je wilt behalen of bijvoorbeeld over hoeveel naamsbekendheid je wilt creëren.

Je kan doelen voor de korte termijn óf voor de lange termijn opstellen. Doelen op kort termijn zijn bijvoorbeeld: ik wil deze maand 50 x het product verkopen. Op lang termijn zou dit bijvoorbeeld kunnen zijn: ik wil over vier maanden het dubbele aantal van mijn product verkopen. Het is belangrijk dat je jouw doelen zo duidelijk mogelijk opschrijft. Zo weet iedereen binnen jouw bedrijf wat er bereikt moet worden. Als je zegt: "ik wil dat mijn klanten mijn product mooi vinden en thuis gaan gebruiken", dan is het niet duidelijk wanneer jouw doel behaald is. Ook is het niet duidelijk wat "mooi" is.

De doelen moet je dan ook SMART opschrijven. De afkorting SMART staat voor:

  • Specifiek: met specifiek wordt concreet maken bedoeld. "Zoveel mogelijk producten verkopen.", is niet specifiek genoeg, maar: "vandaag 50 producten verkopen" is wel duidelijk.
  • Meetbaar: Meetbaar gaan hand in hand met specifiek. Door te zeggen dat je 50 producten wilt verkopen, kan je precies zien wanneer je dit doel bereikt hebt.
  • Acceptabel: Jij moet zelf jouw doelen accepteren en erachter staan. Als iedereen meewerkt wordt het doel geaccepteerd.
  • Realistisch: Jouw doel moet haalbaar en realistisch zijn. Als 50 producten onmogelijk is om te verkopen in een bepaalde tijd, dan werkt dat niet motiverend. Maar als je te laag inzet is het geen uitdaging meer. Wat is mogelijk en doe daar een schepje bovenop.
  • Tijdgebonden: Door een tijd te binden aan het doel, is het niet meer vrijblijvend. Je wilt het doel namelijk binnen (bijvoorbeeld) één maand behalen. Daarbij is het handig een tijdsbestek te kiezen die niet al te lang duurt (maximaal één maand) of tussendoelen te stellen. Bijvoorbeeld als het uiteindelijke doel over één jaar behaald moet zijn. Op die manier verlies je minder snel je focus. Bovendien zijn kleine succesjes (doelen die behaald zijn) enorme motivators!

> Maak opdracht 22 in je werkboek.

> Maak opdracht 23 in je werkboek.

> Maak opdracht 24 in je werkboek.

> Maak opdracht 25 in je werkboek.

> Maak opdracht 26 in je werkboek.

> Maak opdracht 27 in je werkboek.

> Maak opdracht 28 in je werkboek.

> Maak opdracht 29 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 22 tot en met 29 hebt gemaakt in je werkboek.

3.3 De marketingmix toepassen

Stap 3: De marketingmix bepalen

De startende ondernemer weet nu veel over de markt, over zijn concurrenten en over zijn leveranciers. Hij kent de sterke punten de bedreigingen. Met behulp van de marketingmix bepaalt hij hoe hij de marketingdoelstellingen wilt behalen. De marketingmix wordt door bedrijven gebruikt om een strategie te bepalen om hun product te verkopen. Ze houden hierbij rekening met de markt, de doelgroep en de concurrentie. Wij gebruiken hiervoor de 4 P's (product, plaats, prijs en promotie). Soms wordt er ook gesproken over de 6 P's, dan wordt er ook rekening gehouden met de presentatie en het personeel. Deze P's noemen we ook wel marketinginstrumenten en zijn:

Product

Productstrategieën worden toegepast op basis van het product of dienst zelf, de kwaliteit, de garantie, de verpakking, de merknaam, de service etc.Verder wordt er ook gekeken naar het huidige aanbod (de bestaande producten). Zo is een productstrategie ook dat er een product, waar bijvoorbeeld weinig behoefte voor is, van de markt wordt gehaald. Het kan ook dat er een nieuw product geïntroduceerd wordt of dat er een bestaand product aangepast wordt.

> Maak opdracht 30 in je werkboek.

 

Plaats

Aan wie ga je het verkopen én waar ga je het verkopen? Verkoop je het via internet, op de markt óf via een bestaande winkel? Belangrijk hierbij is om na te gaan wie jouw doelgroep is en waar jouw concurrenten zitten. > Maak opdracht 31 in je werkboek.

 

Prijs

Er kan voor omzet gezorgd worden door middel van een bepaalde prijsstrategie toe te passen. Je kunt bijvoorbeeld een zelfde prijs gebruiken die de concurrentie hanteert, of je kunt juist onder- of boven die prijs gaan zitten. Belangrijk hierbij is dat je een goede prijs-kwaliteitverhouding hebt, dat je weet hoeveel je doelgroep voor je product wilt betalen én de kostprijs. Met de kostprijs bedoelen we de prijs die het kost om het product te maken of de dienst te verlenen.

 

Bij het marktinginstrument prijs moet je soms ook de kostprijs berekenen. Maar hoe doe je dat dan? Stel dat je de volgende kosten hebt gemaakt om aardbeienjam te maken:

  • Glazen potjes: € 0,40 per stuk
  • Geleisuiker (1 kilo): € 1,60 (hier kun je vier potjes mee vullen)
  • Aarbeien (2 kilo): € 4,00 (hier kun je acht potjes mee vullen).
  • We gaan nu de prijs uitrekenen om één product te maken. Eén potje jam dus.
  • 1 glazen pot = € 0,40
  • Geleisuiker € 1,60 / 4 = € 0,40 per pot
  • Aardbeien € 4,00 / 8 = € 0,50 per pot
  • Dat betekent dat we € 0,40 + € 0,40 + € 0,50 kwijt zijn om één pot jam te maken. Eén pot jam maken kost ons dus € 1,30. Als we de verkoopprijs van één pot jam op € 1,99 zetten, dan verdienen we (€ 1,99 - € 1,30 =) € 0,69 op één potje ham. We houden dan nog geen rekening met de BTW of andere bedrijfskosten.

> Maak opdracht 32 in je werkboek.

 

Promotie:

Promotie is de manier waarop een ondernemer aandacht probeert te krijgen voor zijn product of bedrijf. We maken een onderscheid tussen promotiemiddelen en promotiekanalen. Promotiemiddelen zijn bijvoorbeeld folders, kortingsbonnen, de winkelinrichting en mondelinge promotie. Promotiekanalen kunnen het internet, de televisie, telefonish of mondeling zijn.

> Maak opdracht 33 in je werkboek.

 

Bij elke van de 4 P's horen verschillende onderwerpen. Zie op de afbeelding hieronder. Deze voorbeelden kun je gebruiken in je ondernemersplan.

 


Klaar? Controleer of je opdracht 30 tot en met 33 hebt gemaakt in je werkboek.

 

4. Inkoop / verkoop en het financieel plan

Om de kostprijs van je product zo laag mogelijk te houden, is het belangrijk om goed over je inkoop na te denken. De inkoopprijs is de prijs die een bedrijf betaalt aan zijn leverancier bij het inkopen van hun producten.

Inkopen is het kopen van producten, die noodzakelijk zijn om je bedrijf te kunnen runnen. Het gaat altijd om de eerste aanschaf. Je koopt een handelsvoorraad in, producten moeten namelijk altijd op voorraad zijn omdat een klant anders mis kan grijpen. Indien producten op dreigen te raken moeten producten worden besteld.

 

4.1 Inkoop en verkoop

Je hebt voor je winkel altijd producten op voorraad. Je wilt de producten op een bepaalde manier inkopen, dit noemen we het inkoopbeleid. Daarnaast denk een bedrijf na over waar het product ingekocht moet worden.

Het inkoopbeleid heeft al doel:
- Een juiste producten op voorraad
- Een goede prijs voor de ingekochte producten
- Voldoende producten op voorraad
- Juiste voorraad op de juiste plaats
- Dat de voorraad wordt ingekocht op basis van de behoefte van de klant.

 

Een offerte is een papier of digitaal prijsoverzicht van het aanbod dat gedaan wordt voor een bepaalde prijs. Meestal heeft een offerte een bepaalde geldigheidsduur.

Bedrijven zijn altijd bereid je een offerte te sturen. Zorg dat je in je aanvraag duidelijk bent over wat je wilt, welk product, op welke datum, de hoeveelheid en wanneer het geleverd moet worden.


Inkopen voor je bedrijf is belangrijk, maar zeker zo belangrijk is de verkoop van jouw product. Bij de P van personeel hebben we al kunnen zien welke rol het personeel speelt bij het verkopen. Tijdens een verkoopgesprek vindt een gesprek plaats tussen verkoper en klant. Dit gesprek bestaat uit een paar fasen:
1. Het verwelkomen van de klant
2. Achterhalen wat de klant precies wilt.
3. Een aanbod doen wat past bij de klant.
4. Overtuigen van de klant.
5. Rond het gesprek af.

 

 

 

 

4.2 Investeringsplan

Om een onderneming te starten is geld nodig. Soms heb je het geld zelf, waardoor je niet hoeft te lenen. Vaak gebeurt het dat ondernemers geld moeten lenen bij de bank om hun onderneming op te starten. Als je geld wilt lenen bij de bank, dan moet je een ondernemingsplan opstellen met daarin een financieel plan. Het is belangrijk dat je realtistisch en eerlijk bent over de inkomsten en kosten die je verwacht. Twee redenen waarom een financieel plan belangrijk is, zijn:
 
  1. Een investeerder of een bank wil natuurlijk weten hoeveel geld jullie nodig hebben om jullie bedrijf te starten. Wat voor kosten moeten jullie allemaal maken voordat je kan beginnen met het bedrijf?
  2. Daarnaast wil een investeerder of een bank weten hoeveel omzet/winst jullie verwachten te maken met het oog op hoe snel jullie de investering terug kunnen betalen.

 

Het investeringsplan delen we op in drie groepen kosten:

  1. Vaste activa
    Dit zijn de bedrijfsmiddelen die langer dan één jaar worden gebruikt. Denk daarbij aan een bedrijfsauto, een pand en inventaris.
  2. Vlottende activa
    De bedrijfsmiddelen die korter dan één jaar worden gebruikt. Bijvoorbeeld: voorraden, debiteuren, kasgeld etc.
  3. Aanloopkosten
    Vervolgens heb je ook nog kosten die je moet maken of al gemaakt hebt voordat je bedrijf begint. Denk aan advertentiekosten en een feestelijke opening.

 

Het is belangrijk dat je voor (toekomstige) aandeelhouders en investeerder, en ook voor jezelf, duidelijk hebt hoeveel geld je nodig hebt om je onderneming op te starten. Het overzicht dat we daarvoor maken noemen we investeringsbegroting. Het is een begroting, dus je gaat opschrijven hoe je denkt dat het zal gaan. In de werkelijkheid kan dit echter anders gaan. In een investeringsbegroting ga je kijken hoeveel geld je voor verschillende dingen nodig denkt te hebben.

