VWO Scheikunde examen 2021 1e tijdvak met uitlegfilmpjes

VWO Scheikunde examen 2021 1e tijdvak met uitlegfilmpjes

Tenzij anders vermeld, is er sprake van standaardomstandigheden: T = 298 K en p = p0.

‘Groene’ verf?

Om textiel te verven, worden pigmenten gebruikt die slecht in water oplossen. Deze pigmenten zijn apolaire vaste stoffen die zich tijdens het verven hechten aan het oppervlak van de textielvezels. Met een vezel wordt in deze opgave een bundel polymeerketens bedoeld. Omdat het verven plaatsvindt in water, worden emulgatoren gebruikt om de pigmenten te mengen met het water. Na afloop van het verven komen deze milieubelastende emulgatoren in het afvalwater terecht. Het Nederlandse bedrijf DyeCoo heeft een verftechniek ontwikkeld waarbij geen afvalwater vrijkomt. In het proces wordt superkritisch CO2 gebruikt als oplosmiddel. Superkritisch CO2 is CO2 dat bij T = 120 °C is samengeperst tot p = 300 bar. In deze opgave mag je aannemen dat het CO2 zich dan als een vloeistof gedraagt. Het superkritisch CO2 is ook apolair, zodat de pigmenten in superkritisch CO2 oplossen zonder gebruik van emulgatoren.

 

De verftechniek van DyeCoo is vooral geschikt voor het verven van polyester kledingmateriaal. Als het CO2 in contact komt met polyester, zwellen de vezels op. Dit komt doordat de CO2-moleculen tussen de apolaire polymeerketens dringen.
Een gevolg van het opzwellen is dat een sterkere kleuring van polyester kan worden verkregen dan met de op water gebaseerde verfmethode.

Wanneer het polyester enige tijd is behandeld met de pigment-oplossing, wordt het polyester gescheiden van de pigment-oplossing.
Het mengsel van superkritisch CO2 en het overgebleven pigment wordt gescheiden, zodat het pigment kan worden hergebruikt.

Het proces van DyeCoo is met een aantal aanpassingen ook te gebruiken voor katoen. Het katoen wordt dan voorbehandeld met een oplossing van methanol in superkritisch CO2. Hierdoor zwelt het katoen op. Daarna wordt een stroom superkritisch CO2 met een zogeheten reactief pigment doorgeleid.
Een reactief pigment wordt gevormd door een geschikt pigment te laten reageren met dichloortriazine. Het gevormde reactieve pigment reageert vervolgens met het katoen. Deze reactie is hieronder schematisch en onvolledig weergegeven.

De reactie van het reactieve pigment met katoen is een substitutiereactie.
Het O-atoom van een OH-groep van katoen valt als nucleofiel aan op één van de twee C-atomen waaraan een Cl-atoom is gebonden.

Het reactieve pigment wordt in ondermaat toegevoegd ten opzichte van de OH-groepen in het katoen. Wanneer methanol ook tijdens het verven wordt bijgemengd, blijkt dat het percentage pigmentmoleculen dat aan het katoen is gebonden, terugloopt.

uitleg vraag 1 t/m 5

Chloropreenfabriek

Chloropreen is de beginstof voor de productie van neopreen. Neopreen is een synthetisch rubber. De structuurformule van chloropreen is hierboven weergegeven.
Chloropreen wordt in een aantal stappen gemaakt.
De eerste stap is de additie-reactie van buta-1,3-dieen met chloor. Daarbij
ontstaat onder andere 3,4-dichloorbut-1-een (3,4-DCB). Het mechanisme
voor de vorming van 3,4-DCB is weergegeven in mechanisme 1.

In stap 1 van mechanisme 1 wordt een cyclisch chlorinium-ion gevormd.
Van dit ion kunnen ook twee niet-cyclische structuurisomeren worden gevormd. Hieronder is de Lewisstructuur van een niet-cyclische structuurisomeer weergegeven, dit is structuurisomeer 1.

 
 
De andere niet-cyclische structuurisomeer is structuurisomeer 2. Van dit deeltje kunnen twee grensstructuren worden gegeven. Deze grensstructuren zijn hieronder onvolledig weergegeven. In beide grensstructuren heeft telkens één C-atoom geen volledig oktet. Met behulp van de grensstructuren van structuurisomeer 2 kan worden verklaard dat in stap 2 behalve 3,4-DCB ook 1,4-DCB (1,4-dichloorbut-2-een) wordt gevormd.

 

 

Van het gevormde 1,4-DCB bestaan twee stereo-isomeren, namelijk cis-1,4-DCB en trans-1,4-DCB. Een leerling doet een voorstel voor het mechanisme voor het ontstaan van 1,4-DCB. Dit voorstel is in mechanisme 2 weergegeven.

Het blijkt dat het gevormde 1,4-DCB voor 19% uit de cis-vorm en voor 81% uit de trans-vorm bestaat.

 

Bij vraag 10 hoort het onvolledige blokschema van de productie van chloropreen, zie hieronder.

In reactor 1 (R1) reageert buta-1,3-dieen met chloor. Het mengsel van 1,4-DCB en 3,4-DCB wordt na een scheidingsstap (S1) als vloeistofmengsel naar reactor 2 (R2) gevoerd. In R2 treedt evenwicht 1 op.

De temperatuur in R2 ligt tussen 125 °C en 150 °C. De temperatuur is zo gekozen dat eenvoudig een zo hoog mogelijke opbrengst aan 3,4-DCB kan worden bereikt.
Bij de druk in R2 is het kookpunt van 3,4-DCB 119 °C. De kookpunten van
cis-1,4-DCB en trans-1,4-DCB liggen boven 152 °C.

In reactor 3 (R3) reageert ten slotte 3,4-DCB met natronloog tot chloropreen en een oplossing van natriumchloride. Hieronder is het mechanisme van deze reactie onvolledig weergegeven.

Het gehele productieproces is hieronder samengevat.
- Chloor en buta-1,3-dieen worden als gas in R1 geleid, waar 3,4-DCB en 1,4-DCB en nevenproducten worden gevormd. De omzetting van chloor en buta-1,3-dieen in R1 is niet volledig.
- Het mengsel afkomstig uit R1 is vloeibaar en wordt naar scheidingsruimte 1 (S1) geleid. In