 

Voorbeeld

Een nieuwe onderneming verwacht de volgende aankopen te moeten doen om de onderneming op te kunnen starten:

  1. Inventaris (kassa, stellingen) à € 1.000,-
  2. Huur van een bedrijfsruimte à € 14.000,-
  3. Handelsvoorraad à € 500,-
  4. Geld op de bankrekening (bank) à € 2.000,-
  5. Aanloopkosten à € 500,-
  6. Bedrijfsauto à € 1.000,-
  7. Computerapparatuur à € 500,-
  8. Geld voor in de kassalade (kas) à € 400,-
  9. Verpakkingsmateriaal à € 100,-

Je ziet hierboven de bijbehorende investeringbegroting. Belangrijk om te weten is dat rechts de opgetelde bedragen staan en helemaal onderin de totale investeringskosten. Je gaat zelf ook oefenen om twee investeringsbegrotingen te maken. Succes!

> Maak opdracht 44 in je werkboek.

> Maak opdracht 45 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 44 tot en met 45 hebt gemaakt in je werkboek.

 
 

4.3 Financieringsplan

In het financieringsplan geef je aan hoe je de investeringen gaat betalen. Dit kan op drie verschillende manieren, namelijk:

  1. Met eigen vermogen: dit bestaat uit de kapitaalgoederen (zoals een auto of computer) of het geld (spaargeld) dat de ondernemer zelf in de onderneming stopt.
  2. Met vreemd vermogen lang: dit zijn schulden die je langer hebt dan één jaar. Zoals het afsluiten van een hypotheek of lening bij de bank. Dit zou ook een lening bij een vriend of familielid kunnen zijn.
  3. Met vreemd vermogen kort: dit zijn schulden die je korter hebt dan één jaar. Bijvoorbeeld als je spullen inkoopt en achteraf de leverancier pas betaalt. Je hebt je spullen dan al ontvangen, maar betaalt de factuur bijvoorbeeld pas na 30 dagen. Dan heb je een kort lopende schuld.

Houd er rekening mee dat geld lenen bij een bank geld kost. Je moet namelijk rente betalen over het geleende geld.

 

Voorbeeld

Stel dat je een eigen onderneming begint. Je hebt € 2.000,- spaargeld en bezet een auto ter waarde van € 1.500,-. Dan bezit je € 3.500,- aan eigen vermogen. Je besluit dat je extra geld moet bijlenen om de investeringen te kunnen betalen. Je sluit een hypotheek af van € 10.000,- voor de bedrijfsruimte en leent daarnaast nog € 7.500,-, wat het totaal op € 17.500,- brengt. Je hebt dan € 3.500,- + € 17.500,- = € 21.000,- aan financiering die je kunt gebruiken om te investeren. Hieronder zie je hoe het eruit ziet in een tabel:

> Maak opdracht 46 in je werkboek.

Belangrijk

Het investeringsplan en je financieringsplan samen vormen later je openingsbalans. Je investeringsplan laat zien wat je aan bezittingen hebt. Je financieringsplan laat zien hoe deze betaald worden. Het totaalbedrag van het investeringsplan en het financieringsplan is dan ook even hoog.

> Maak opdracht 47 in je werkboek.

> Maak opdracht 48 in je werkboek.

> Maak opdracht 49 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 46 tot en met 49 hebt gemaakt in je werkboek.

4.4 Exploitatiebegroting

De exploitatiebegroting geeft aan hoeveel omzet en kosten je verwacht te maken. Als de kosten lager zijn dan de omzet, is er sprake van winst. Maar als de kosten hoger zijn dan de omzet, dan lijdt het bedrijf verlies. De exploitatiebegroting is een schatting die je vooraf maakt. Je doet een voorspelling van de omzet en geeft een overzicht van de verwachte bedrijfskosten. Zorg dat je een compleet overzicht maakt van alle bedrijfskosten. Voorbeelden van bedrijfskosten die je kan hebben zijn: huurkosten, reclamekosten, energiekosten, personeelskosten, te betalen rente over leningen, afschrijvingskosten of verzekeringskosten.

Een exploitatiebegroting kan er als volgt uitzien:

> Maak opdracht 50 in je werkboek.

> Maak opdracht 51 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 50 tot en met 51 hebt gemaakt in je werkboek.

4.5 Liquiditeitsbegroting

Er moet geld zijn om producten te kunnen kopen of personeel te betalen. Vaak moet je eerst geld uitgeven, voordat je geld ontvangt. Er moet dus wel genoeg geld zijn om uitgaven te kunnen doen. In een liquiditeitsbegroting staan de verwachte ontvangsten en uitgaven in een periode.

Voorbeeld

Jan start een onderneming die kaarsen verkoopt aan consumenten. Hij voorspelt de volgende opbrengsten en uitgaven voor de komende 10 weken:

Opbrengsten

  1. Storting aandelenkapitaal 60 aandeelhouders, elk € 10,- (week 1);
  2. Verkoopopbrengsten week 2 t/m 9, elke week € 500,-;
  3. Rente week 10 à € 6,50,-.

Verwachte uitgaven

  1. Verpakkingsmateriaal € 120 (week 1) en € 150 (week 5);
  2. Personeelkosten 10 weken lang, elke week € 40,-;
  3. Overige kosten € 130 (week 1) en elke andere week € 30,-;
  4. Crediteuren (leveranciers) week 5, 7 en 9 steeds € 900,-
  5. Af te dragen BTW week 10 € 470,-

De liquiditeitsbegroting voor dit voorbeeld zou er als volgt uitzien:

Bij week 1 zie je bij saldo betalingsmiddelen staan: € -. De reden hiervan is omdat je dan nog geen geld hebt opgebouwd. Je begint als het ware met € 0. Er had in plaats van het "-" dan ook het getal "0" kunnen staan.

 

We schrijven als eerst de ontvangsten op en daarvan berekenen we het totaal onder totale ontvangsten. Vervolgens schrijven we de betalingen op en ook hier rekenen we het totaal vanuit. De som die we maken is dan vervolgens:

Saldo betalingsmiddelen (oud) +  totale ontvangsten - totale betalingen = saldo betalingsmiddelen (nieuw)

Vervolgens schrijven we het nieuwe saldo van de betalingsmiddelen bovenaan op bij de nieuwe week. De rekensom begint vervolgens weer opnieuw.

> Maak opdracht 52 in je werkboek.

> Maak opdracht 53 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 52 tot en met 53 hebt gemaakt in je werkboek.

5. Maatschappelijk verantwoord ondernemen

5.1 Introductie duurzaamheid

Bekijk onderstaande video over het onderwerp duurzaamheid.

Introductiefilm (14.32 min)

5.2 Duurzaamheid in een bedrijf

 

Duurzaam ondernemen wordt ook wel maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd, kortweg MVO. Dit houdt in dat de drie P's (niet te verwarren met de P's van de marketingmix) met elkaar in balans zijn. De P's die hiermee bedoeld worden luiden: people, planet en profit. Als deze P's niet met elkaar in belans zijn, dan gaat dat ten koste van iets. Is bijvoorbeeld winst (profit) het enige dat telt? Dan kunnen mens en milieu hiervan de dupe worden. Het gevolg hiervan kunnen slechte arbeidsomstandigheid of lage salarissen zijn (people) of dat er slecht wordt omgegaan met afval (planet). Dus in het kort:

  • People: de gevolgen voor mensen binnen en buiten de onderneming;
  • Planet: de gevolgen voor planeet en milieu;
  • Profit: de economische gevolgen.

 

People

Wat doet de onderneming voor de mensen? Vervullen we de behoeften van mensen? Hoe gaan we om met hun belangen? Denk hierbij zowel aan medewerkers als consumenten. Bekijk het daarnaast ook vanuit een nog breder oogpunt: de samenleving. Bij people komen vaak de volgende termen voor:

  • Arbeidsrechten en omstandigheden;
  • Maatschappelijke betrokkenheid;
  • Discriminatie.

Planet

Bij planet bekijken we hoe de organisatie omgaat met het milieu. Wat hebben de producten/diensten en processen van de onderneming voor invloed op de planeet? En vooraal hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze invloed zo klein mogelijk is? Veel voorkomende termen bij planet zijn:

  • Cradle to Cradle;
    Dit zijn producten die oneindig kunnen worden hergebruikt of die onschadelijk kunnen worden afgebroken.
  • Co2 compensatie;
  • Afval en hergebruik;
  • Duurzame producten en diensten.

Profit

De P van profit wordt ook wel winst genoemd en is net zo belangrijk als de andere P's. Winst is nodig voor een duurzame groei van het bedrijf. Winst kan in geld uitgedrukt worden, maar ook in bijvoorbeeld kwaliteit of een verbetering van de bestaande kennis.Als de winst voor langere termijn aanwezig is, dan noemen we het duurzaam. Veel voorkomende termen bij profit zijn:

  • Winst;
  • Innovatie;
  • Kwaliteit;
  • Reputatie;
  • Transparantie;
  • Partnerships.

 

5.3 Cradle 2 Cradle

De kern van het Cradle to Cradle principe (C2C) ligt in het concept, namelijk: afval is voedsel. Alle gebruikte materialen zouden na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Hierbij zou er geen kwaliteitsverlies mogen zijn en alle restproducten moeten hergebruikt kunnen worden om milieuneutraal zijn. Deze kringloop is dan compleet en afval wordt weer voedsel.

Het Cradle tot Cradle principe kent drie basisregels, namelijk:

  1. Afval = voedsel;
  2. De zon is een energiebron;
  3. Respect voor diversiteit.

5.4 Duurzame energie

Duurzame energie helpt klimaatverandering tegen te gaan en voorkomt dat energie opraakt. Maar wat wordt er verstaan onder duurzame energiebronnen? En welke soorten en toepassingen behoren daartoe?

Duurzame energie heet zo omdat de bronnen, zoals zonlicht, waterkracht of windkracht, niet kunnen opraken. Bovendien is duurzame energie minder belastend voor ons milieu dan normale energiebronnen, zoals aardolie, aardgas en steenkool. Dit komt omdat er bij duurzame energie minder Co2 vrijkomt. Co2 draagt bij aan het broeikaseffect. Duurzame energie wordt ook wel groene-stroom genoemd en de normale energiebronnen worden vormen van grijze-stroom genoemd.

Bij de productie van 1kWh elektriciteit uit steenkool ontstaat minstens 850 gram Co2. Wanneer we 1kWh elektriciteit uit zonlicht opwekken, levert dit maar 50 gram Co2 op. Andere duurzame energiebronnen zijn biomassa, aardwarmte en warmte uit onze omgeving (zoals in de lucht en in de bodem).

Investeren in duurzame energie kost wat geld, maar op de langere termijn gaat dit je ook veel kosten besparen. Veel bedrijven en huishoudens zijn de afgelopen jaren dan ook al (deels) overgestapt naar een duurzame manier van energie opwekken. Dit is in een stroomversnelling gekomen omdat de regering het produceren van groene ernergie stimuleert door subsidies te verstrekken en belastingvoordelen toe te kennen. Energie die je niet zelf opmaakt kun je op dit moment weer verkopen aan energiebedrijven. Op die manier betalen de investeringen zichzelf al vrij snel weer terug.

5.5 Duurzame investeringen

Als je milieuvriendelijk produceert is het belangrijk om besparende maatregelen te nemen op het gebied van transport, energie en afval. Want bij het milieu gaat het altijd om het geheel van maatregelen. Het heeft weinig zin om aan de ene kant geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en aan de andere kant met een trekker rond de tijden die enorm vervuilend is.

Als je een nieuwe machine nodig hebt, kijk je dus niet alleen naar de aanschafprijs. Ook het brandstofverbruik en het soort brandstof is belangrijk. Als je een nieuw bedrijfspand laat bouwen, dan zorg je ervoor dat het pand goed geïsoleerd is. Ook gebruik je in het nieuwe gebouw geen gewone lampen, maar spaarlampen. De aanschafkosten zijn dan hoger, maar op de langere termijn zal je merken dat deze maatregelen je juist geld gaat besparen. Zo zal je maandelijks minder energie verbruiken en dus kosten besparen.

De regering stimuleert om milieuvriendelijk te investeren door middel van bijvoorbeeld de milieu-investeringsaftrek (MIA). Dtit betekent dat je de kosten van milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen mag aftrekken van de winst. Hier hoef je dan minder belasting over te betalen.

5.6 Fairtrade

Fairtrade is een keurmerk die boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden helpt een betere positie te krijgen in de handelsketen. Boeren en arbeiders dienen een eerlijke beloning te krijgen voor het werk dat ze doen, zodat ze van hun werk kunnen leven. Daarnaast geeft het de boeren en arbeiders de kans om te investeren in een duurzame toekomst. Door het keurmerk kun je de producten herkennen die door deze boeren en arbeiders is gemaakt. In Nederland is stichting Max Havelaar eigenaar van het Fairtrade keurmerk. Dit keurmerk staat ook bekend als het Max Havelaar keurmerk.

In Azië, Afrika en Zuid-Amerika verkeren veel kleinschalige voeren continu in onzekerheid over hun inkomen. Daarnaast zijn ze overgeleverd aan de sterk veranderde wereldmarktprijs, waardoor de opbrengst van de oogst vaak te laag is om het hele gezin te kunnen onderhouden. Zonder een betrouwbaar inkomen kunnen ze niet investeren in hun onderneming, de toekomst van hun kinderen en in de gemeenschap. Hierdoor blijft de armoede in stand. Fairtrade doorbreekt deze vicieuze cirkel door standaarden te zetten die boeren de mogelijkheid biedt om zichzelf te ontwikkelen.

5.7 Discussiemateriaal

Dit hoofdstuk heb je veel gelezen over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Als het goed is ben je beter gaan begrijpen wat dit onderwerp inhoudt en waarom het belangrijk is om hierover na te denken, wanneer je eigen onderneming opstart. Hoe staan jullie als onderneming in het onderwerp duurzaamheid? Wat is jullie visie hierop? Hierover gaan de opdrachten uit hoofdstuk 5.

> Maak opdracht 54 in je werkboek.

> Maak opdracht 55 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 52 tot en met 53 hebt gemaakt in je werkboek.

6. Huisstijl

Inleiding

Je hebt nu allerlei dingen onderzocht die te maken hebben met het starten van een eigen onderneming.

 

Je hebt uitgezocht wat je gaat verkopen, waar je dat gaat doen, wat het je gaat kosten enzovoort.

Wat echter ook van groot belang is, is dat je zorgt dat jouw onderneming zich onderscheidt van andere ondernemingen. Jou onderneming moet er bovenuit steken. Wat kwaliteit betreft, maar zeker ook wat uitstraling betreft.

Hierbij is zeer belangrijk wat jouw huisstijl is, daar ga je nu aan werken.

Informatie

Een winkel  of winkelketen, straalt altijd overal hetzelfde uit.

Als je een Albert Heijn in Nuenen ziet, weet je ook hoe een Albert Heijn in Tytsjerksteradiel er uit zal zien.

Overal dezelfde gevelreclame, dezelfde uniformen, nagenoeg dezelfde winkelindeling, dezelfde reclame-uitingen, bonusfolders, kassabonnen, tassen, maar ook hetzelfde briefpapier, spandoeken enzovoort.

Dat noem je de huisstijl van een winkel.

Deze huisstijl straalt de sfeer van jouw winkel uit. Die voer je door in je winkel zelf, in je briefpapier, je reclame-uitingen enzovoort.

Hieronder zie je voorbeelden van AH en Jumbo:

 

 

 

 

 

 

 

 

Jullie Huisstijlopdracht

  • Bedenk en ontwerp je eigen huisstijl
  • Bedenk een korte en krachtige naam voor je winkel
  • Ontwerp een logo in kleur. Het ontwerp moet voldoen aan de normen die op de volgende pagina’s staan.
  • Ontwerp de volgende zaken:
    • Briefpapier en envelop
    • Gevelreclame (winkelnaam)
    • Kleding personeel
    • Vlag
    • Banier/spandoek (voor als je deelneemt aan een braderie of een evenement sponsort
    • Luchtballon
  • Sla je ontwerpen op in je map ondernemen onder de naam:
  • huisstijl-logo-[groepsnamen]
  • huisstijl-briefenvelop-[groepsnamen]
  • huisstijl-gevelreclame-[groepsnamen]
  • huisstijl-kleding-[groepsnamen]
  • huisstijl-vlag-[groepsnamen]
  • huisstijl-banier-[groepsnamen]
  • huisstijl-luchtballon-[groepsnamen]

Verkeerd gebruik van naam en logo.

 

REGELS VOOR HET ONTWERPEN VAN EEN LOGO

Enige grafische criteria voor de naam.

De naam van en winkel is het belangrijkste onderdeel van de huisstijl. Er zijn bedrijven die in het ontwerp forse bedragen investeren. Soms voor een prima resultaat. Maar ook soms voor een ontwerp waar men geen kant mee op kan. Daarom hier enige criteria om de naam te beoordelen.

1. De naam moet in en flits te lezen zijn.

2. Bij voorkeur alleen letters in kapitaal en geen onderkast (hoofdletters en geen kleine letters)

3. Geen schrijfletters.

4. Geen fantasieletters.

5. Geen krullerige of andere versieringen.

6. Geen cursieve letters.

7. Geen outline letters. (Slechts aangegeven in contouren).

8. Letterlijnen van gelijke vetheid.

9. Alle letters in de juiste maatverhouding.

10. Genoeg tussenruimte tussen de letters.

11. De naam met en minimum aantal woorden.

12. Maximaal vijf lettergrepen voor de complete naam.

13. Geen afkortingen in de naam.

14. Lidwoorden vermijden.

15. De branche bij de naam opnemen, dan wel suggereren.

16. Toevoegingen aan de naam in correcte spelling.

17. De complete naamtekst altijd en op alles gelijkluidend.

18. Het naambeeld, de vorm altijd op alles gelijk houden.

19. Aanvulling met en beeldlogo altijd op dezelfde plaats.

20. Het totale naambeeld in en minimaal aantal kleuren houden.

21. De kleur van de letters en de ondergrond in een groot contrast.

22. Naamkleuren overal en op alles gelijk houden.

 

Moodboard

Wat is een moodboard?

Een moodboard is te vergelijken met een collage op posterformaat. Deze collage geeft een bepaald sfeerbeeld. Dit geeft de naam moodboard al aan. Mood is een ander woord voor sfeer, en board is naar het Nederlands vertaald een bord. Zo krijgt je dus het woord sfeerbord, een bord dat de sfeer uitstraalt. Deze sfeer is in een opslag te zien, en dus veel effectiever dan een beschreven sfeer in tekstvorm. Voor een moodboard kunnen allerlei materialen gebruikt worden zoals stof, papier, verf, stift enzovoort.

 

Waarbij gebruikt je een moodboard?

Een moodboard gebruikt je om in een keer een sfeer duidelijk te maken. Dit kan gebruikt worden op presentaties en bijeenkomsten. Je geeft mensen met een moodboard een beeld over de uiteindelijke sfeer in bijvoorbeeld een bedrijf of woning. Het is namelijk altijd handig dat wanneer u iets laat verbouwen of het bedrijf in een nieuw jasje wordt gestoken dat u weet hoe het er ongeveer uit komt te zien qua kleuren en stijl. Via een moodboard ziet je dit in een oogopslag.

 

Hoe maakt je een moodboard?

Een moodboard kunt je op verschillende manieren maken, niets is gek. Meestal is de grootte van een moodboard een A3 of A2 formaat. Een moodboard moet namelijk van een afstand te zien zijn, en dit lukt niet op A4 formaat of kleiner.

Plak verschillende plaatjes op uit bijvoorbeeld tijdschriften en krantenartikelen. Ook kunt je plaatjes van internet uitprinten of tekenen. Je kunt ervoor kiezen om plaatjes te knippen in verschillende vormen, of te scheuren. Plak de plaatjes een beetje over elkaar tot een mooi geheel dat overeen komt met de stijl die je wilt presenteren. Behalve plaatjes kunt u ook materialen zoals stoffen of knopen op je moodboard plakken.

VOORBEELDEN:

 

Werkwijze Moodboard

Nodig:

Schaar

Lijm

Karton

Tijdschriften

Computer+printer

Stof

Gekleurd papier

 

Je krijgt van je docent een stuk karton.

Nu ga je in tijdschriften en op internet opzoek naar plaatjes die jij vind passen bij jouw bedrijf.

Gebruik ook je lettertype dat je gekozen hebt.

De manier van opplakken zegt ook iets over je bedrijf. Is het strak en ordelijk, rommelig maar gezellig of juist heel erg los en vrij?

Tussen je plaatjes mag je korte zinnen schrijven met ideeen en tekeningetjes maken. Ook gekleurd papier of stof mag opgeplakt worden.

Belangrijkste is dat als iemand anders jouw Moodboard ziet meteen een indruk heeft hoe jouw bedrijf eruit gaat zien

 

Tip:

Leg eerst alles los op je karton en schuif ermee totdat het naar je zin is. Plak het daarna pas vast

7. Het ondernemingsplan maken

7.1 Het ondernemingsplan

Je gaat nu beginnen met jouw groepsleden om een onderneminsplan te maken. Dit ondernemingplan telt mee als schoolexamen. De volgende eisen zijn van kracht:

  1. Het onderneminsplan is een groepsproduct. De gehele groep werkt dus aan hetzelfde ondernemingsplan.
  2. Elk groepslid moet ook individueel het ondernemingsplan inleveren. Wanneer een groepslid  het ondernemingsplan niet óf te laat inlevert heeft dat alleen consequenties voor zijn of haar eigen cijfer.
  3. Het ondernemingsplan moet uiterlijk op het door de docent gecommuniceerde moment ingeleverd zijn. Indien het ondernemingsplan ná de deadline wordt ingeleverd (uiterlijk binnen vijf werkdagen), volgt er een 10 punten aftrek op de behaalde score. Indien het ondernemingsplan ook niet ingeleverd wordt nadat er vijf werkdagen voorbij de deadline zijn gepasseerd, wordt het individuele werk beoordeeld met het cijfer 1,0.
  4. Elk groepslid moet een even grote aandeel hebben in het te maken ondernemingsplan. Indien er binnen de groep sprake is van een scheve taakverdeling, moeten de overige groepsleden dit tijdig kenbaar maken aan de lesgevende docent. De docent bepaalt dan de vervolgstappen.
  5. Het ondernemingsplan wordt gemaakt in Microsoft WORD of een vergelijkbaar programma.
  6. Het beoordelingsmodel is terug te vinden in opdacht 56.

Jouw docent gaat de inhoud van het ondernemingsplan ook toelichten in de klas. Wil je deze toelichting nog eens rustig terugkijken? Klik dan op deze link.


Klaar? Controleer of je opdracht 56 hebt gemaakt in je werkboek.

7.2 Ondernemingsplan presenteren

Het ondernemingsplan ga je ook presenteren. Een goede presentatie geven vindt niet iedereen even makkelijk. Veel oefenen helpt hierbij, ook omvan mogelijke zenuwen af te komen. Hoe vaker je moet presenteren, des te makkelijker dat het gaat worden.

Je presentatie bestaat uit drie delen, namelijk:

  1. De start: hierin ga je de groep en jezelf introduceren. Je vertelt wat het doel is van de presentatie, wat je gaat vertellen, hoe je het verhaal gaat opbouwen, hoeveel tijd je nodig hebt en wanneer er vragen gesteld kunnen worden.
  2. De kern: in de kern geef je de meeste informatie. Belangrijk is dat het een duideliujk verhaal wordt voor je publiek en dat je ze enthousiasmeert en hun aandacht houdt.
  3. Het slot: Het slotwoord van de presentatie zal het langst blijven hangen bij het publiek dus het is zaak om een passend en sterk slot te verzinnen. In een slot leg je in het kort uit wat je in deze presentatie behandeld hebt en sluit je af met een heldere boodschap. Vervolgens start je de vragenronde. Als alle vragen behandeld zijn bedank je het publiek voor hun aandacht.

Het meest gebruikelijke hulpmiddel om een presentatie te geven is Microsoft PowerPoint. Ook de uitstraling van je presentatie is van belang om een goede indruk achter te laten bij het publiek. Het moet er professioneel en netjes uitzien. Ook dien je niet teveel informatie op een dia te plaatsen. Het publiek moet de aandacht op jou gevestigd houden met de PowerPoint als verduidelijking.

Aandachtspunten:

  • Oefen de presentatie thuis voor de spiegel en let daarbij vooral op de houdig die je daarbij aanneemt en gezichtsuitdrukkingen en handgebaren.
  • Zorg ervoor dat je net gekleed bent.
  • Probeert niet alles van een blaadje af te lezen. Daarentegen mag je wel de kernpunten van je presentatie op een klein papiertje hebben.
  • Probeer oogcontact met het publiek te maken, dit zorgt voor betrokkenheid.
  • Je stem is bepalend of de boodschap goed wordt overgebracht. Duidelijk praten dus, met intonaties en een juiste volume.
  • Wat moet je zeker doen: actieve en open houding tonen en je handen gebruiken om je verhaal te ondersteunen,
  • Wat moet je zeker niet doen: handen in je zakken, handen over elkaar, aan kleding of haar friemelen, met het rug naar het publiek staan, voor de presentatie staan of kauwgom in je mond hebben.

Afronding

Je hebt nu alle opdrachten gemaakt die behoren bij het keuzevak ondernemen, namelijk:

  • Je hebt het werkboek volledig ingevuld;
  • Je hebt een ondernemingsplan geschreven;
  • Je hebt een presentatie gemaakt om je ondernemingsplan toe te lichten.

Om het keuzevak af te ronden, ga je het volgende doen:

  1. Lever het werkboek, je ondernemingsplan en de bijbehorende presentatie in via ELO-opdrachten. Je docent geeft aan onder welke opdracht je dit kan doen.
  2. Print het werkboek uit op papier en stop het gemaakte werk netjes in een snelhechter. Lever dit in bij je docent.

> Lees en voer opdracht 58 uit.


Klaar? Controleer of je opdracht 58 hebt voltooid.

Oriëntatie

Eindtermen

 

Bestanden

Begin Terra oud Ondernemen

 

 

Tijdens dit keuzevak delen we iedere weektaak op in theoretische en praktische opdrachten.

 

- Theoretische opdrachten maak je alleen. De kennis die je hiermee opdoet wordt schriftelijk afgetoetst in een pta. Deze opdrachten lever je persoonlijk in via Elo opdrachten 'Inleverpunt ondernemen'

- De praktische opdrachten maak je in een groepje. Deze opdrachten heb je nodig bij het schrijven van je ondernemersplan. Dit ondernemingsplan is onderdeel van het cijfer.
 

Taak 1 - Kennismaken met ondernemen

Dit hoofdstuk gaat over het vak dat je hebt als ondernemer. Er zijn natuurlijk veel voordelen; je kunt je eigen dag indelen, zelf bepalen waar geld aan uitgegeven wordt en hebt de vrijheid om zelf te bepalen wat je wel en niet doet. Voor veel mensen is dit een droom, waarschijnlijk ook voor veel leerlingen die dit vak hebben gekozen.

Voor je begint bekijk je het volgende filmpje

1. Theorie - ondernemen

Doel van de les:


Je weet:

  • wat ondernemen is
  • wat omzet en winst is
  • het verschil tussengoederen en diensten
  • wat duurzaam of maatschappelijk verantwoord ondernemen is
  • welke ondernemingsvormen er zijn
  • hoe je bovenstaan kunt verwerken in je ondernemerplan

 

1.1  Wat is ondernemen

Ondernemen betekent voor eigen risico en rekening een bedrijf beginnen

Dit doe je door het verkopen van een dienst of goed om daar inkomen mee verdienen. Door goederen of diensten te verkopen maak je omzet. Een ander woord voor omzet is verkoopopbrengst.

Omzet = het aantal verkochte producten (afzet) x verkoopprijs per stuk

De meeste ondernemingen hebben als doel: het behalen van een zo hoog mogelijke winst. Om de winst te kunnen berekenen moet je weten welke kosten je maakt.

We spreken van brutowinst en nettowinst

Brutowinst = omzet – inkoopwaarde (inkoopprijs x afzet)
Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten


Voorbeeld

Het bedrijf  Biketotaal verkoopt mountainbikes aan fietswinkels. Ze hebben een model in de aanbieding die veel wordt verkocht. De verkoopprijs is €650. Het bedrijf heeft in de maand mei 100 stuks van deze fietsen verkocht

  • de omzet over de maand mei is:

 

           Afzet x verkoopprijs/stuk

           Totale omzet = 100 x € 650 = € 65.000

 

Je denkt misschien wel, dat is lekker vedienen! Maar vergis je niet. Dit is alleen de omzet

De inkoopwaarde van een fiets is namelijk € 400

 

  • Van alle verkochte fietsen in mei is de inkoopwaarde:

Afzet x inkoopwaarde/stuk

         

            Totale inkoopwaarde = 100 x € 400 = € 40.000

 

  • Bedrijf Biketotaal maakt in mei een brutowinst van:

 

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst

€ 65.000 - € 40.000 = € 25.000

 

De berekening wordt vaak in een tabel gezet

 

Omzet                  € 65.000

 

Inkoopwaarde      € 40.000

 

Brutowinst           € 25.000

 

 

Een onderneming krijgt naast de inkoopwaarde, ook nog met andere kosten te maken. Denk daarbij aan huur- en loonkosten. Dit zijn bedrijfskosten.

 

Bedrijfskosten zijn de kosten die je maakt om het bedrijf draaiende te houden.

 

Uiteraard moeten deze kosten ook betaald worden en moeten ze dus nog van de brutowinst afgetrokken worden. Wat je dan overhoudt is nettowinst

Omzet – inkoopprijs = brutowinst

Brutowinst – bedrijfskosten = nettowinst

In een tabel bereken je de nettowinst dus als volgt:

 

Omzet

 

Inkoopwaarde

€                 (-)

 

Brutowinst

 

Bedrijfskosten

€                 (-)

 

Nettowinst

 

 

 

       

Stel dat Biketotaal in totaal € 15.000 aan bedrijfskodten heeft. Dan is de nettowinst:

 

Omzet

€ 65.000

 

Inkoopwaarde

€ 40.000    (-)

 

Brutowinst

€ 25.000

 

Bedrijfskosten

€ 15.000    (-)

 

Nettowinst

€ 10.000

 

 

 

       

De nettowinst is dus de echte verdienste van het bedrijf.

 

De nettowinst bij dienstverlenende bedrijven

Bij dienstverlenende bedrijven bereken je de nettowinst iets anders.

Dienstverlenende bedrijven kopen geen producten in om door te verkopen. Zij verlenen alleen diensten. Denk aan een glazenwasser of schoorsteenveger. Diensten hoef je niet in te kopen, er is dus geen inkoopwaarde.

 

1.2  verschillende soorten ondernemingen

Op de vraag hoe je moet ondernemen heeft eigenlijk niemand 1 antwoord. Er bestaat geen opleiding “ondernemen”. Het meest belangrijke is dat je iets kiest wat je graag wilt en wat bij je past. Ook moet je doorzetten als het even tegenzit. Iedere onderneming heeft zijn eigen vorm, sommige mensen beginnen full-time een eigen winkel en andere openen in de avonduren een schoonheidssalon. Hoeveel tijd je in een onderneming stopt bepaal je dus zelf. Je kan ook ZZP-er (Zelfstandige zonder personeel) worden.

Een ZZP-er is een zelfstandige die alleen werkt en in opdracht van verschillende bedrijven werk verricht. Hij is niet in loondienst. Een ZZP-er heeft geen mensen in loondienst.

Bedrijven/ondernemingen maken goederen of verlenen diensten.

  • Ondernemingen die producten maken heten productiebedrijven of fabrieken
  • Ondernemingen die producten inkopen en dan weer verkopen het handelsondernemingen
  • Ondernemingen die dienseten verlenen heten dienstverlenende bedrijven

 

1.3  producten: goederen en diensten

Je kent nu verschillende vormen van bedrijven die als doel hebben zoveel mogelijk te verkopen. Ook heb je al eerder de woorden goederen en diensten gehoord. Maar wanneer is iets nou een goed en wanneer is iets een dienst? Het woord producten is een verzamelnaam voor goederen en diensten.

Goederen = tastbare producten zoals een schoolspullen, kleding en computerspelletjes.
Diensten = niet tastbare producten zoals een tandartsbezoek, een bezoekje aan de kapster of kuurtje onder de zonnebank.

Consumenten (klanten) kopen producten omdat zij hier behoefte aan hebben. Is er veel behoefte aan 1 soort product dan wordt dit product ook veel verkocht. De behoefte aan eten, slapen en drinken zijn basisbehoefte, het economische woord hiervoor is primaire behoefte.

 

1.4  Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Consumenten denken steeds beter na over producten die zij kopen. Zo willen vele geen producten kopen van bedrijven die het milieu vervuilen of slecht omgaan met het personeel. Maatschappelijk verantwoorde ondernemingen (MVO) denken goed na over dit soort dingen. Dit noemen we duurzaam ondernemen.

Duurzame onderneminge denken na over drie p’s People, Profit en Planet.

  1. People (mensen): Deze bedrijven denken na over hun personeel. Ze behandelen het personeel goed, letten op discriminatie en buiten hun personeel niet uit. Ook kijken ze of de verdeling mannen en vrouwen gelijk is en naar de mogelijkheid mensen aan te nemen die een lichamelijke of verstandelijke beperking hebben. Ze vinden het heel belangrijk dat het personeel in het bedrijf heel goed met elkaar omgaat.
  2. Profit (winst): Winst maken hoort bij een bedrijf maar een duurzame onderneming steekt die winst niet geheel in zijn eigen zak. Ze proberen goede doelen te sponsoren, kijken of het bedrijf iets kan bijdragen aan de omgeving. Bijvoorbeeld door een financiële bijdrage te leveren aan goede wegen of juist mensen aan te nemen uit de omgeving die werkeloos zijn.
  3. Planet (planeet): Een duurzame onderneming houdt rekening met het milieu oftewel de planeet. Dit kunnen ze doen door bijvoorbeeld afval te scheiden, zuinig om te gaan met energie of schoonmaakmiddelen te gebruiken op natuurlijke basis

 

1.5  ondernemingsvormen

Wanneer je een bedrijf start moet je dit altijd inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De KvK is er om ondernemers te ondersteunen. Zij bieden informatie, geven workshops en adviesgesprekken. Op de site van de KvK kun je veel standaard informatie vinden. De KvK beschikt over veel video’s waarin dergelijke informatie wordt gegeven.

Zoals in deze video waarin het inschrijven gedetailleerd wordt uitgelegd.

 

Wanneer je een bedrijf start heb je een naam nodig en een ondernemingsvorm.

Een ondernemingsvormis: De juridische (rechts)vorm waarin de onderneming wordt gegoten.

De gekozen ondernemingsvorm bepaald onder andere:

  1. Hoe wordt het bedrijf opgericht
  2. Wie is aansprakelijk
  3. Welke afspraken maken partners met elkaar
  4. Hoe wordt de belasting geregeld

Je registreert je bedrijf in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Je krijgt dan meteen een eigen Kamer van Koophandelnummer. Met dit nummer wordt je ook direct aangemeld bij de Belastindienst.

In het handelsregister vind je van Nederlandse bedrijven de volgende informatie:

  • Naam en adres
  • Telefoonnummer, faxnummer, e-mail adres, internetadres en correspondentieadres
  • Hoeveel personeelsleden het bedrijf heeft
  • Wie de eigenaren zijn
  • Wat het bedrijf verkoopt


Ondernemingsvormen worden ook wel rechtsvormen genoemd. Bij je inschrijving moet je dan ook aangeven welke vorm je kiest voor jouw onderneming. Er zijn twee soorten rechtsvormen:

  1. Rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid: in dit geval ben je met privé geld aansprakelijk indien het bedrijf failliet gaat.
  2. Rechtsvorm met rechtspersoonlijkheid: in dit geval ben je met je privé geld niet aansprakelijk voor schulden of faillissement van jouw bedrijf.

Binnen deze twee vormen bestaan meerdere varianten van rechtsvormen.

 

Rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid:

1.De eenmanszaak: 1 eigenaar, maar deze persoon kan wel personeel hebben. Deze eigenaar stopt zelf geld in het bedrijf. Als eigenaar ben je dus in je eentje aansprakelijk voor alle eventuele schulden.

2.Vennootschap onder Firma (VOF): twee of meer mensen zijn eigenaar van dit bedrijf, het wordt ook wel een meermanszaak genoemd. Beide zijn verantwoordelijk voor de schulden van het bedrijf. Uiteraard moeten er bij deze vorm veel afspraken onderling gemaakt worden.

3.Commanditaire vennootschap (CV): bij deze vorm krijgt de eigenaar geld van een stille vennoot. Alleen de eigenaar is met zijn privégeld aansprakelijk voor eventuele schulden.

 

Rechtsvormen met een rechtspersoonlijkheid:

1. De Besloten Vennootschap (BV): alle eigenaren zijn niet privé aansprakelijk voor schulden. Eigenaren zijn op basis van aandelen deelgenoot van het bedrijf. Een aandeel is een bewijs van deelname in het bedrijf. Hoe meer aandelen iemand heeft hoe meer inspraak je ook hebt.
2. De Naamloze Vennootschap (NV): de aandelen worden openbaar verkocht. Personen investeren dus in een bedrijf door aandelen te kopen. Voor de rest gelden de zelfde afspraken als bij een BV.
3. De coöperatieve vereniging: een deze vereniging werken zelfstandige ondernemers samen. Dit doen zij om elkaar te helpen en voordelen te behalen bij bijvoorbeeld het doen van inkopen. Denk bijvoorbeeld aan drogisterijen die samen werken onder 1 bedrijfsnaam. Alle aangesloten bedrijven noemen we leden.

 

1. Praktische opdracht - Het idee

1. Praktische opdracht - Het idee

 

Je gaat samen met je groep een bedrijf starten. Jullie gaan een of enkele producten verkopen. Producten bestaan uit goederen en diensten. Goederen zijn tastbaar en diensten zijn dit niet.

Opdracht a “Brainstorm”
Voordat jullie samen beslissen wat jullie gaan verkopen moet iedereen hier eerst zelf over nadenken. Je zet daarom in de tabel hieronder de gegeven die jij zelf in wilt brengen in jouw groepje.

Product

Doelgroep: aan wie wil je dit gaan verkopen?

Uitleg waarom je dit product en deze doelgroep interessant lijkt.

1

 

 

 

 

2

 

 

 

 

3

 

 

 

 

4

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 


Opdracht b “presenteren”

Een van deze 5 producten ga je presenteren aan jouw groepje, dit is het product wat jij het meest interessant vindt. Vul onderstaande tabel. Als ieder groepslid dit gedaan heeft bespreek je de ingevulde tabellen, je probeert hiermee dus jouw groepsleden te overtuigen.

Ik maak de presentatie voor het product:

 

 

 

 

Omschrijving van het product (wat kan/doe je hiermee):

 

 

 

 

Omschrijving doelgroep:

 

 

 

 

Waar kun je dit product in het algemeen kopen:

 

 

 

 

Wie zijn de mogelijke concurrenten:

 

 

 

 

Hoe wordt het product meestal verkocht:

 

 

 

 

Leg uit waarom dit product de markt gaan veroveren:

 

 

 

 


Opdracht c “De keuze"

Je gaat nu in jouw groepje overleggen en antwoord geven op onderstaande vragen.
1. Het gekozen product is?
2. Het product valt binnen de branche?
3. Kwam deze keuze makkelijk tot stand?

 

Taak 2 - Een ondernemer

2. Theorie - de ondernemer

Doel van de les:


Je kunt:

  • Jouw personalia omschrijven
  • Jouw persoonlijke kwaliteiten benoemen
  • Aangeven wat je motieven zijn om een onderneming te starten

 

2.1 Personalia

Personalia zijn jouw persoonlijke gegevens. Deze gegevens zijn nodig voor een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en is de basis van ieder ondernemingsplan.

Personalia zijn:

  • Naam
  • Adres, postcode en woonplaats
  • Telefoon
  • E-mail adres
  • Geboortedatum
  • Geboorteplaats
  • Nationaliteit

 

2.2 Persoonlijke kwaliteiten en eigenschappen

Kwaliteiten bestaan uit eigenschappen en vaardigheden. Wanneer je gaat ondernemen is het belangrijk je persoonlijke kwaliteiten onder de loep te nemen zo weet je welke kwaliteiten je hebt en welke je nog verder moet ontwikkelen.

Bekijk het volgende filmpje.


Eigenschappen = wat typisch is voor jou.
Vaardigheden = wat je kan.

 

 

 

2.3 Motivatie

Motivatie is heel belangrijk om te kunnen ondernemen.

Motivatie: zin om iets te doen, enthousiasme om iets aan te pakken.

In een ondernemingsplan moet je aandacht besteden aan je motivatie. De ondernemer is degene die het moet gaan doen. Heb je geen motivatie dan zal je ook niet bereid zijn om er genoeg tijd aan te besteden. In een ondernemingsplan vertel je waarom jij de juiste persoon bent voor deze onderneming.

De eerste stap is bedenken waarom je ondernemer wilt worden. Er zijn veel mensen die dromen van een bedrijf. De reden daarvan kan zijn dat je het leuk vindt om de dingen op je eigen manier te doen.

 

Ook dromen mensen om eindelijk te gaan doen wat ze het leukste vinden. Je vind niet altijd werk wat precies past bij je droom. En soms duurt het heel lang voordat je droom uitkomt.


 

Sommige ondernemers hebben ook een andere mativatie. Bijvoorbeeld iets doen voor hun medemens of voor een beter milieu. Deze mensen lopen vaak al jaren met deze maatschappelijke problemen rond en willen daar dan met hun eigen bedrijf verandering in brengen.

In je motivatie beschrijf je waarom jij de juiste persoon bent voor dit werk. Als dit goed zit en je echt hart voor de zaak hebt, wordt jou bedrijf een succes!

 

2.4 de maatschappij

Wanneer je bezig bent met je bedrijfsidee onderzoek je ook de ontwikkelingen in de maatschappij. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de manier waarop wij ons afval verwerken of de manier waarop wij omgaan met het opwekken van stroom. Het is belangrijk om met je bedrijfsidee in te spelen op verwachtingen in de maatschappij. Het is belangrijk om met je bedrijfsidee in te spelen op verwachtingen en behoeften van potentiele klanten. Maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden deze behoeften.

 

 

2.5 de branche

Een goed bedrijfsidee houdt rekening met de branche ontwikkelingen. Een branche is een bedrijfstak, alle bedrijven hierin houden zich met eenzelfde soort product bezig. Bijvoorbeeld een supermarkt valt binnen de foodbranche.


2.6 USP

kijk eerst deze video en gaan dan aan de slag:

Met je bedrijf moet je je onderscheiden in de markt. Onderscheiden in de markt betekent dat je iets doet of hebt dat nog niet gedaan wordt. We noemen dit een USP, deze afkorting staat voor Unique Selling Point.

Er zijn verschillende punten waarop een bedrijf zich kan onderscheiden:
- De uitstraling
- Service
- Prijs
- Exclusiviteit in goederen of diensten

2. Praktische opdracht - het oprichten van een onderneming

2.1 De ondernemer

In deze deelopdracht ga je jezelf “in beeld brengen”. Dit betekent dat je allerlei gegevens over jezelf beschrijft. Je denkt na over je sterkte en zwakke kanten. Je beschrijft waarom je een eigen bedrijf wilt.


Opdracht a “persoonlijke gegevens”
Vul onderstaand schema in. Een aantal gegevens kan je makkelijk invullen. Sommige gegevens zijn misschien nog niet op jou van toepassing. Als ze niet op jou van toepassing zijn zet je de afkorting N.V.T neer.

Checklist  
Voornaam  
Achternaam  
Geslacht  
Geboorteplaats  
Adres  
Postcode en woonplaats  
Telefoon  
E-mailadres  
Burgelijke staat  
Opleidingen  
Werkervaring  
Bijzonderheden                                                                

 

 

 

Opdracht b “jouw ondernemerschap”
In deze opdracht leg je per kwaliteit uit waarom deze kwaliteit onvoldoende, voldoende of goed aanwezig is bij jou.

 

Kwaliteiten

Uitleg, deze kwaliteit is bij mij onvoldoende, voldoende of goed aanwezig omdat:

Leidinggeven

Ik kan:

  1. Aanwijzingen geven
  2. Beslissingen nemen
  3. Conflicten oplossen
  4. Taken verdelen

Onvoldoende, voldoende of goed,

omdat:

Motiveren

Ik kan:

  1. Mensen in actie krijgen
  2. Mensen enthousiast maken

Onvoldoende, voldoende of goed,

omdat:

Organiseren

Ik kan:

  1. Overzicht houden
  2. Overzien welk werk er gedaan moet worden
  3. Rekening houden met kosten
  4. Overleggen
  5. Samenwerken

Onvoldoende, voldoende of goed,

omdat:

Plannen
Ik kan

  1. Het werk in stukjes verdelen
  2. Deadlines halen
  3. Planning aanpassen indien nodig

Onvoldoende, voldoende of goed,

omdat:

Creatief en flexibel

Ik kan:

  1. Oplossingen voor problemen bedenken
  2. Het plan aanpassen indien nodig
  3. Nieuwe ideeën bedenken

Onvoldoende, voldoende of goed,

omdat:

 

 

Deelopdracht c “financiële situatie”
Normaal gesproken moeten ondernemers ook in hun ondernemingsplan schrijven hoe hun financiële situatie is. Dit hoeft in deze opdracht niet uitgebreid; het is goed om te weten hoeveel geld jij ontvangt en hoeveel geld jij uitgeeft. Vul daarom onderstaande tabellen.

Inkomen

Per maand

Bijbaantje

€                             

Zakgeld

Overige ontvangsten

Totale inkomsten per maand

Uitgaven

Per maand

Kleding

Telefoon

Make up en uiterlijke verzorging   

Eten, drinken

Abonnementen

Hobby’s

Overige uitgaven

Totale uitgaven per maand

 

2.2 De oprichting

In deze deelopdracht kiezen jullie de bedrijfsnaam. Bij de keuze van de naam moet je met veel dingen rekening houden.
- De naam moet bij het bedrijf passen.
- Het moet makkelijk te onthouden zijn.
- Klanten moeten het direct snappen en de juiste verwachtingen hebben.
- De naam mag nog niet bestaan.

Bekijk samen het onderstaande filmpje


Opdracht a “kies een naam”
a. Ieder groepslid kiest twee namen. Noteer nu per groepslid 2 namen die jij goed vindt passen bij jullie bedrijf.
b. Je gaat nu samen 1 van de namen kiezen. Dit doe je door te kijken of de naam aan bovenstaande voorwaarden voldoet.
c. Schrijf nu de naam die je hebt gekozen op.

Opdracht b “een logo”
Om herkenbaar te zijn als onderneming moet er een logo gemaakt worden voor jullie bedrijf.
a. Maak individueel een logo voor jullie bedrijf. Dat wil zeggen; lever in deze lesweek allemaal 1 logo in bij de docent. Deze logo’s zullen beoordeeld worden. Gezamenlijk kiezen jullie 1 logo dat het meest geschikt is.

Opdracht c "Inschijving Kamer van Koophandel"

Als je een bedrijf begint moet je het bedrijf inschrijven bij de Kamer van Koophandel.

Bekijk samen onderstaand filmpje

Vul het inschrijfformulier van de KvK in. Deze kun je vinden door op onderstaande link te klikken.

 

Inleveren:

Lever deze opdracht persoonlijk in via:

Elo--> Opdrachten --> Ondernemen Inleverpunt

Geef het bestand de naam 'Opdracht 2 'De ondernemer'


Gebruik het materiaal van deze deelopdracht voor het schrijven van je ondernemersplan.

Taak 3 - De Markt

 

Het kan soms handig zijn om te weten wat je concurrenten doen. Concurrenten zijn bedrijven of personen die hetzelfde product aanbieden. Zo kom je erachter waar zij goed in zijn, waar zij minder goed in zijn en wat jij zelf dus ook beter kan doen.

 

 

 

3 Praktische opdracht - Concurrenten en de doelgroep

 

Dit gedeelte bestaat uit onderdeel a, b en c  Je brengt de markt in beeld en zoekt de concurrenten uit met bijbehorende aspecten en gaat daarna jullie doelgroep omschrijven.

Opdracht 3a

1. Beschrijf kort jullie bedrijf, denk eraan wat je verkoopt en benoem de des betreffende branche.
2. Welke trends zijn er in jullie branche?
3. Past jullie winkel bij de trends in deze branche? Leg het antwoord uit.
4. Welke maatschappelijke ontwikkelingen zijn er? Denk bijvoorbeeld aan duurzaamheid.
5. Is het product seizoengevoelig? Leg het antwoord uit.

Opdracht 3B

1. Wie zijn de 5 grootste concurrenten?
2. Voor welk prijsniveau verkopen zij hun producten?
3. Welke garantie en service bieden zij?
4. Wat is de USP van de concurrenten?
5. Welke kleuren gebruiken de concurrenten? Voeg het logo toe.

 

Uitleg doelgroep
Een afgebakende groep personen of instellingen waar een product, dienst, campagne of organisatie zich richt, noemen we een doelgroep. Binnen een markt kunnen doelgroepen worden onderscheiden doordat de leden van de groep bepaalde kenmerken delen. Enkele voorbeelden van doelgroepen: jongeren, hoger opgeleiden, huisvrouwen, werkzoekenden en early adopters.

In marketing neemt het begrip doelgroep een belangrijke plaats in. Een doelgroep is vaak een logisch gevolg van de kenmerken van een product of dienst of de doelstellingen van een organisatie, maar niet altijd.

De doelgroep is erg bepalend voor het gewenste imago. De boodschap en de vorm waarin deze wordt overgebracht dient te worden afgestemd op de doelgroep. Een reclameboodschap voor jongeren zal een andere tone of voice hebben dan een promotie gericht op ouderen.

Ook is de doelgroep van belang voor de kanalen die worden ingezet. Merken die een breed publiek willen bereiken kiezen bijvoorbeeld voor reclamespotjes op prime time op grote tv-zenders. Een bedrijf met een product dat zich richt op een niche zal eerder zoekmachinemarketing inzetten om in contact te komen met potentiële klanten waarvoor dit product interessant is.


opdracht 3c

Geef antwoord op onderstaande vragen of beschrijf de gegevens. Dit doe je niet door te gokken maar door samen te brainstormen en op het internet onderzoek te doen.

  • Leeftijd
  • Grootte van de groep (schatting)
  • Hobby’s
  • Inkomen
  • Opleiding
  • Hoe bereik je de doelgroep?
  • Waar koopt je doelgroep?
  • Heeft de doelgroep behoefte aan jouw product?
  • Wat is het koopgedrag van je doelgroep?
  • Welke Social Media kanalen gebruikt jouw doelgroep?

Taak 4 - De Marketingmix

Ieder bedrijf probeert iets uit te straling, deze uitstraling moet altijd het en overal het zelfde zijn. Dit zorgt voor herkenning. Door alles goed op elkaar af te stemmen kom je het best over bij je doelgroep. Een doelgroep let hierbij op de zogenoemde marketingmix. De marketingmix bestaat uit 6 onderdelen die beginnen met de letter p beginnen.

 

 

4 Theorie - De Marketingmix

 

Leer de theorie in het document hierboven

4.1 product

Een bedrijf verkoopt producten, alle producten samen noemen we het assortiment van de winkel. Wanneer we kijken naar de producten die verkocht worden kijken we naar de eigenschappen die het product heeft. Dit ken jij vast wel als de kwaliteit van het product, maar het bestaat uit meer dan dit.

De eigenschappen van een product:
1. De fysieke eigenschappen van een product kun je zien, denk aan materialen en de grootte.
2. De uitgebreide eigenschappen van een product zijn de extra’s die je krijgt zoals service en garantie.
3. De afgeleiden eigenschappen van een product hebben te maken met het merk en het imago dat dit merk heeft. Dit kan dus per klant verschillend zijn.

4.2 prijs

De prijs van het product bepaalt of een klant het product koopt. Om een goede prijs aan je product te geven moet je kijken naar jouw eigen kosten en de prijzen die jouw concurrenten vragen voor het product.

Daarnaast speelt het imago een belangrijke rol bij het bepalen van de prijs. Wanneer je als bedrijf een “goedkoop” imago hebt kun je dus ook kiezen voor lage prijzen.

4.3 promotie

Het doel van promotie is dat er zoveel mogelijk wordt verkocht. Promotie is het beïnvloeden van de klant dat zij producten gaan kopen.

Het gedrag van een klant kun je beïnvloeden door de AIDA-formule toe te passen.
1. Aandacht trekken van het publiek.
2. Interesse wekken door iets extra’s te bieden.
3. Daarna moet de drang, het verlangen, ontstaan dat een persoon het wil hebben. Dit kan je prikkelen door de voordelen van het product te benoemen.
4. Actie, de klant moet in actie komen, het product kopen.

 

Promotie maken kan met verschillende instrumenten:
1. Reclame: de publiciteit zoeken via massamedia zoals tv, kranten en het internet. Reclame maken is altijd onpersoonlijk, oftewel gericht op een grote groep.
2. Persoonlijke verkoop: Dit is de verkoop door een verkoopmedewerker, dit vindt ook wel eens plaats op straat of aan de deur.
3. Sales promotion: tijdelijke acties om het product meer te verkopen, denk aan kortingen.
4. Public relations: het positief beïnvloeden van de klantrelatie door opendagen of speciale “shopping-nights”.
5. Sponsoring: denk aan de bedrukking van voetbal shirts, hierdoor wordt het merk bekender.

 

Een merk dankt zijn herkenbaar vaak aan een logo. Er zijn twee soorten logo’s: het beeldmerk en het woordmerk. Het beeldmerk is een plaatje, een woordmerk is vaak een geschreven tekst.

De kleur van je logo en de kleuren die doorgevoerd zijn moeten zorgvuldig gekozen worden. Kleuren hebben een betekenis, soms gaat het om een kleur en soms zijn er afspraken over gemaakt.

4.4 personeel

Vaak heeft een ondernemer personeel nodig. Het personeel is vaak een visitekaartje van een bedrijf, het personeel moet dus een goed uithangbord zijn. Het kiezen van personeel is moeilijk, echt zegt de opleiding van mogelijk personeel een goed beeld van de kwaliteiten en eigenschappen van iemand.

4.5 plaats

Met de plaats wordt bedoeld: waar bied je je producten aan voor verkoop? Met de vestigingsplaats wordt niet alleen een pand bedoeld, verkoop kan ook plaats vinden op het internet of op straat.

Er zijn enkele vragen je jezelf moet stellen bij het kiezen van een plaats:
- Past de omgeving bij het bedrijf?
- Heeft de omgeving invloed op je bedrijf?
- Is je bedrijf makkelijk te bereiken?

4.6 presentatie

Presentatie omvat alle activiteiten van een onderneming die erop gericht zijn het product of bedrijf zo te verpakken of “aan te kleden dat de klant het wil kopen en/of bezoeken.

Bij de presentatie gaat het om:
1. Het presteren van je bedrijf; de inrichting moet passen bij het imago van het bedrijf.
2. Het presenteren van je product; de verpakking moet passen bij het imago van het bedrijf.

 

4. Praktische opdracht - Marketingmix (6 p's)

Deel 1 product
Maak een product beschrijving, denk hierbij aan de opbouw van het assortiment.
a. Beschrijf het hoofdassortiment. Dit zijn de producten waar jij het meeste geld denkt te gaan verdienen, dit zijn tevens de producten waar de winkel bekend om staat. Kies er minstens 5.
b. Beschrijf het randassortiment. Dit zijn de producten die iets toevoegen aan het assortiment, je verdient hier vaak niet veel geld mee. Denk aan veters in een schoenenwinkel. Kies er minstens 5.
c. Zoek bij de artikelen ook een afbeelding.

Deel 2 prijs
Omdat jullie een handelsonderneming starten kun je aan de hand van een formule een geschikte prijs bepalen. De minimale verkoopprijs wordt bepaald door de kosten. Als je de kosten voor een product weet dan weet je ook waarvoor je het minimaal moet verkopen, anders lijdt je verlies. Soms is het moeilijk deze prijs te bepalen, hiervoor moet je veel onderzoek doen op het internet.
a. Wat kosten de producten die vallen binnen het hoofdassortiment? (inkoop)
b. Wat kosten de producten die vallen binnen het randassortiment? (inkoop)

Een bedrijf heeft als doel een zo hoog mogelijke winst maken. Als je weet wat een klant ervoor wilt geven dan kun je de maximale verkoopprijs bepalen.
c. Vraag aan minimaal 10 verschillende personen wat zij maximaal zouden betalen voor dit product. Bereken hiervan het gemiddelde. Nu weet je de maximale verkoopprijs per artikel.
d. Nu bepaal je per artikel de verkoopprijs die jullie willen hanteren. Zoek op wat de concurrenten vragen voor soortgelijke artikelen, houd rekening met de minimale en maximale prijs en noteer nu van ieder product de prijs die jullie kiezen.


Deel 3 personeel
Ieder bedrijf heeft werknemers nodig. Als startende ondernemer zijn dit er waarschijnlijk minder dan bij een groot een succesvol bedrijf.
a. Hebben jullie personeel nodig? Zo ja, voor welke functies?
b. Hebben de personeelsleden en bepaalde opleiding/diploma nodig?
c. Wat is het salaris per personeelslid dat je hen ongeveer zal moeten betalen?
d. Denk nu na over bedrijfskleding. Zoek afbeeldingen of maak een schets van de kleding waar jullie aan denken. Noteer hoeveel dit kost en bereken de kosten voor de bedrijfskleding voor alle personeelsleden.

Deel 4 promotie
Het doel van promotie is dat er zoveel mogelijk wordt verkocht. Ontwikkel nu voor jullie bedrijf een huisstijl. De huisstijl is de manier waarop het bedrijf zich naar buiten presenteert. De huisstijl voer je in alles door. Denk aan advertenties, brieven, inrichting, Social Media en verpakkingen.

a. Allereerst bepaal je de volgende onderdelen van de huisstijl.
1. Naam van het bedrijf
2. Kleuren
3. Lettertype.

b. Maak nu het logo voor jullie bedrijf, je had hiervoor al een schets gemaakt maar nu houden jullie rekening met de gekozen kleuren en het lettertype.

c. Maak nu voor ieder teamlid een visitekaartje. Dit doe je digitaal, gebruik Word of een geschikte app.

d. Maak nu een keuze over de verschillende Social Media kanalen. Welke kanalen zetten jullie in? Waarom kiezen jullie hiervoor? Wat ga je doen, je kunt duidelijk promotie voeren of ben je alleen vindbaar?

e. Stel dat jullie de mogelijkheid krijgen om jullie bedrijf te promoten op school. Hiervoor krijg je per onderneming een a-3 papier. Zorg dat in 1 oogopslag duidelijk is wat jullie verkopen en hoe de potentiele klanten bij jullie kunnen komen.


Deel 5 plaats
Bij het vaststellen van de plaats bedenk je waar jullie de artikelen gaat verkopen.  Je kunt aan meer plaatsen denken dan een “gewone winkel”. Er zijn namelijk ook pop-up stores, webshops of marktkramen.

  1. Hoe gaan jullie je product verkopen?
  2. Geef zo veel mogelijk informatie over jullie verkoopplaats. Neem bijvoorbeeld eens een kijkje op Funda Business om te zien wat een bedrijfspand huren kost.
  3. Teken een plattegrond voor jullie winkel of bedrijfspand.


Deel 6 presentatie
Presenteer nu het bedrijf aan jullie doelgroep.
a. Maak een moodboard waarin duidelijk wordt hoe jullie winkelinrichting eruit gaat zien.
b. Maak een (cadeau)verpakking van jullie producten waarin jullie laten zien hoe de klanten de artikelen ontvangen.

 

Voeg bovenstaande samen in de volgende opdracht.

Taak 5 - Inkoop en Verkoop

Om de kostprijs van je product zo laag mogelijk te houden, is het belangrijk om goed over je inkoop na te denken. De inkoopprijs is de prijs die een bedrijf betaalt aan zijn leverancier bij het inkopen van hun producten.

Inkopen is het kopen van producten, die noodzakelijk zijn om je bedrijf te kunnen runnen. Het gaat altijd om de eerste aanschaf. Je koopt een handelsvoorraad in, producten moeten namelijk altijd op voorraad zijn omdat een klant anders mis kan grijpen. Indien producten op dreigen te raken moeten producten worden besteld.

 

5. Theoretische kennis - Inkoop en verkoop

Je hebt voor je winkel altijd producten op voorraad. Je wilt de producten op een bepaalde manier inkopen, dit noemen we het inkoopbeleid. Daarnaast denk een bedrijf na over waar het product ingekocht moet worden.

Het inkoopbeleid heeft al doel:
- Een juiste producten op voorraad
- Een goede prijs voor de ingekochte producten
- Voldoende producten op voorraad
- Juiste voorraad op de juiste plaats
- Dat de voorraad wordt ingekocht op basis van de behoefte van de klant.

 

Een offerte is een papier of digitaal prijsoverzicht van het aanbod dat gedaan wordt voor een bepaalde prijs. Meestal heeft een offerte een bepaalde geldigheidsduur.

Bedrijven zijn altijd bereid je een offerte te sturen. Zorg dat je in je aanvraag duidelijk bent over wat je wilt, welk product, op welke datum, de hoeveelheid en wanneer het geleverd moet worden.
 


Inkopen voor je bedrijf is belangrijk, maar zeker zo belangrijk is de verkoop van jouw product. Bij de P van personeel hebben we al kunnen zien welke rol het personeel speelt bij het verkopen. Tijdens een verkoopgesprek vindt een gesprek plaats tussen verkoper en klant. Dit gesprek bestaat uit een paar fasen:
1. Het verwelkomen van de klant
2. Achterhalen wat de klant precies wilt.
3. Een aanbod doen wat past bij de klant.
4. Overtuigen van de klant.
5. Rond het gesprek af.


 

 

 

 

5.1 Praktische opdracht - Inkoop en Verkoop

Opdracht 1

Opdracht 2
Tijdens het verkoopgesprek is het belangrijk om de gezichtsuitdrukkingen te herkennen. Je kunt daar als verkoper namelijk op inspelen. Er zijn 7 basisemoties: Angst, woede, walging, blijdschap, verassing, verdriet en minachting. Geef van elke basisemotie 1 foto weer in een foto collage.

Opdracht 3
Een rollenspel: een verkoopgesprek (3 leerlingen per groep)
- Rollen: verkoper, klant en cameraman
- Rol van verkoper: de verkoper is goed ingelicht, weet veel van het product en is ongeveer 30 jaar oud.
- Rol van de klant gaan jullie zelf beschrijven.

a. Beschrijf kort de klant:
- Leeftijd:
- Man/vrouw
-Gebruikt het product:
- Beschrijf het gedrag: aardig/onrustig/geïrriteerd of boos.
- Bedenk een product dat de verkoper moet gaan verkopen: product, prijs en service

b. Speel het verkoopgesprek en laat je filmen door de cameraman. Wissel vervolgens de rollen af, dit doe je 3 keer zodat iedereen een keer de verkoper is geweest.

5. Begrippenlijst

Neem deze lijst over in je schrift. Deze dikgedrukte woorden staan in werktaak 3. Zoek indien nodig het woord terug en noteer de betekenis.

 

Begrip

Omschrijving

Marketingmix

 

 

 

Assortiment

 

 

Productgroepen

 

 

Productitems

 

 

Imago

 

 

Promotie
 

 

AIDA – formule

 

 

 

Reclame
 

 

Persoonlijke verkoop
 

 

Sales promotion
 

 

Public relations
 

 

Sponsoring
 

 

Logo

 

 

 

Lettertype
 

 

Personeel

 

 

Vestigingsplaats
 

 

Presentatie
 

 

Taak 6 - Financiën

Als startende ondernemer heb je veel geld nodig, je zult veel moeten investeren om überhaupt te kunnen beginnen. Denk maar aan het kopen van een pand, je inventaris en de voorraad goederen. Door het maken van een financieel plan krijg je een overzicht van het geld dat je nodig zult hebben. Daarnaast kun je uitrekenen vanaf welk punt je winst gaat maken en de risico’s die je daarbij neemt.

Bekijk het filmpje

6. Theoretische kennis - Wanneer maak ik winst?

6.1 investeren

Investeren betekent arbeid, kennis, goederen en geld in je zaak stoppen. Een startende onderneming met daarom vaak op zoek naar geld. Om een goed beeld te krijgen van de investeringen maak je een investeringsbegroting. Je geeft daarbij antwoord op de onderstaande investeringsvragen:

1. Ga ik een bedrijfspand huren of kopen?
2. Heb ik machines nodig om het product te maken?
3. Hoeveel moet ik uitgeven het om mijn bedrijf in te richten? (inventaris)
4. Heb ik personeel nodig en welk salaris betaal ik dan?
5. Heb ik een voorraad nodig?
6. Hoeveel voorraad heb ik nodig?

Opdracht 1
a. Geef aan de hand van onderstaand verhaal antwoord op de investeringsvragen.
“Anouk wil een kapperszaak beginnen. Ze wil een studio kopen voor €150.000. Voor de inrichting heeft zij €10.000 nodig. Zij wil 10 verschillende diensten aanbieden en dit kost haar zo’n €5.000. Ze verwacht in het begin alleen zelf in de winkel te werken, ze zal zichzelf alleen betalen wat nodig is en gaat ervanuit dat dit €800 per maand is. Anouk heeft nu zelf €3500 spaargeld op de bank staan.
b. Per dienst betaalt een klant gemiddeld €55. Hoeveel diensten moet Anouk verkopen om winst te gaan maken?

Opdracht 2
Vul nu het begrotingsplan in voor Anouk haar kapperszaak.

Winkel

 

Inrichting

 

Voorraad

 

Liquiditeit (bank)

 

Privé

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

6.2 winst maken

Om te kunnen berekenen of je ooit winst gaat maken moet je weten hoe je omzet, afzet en winst gaat berekenen.

Omzet is het geld dat je binnen krijgt aan de hand van de verkochte artikelen (afzet).
Omzet = afzet x verkoopprijs

Brutowinst is het bedrag wat je van de omzet overhoudt als je er het bedrag van afhaalt dat je zelf voor de verkochte producten hebt betaald (inkoopwaarde).
Brutowinst = omzet – inkoopwaarde

Nettowinst is het bedrag dat de onderneming echt verdient door de verkopen.
Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten

Opdracht 3
a. Maak voor Domino’s pizza een overzicht van hun kosten en opbrengsten. Geef dus aan of het getal onder de opbrengsten valt of onder de kosten.
1. Omzet €125.000
2. Inkoopwaarde €50.000
3. Personeelskosten €25.000
4. Rentekosten €2.000
5. Verkoopkosten €3.000
6. Kosten vervoer €10.000
7. Huur bedrijfsruimte €6.000
8. Overige kosten: €4.000

b. Zorgt dit overzicht voor een positief of een negatief resultaat? Noemen we dit winst of verlies?
c. Reken de nu brutowinst en de nettowinst uit met behulp van de eerder genoemde formules en de getallen uit onderdeel a van deze opdracht.

Verdieping

Opdracht 1

Artikel

Afzet Verkoopprijs Omzet
A 50 € 1,80 € ......
B ..... € 2,50 € 487,50
C 90 € ..... € 301,50

 

Opdracht 2
A

Omzet Inkoopprijs Brutowinst Bedrijfskosten Nettowinst
€ 3000,- € 2200,- € ..... € 125,- € .....
€ ..... € 6000,- € 4500,- € 1200,- € .....
€ 834,- € ..... € ..... € 256,- € 112,-
€ 75,30 € ..... € 36,15 € 12,70 € ....


B
De firma BeeldGeluid verkoopt televisietoestellen.
Op 1 mei is de voorraad van een bepaald merk tv-toestellen 31 stuks.
Er worden in mei 20 van deze toestellen ingekocht. Op 1 juni is de voorraad nog 16 stuks.
De verkoopprijs van dit toestel is € 625,-. De inkoopprijs is € 385,-.
De bedrijfskosten bedragen € 100,- per toestel.

1.Bereken de afzet van dit merk televisietoestel in deze periode.

2. Bereken ook de omzet.

3. Hoeveel bedraagt de brutowinst?

4. En hoeveel de nettowinst?

 

Opdracht 3

De verkoopprijs van een doos bananen is €18. In een maand worden er 18.000 dozen bananen verkocht. Men koopt de bananen in voor €4 per doos. In totaal heeft het bedrijf €100.000 aan bedrijfskosten per maand. Je hoeft geen rekening te houden met btw in deze opgave. Gebruik onderstaande tabel.

a) Bereken de omzet.

b) Bereken de brutowinst.

c) Bereken het nettoresultaat.

Omzet  
- inkoopwaarde - €__________  
Brutowinst  
- Bedrijfskosten - €__________  
Nettoresultaat  
     
     

 

Opdracht 4

De verkoopprijs van een smart-tv is €1.499,50. In een maand worden er 350 verkocht bij de mediagigant. Men koopt de tv's in voor €1.200. In totaal heeft het bedrijf €25.000 aan bedrijfskosten per maand. Je hoeft geen rekening te houden met btw in deze opgave. Gebruik onderstaande tabel.

a) Bereken de omzet.

b) Bereken de brutowinst.

c) Bereken het nettoresultaat.

Omzet  
- inkoopwaarde - €__________  
Brutowinst  
- Bedrijfskosten - €__________  
Nettowinst  
     
     

 

Opdracht 5

Een appelmoesfabriek produceert per jaar 1.600.000 potjes appelmoes. Ze worden allemaal verkocht voor €0,98 per stuk. De totale inkoopwaarde is €950.000 en de bedrijfskosten bestaan uit €100.000 personeelskosten, €95.000 huurkosten en €45.000 schoonmaakkosten. Je hoeft geen rekening te houden met btw in deze opgave. Gebruik onderstaande tabel.

a) Bereken de omzet.

b) Bereken de brutowinst.

c) Bereken het nettoresultaat.

Omzet  
- inkoopwaarde - €__________  
Brutowinst  
- Bedrijfskosten - €__________  
Nettoresultaat  
     
     

 

Opdracht 6

Een winkelier koopt spijkerbroeken in voor €25 en verkoopt ze vervolgens voor €80. Per week verkoopt men er gemiddeld 120 stuks van. In totaal heeft het bedrijf €225.000 aan bedrijfskosten per jaar. Je hoeft geen rekening te houden met btw in deze opgave. Gebruik onderstaande tabel.

a) Bereken de omzet per jaar.

b) Bereken de brutowinst per jaar.

c) Bereken het nettoresultaat voor dat jaar.

Omzet  
- inkoopwaarde - €__________  
Brutowinst  
- Bedrijfskosten - €__________  
Nettoresultaat  
     
     

 

Opdracht 7

Een winkelier koopt truien in voor €22 en verkoopt ze voor €59 per stuk. Ook koopt men spijkerbroeken in voor €37 en verkoopt ze vervolgens voor €99. Per jaar verkoopt men 1.000 truien en 1.400 spijkerbroeken. In totaal heeft het bedrijf €255.000 aan bedrijfskosten per jaar. Je hoeft geen rekening te houden met btw in deze opgave. Gebruik onderstaande tabel.

a) Bereken de omzet.

b) Bereken de brutowinst.

c) Bereken het nettoresultaat.

Omzet  
- inkoopwaarde - €__________  
Brutowinst  
- Bedrijfskosten - €__________  
Nettoresultaat  
     
     

Praktische opdracht - financien

Een financieel plan geeft je inzicht in de kansen van een bedirjf. Met het financieel plan berken je onder andere hoeveel geld je nodig hebt om een bedrijf te starten. Daarnaast vormen de berekeningen een inschatting voor de eventuele winst en de risico’s die gaan komen. In dit onderdeel gaan jullie begrotingen maken, waarin je op basis van verwachtingen gaat werken.

 

deel 1 investeringsplan

In deze opdracht gaan jullie uitzoeken wat er nodig is om het bedrijf op t starten. Denk hierbij aan materialen, gebouwen en bijvoorbeeld voorraad. Door onderstaande vragen te beantwoorden krijg je een duidelijk beeld van jullie investeringen.
a. Gaan jullie een bedrijf kopen of huren?
b. Wat zijn de kosten per maand en per jaar van de huur of hypotheek?
c. Nu moet je je bedrijf ook in gaan richten. Denk na over wat jullie allemaal nodig hebben. Maak een tabel met daarin de inventaris lijst een de linkerzijde en in de rechterzijde te aanschafprijs. Dit zoek je op internet op. Hieronder die je een voorbeeld van een startende ijswinkel.
d. Noteer nu in de onderste rij de totale begroting voor het inventaris.

Inventaris

Aantal

Aanschafprijs per stuk

ijsmachine

1

€1500,-

ijsschep

4

€15,-

-

-

€1560,-


e. Nu moet je ook gaan nadenken over de voorraad en de investeringen die jullie hiervoor moeten doen. Ook dit gaan jullie in een tabel zetten. Een voorbeeld hiervan staat hieronder.
f. Noteer nu inde onderste rij de totale begroting voor de voorraad.

Producten

Aantal

Prijs per stuk

Totaal

Aardbei ijs 3 liter

2

€2,50

€5,00

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

deel 2 financierngsplan

Jullie hebben nu een overzicht van het benodigde geld, de investeringen. In deze deelopdracht gaan jullie op zoek naar het geld wat je hiervoor nodig hebt.

 


Totaal bedrag uit investeringsbegroting – eigen vermogen (dit is het geld dat de ondernemers hebben = Vreemd vermogen (nog nodig van anderen)

 

 

We gaan ervan uit dat jullie weinig tot geen eigen vermogen hebben. Bedenk 2 manieren waarop je aan vreemd vermogen gaat komen. Hoeveel geld aan vreemd vermogen hebben jullie nodig?Bereken/bepaal de verwachte omzet voor de eerste 5 jaar. Als meerder producten verkoopt voor een verschillende prijs tel je de omzet per product bij elkaar op.


Als er meer omzet is dan kosten, dan heb je nettowinst.
Als er meer kosten zijn dan omzet, dan heb je nettoverlies. Je vult dus maar bij een van deze onderdelen op je exploitatiebegroting een bedrag in. Op deze manier zijn de totaal bedragen aan beide kanten gelijk.

 

 


 

Wat moet ik leren en inleveren?

In totaal krijg je 4 cijfers tijdens dit hele keuzevak.

Cijfer 1. Jezelf als ondernemer beschrijven (PTA code 1301)                                 

Dit onderdeel bestaat uit:

  • Een tentamen over de theorie van:
    • taak 1 Kennismaken met ondernemen
    • taak 2 Een ondernemer
    • taak 3 De markt
  • Inleveren hoofdstuk 1 van je ondernemersplan (zie de werkkaart 'Ondernemersplan' onderaan deze pagina)
  • Reflectie op product en proces. (Wat heb ik ingeleverd en hoe heb ik dat gedaan)

 

Cijfer 2. Een marketingplan maken (PTA code 1302)

Dit onderdeel bestaat uit:

  • Een tentamen over de theorie van:
    • taak 4 De marketingmix
  • Inleveren hoofdstuk 2 (met hfst 1)van je ondernemersplan (zie de werkkaart 'Ondernemersplan' onderaan deze pagina)
  • Reflectie op product en proces. (Wat heb ik ingeleverd en hoe heb ik dat gedaan)

 

Cijfer 3. Een financieel plan schrijven (PTA code 1303)                                 

Dit onderdeel bestaat uit:

  • Een tentamen over de theorie van:
    • taak 5 Inkoop en verkoop
    • taak 6 Financiën
  • Inleveren hoofdstuk 3 (met hfst 1 en 2) van je ondernemersplan (zie de werkkaart 'Ondernemersplan' onderaan deze pagina)
  • Reflectie op product en proces. (Wat heb ik ingeleverd en hoe heb ik dat gedaan)

 

Cijfer 4. Het uitvoeren van een ondernemersplan (PTA code 1304)                                  

Dit onderdeel bestaat uit:

  • Het uitvoeren van een markt (Zie werkkaart 'Het uitvoeren van een markt')
    • Voorbereiding
    • Uitvoering
    • Verantwoording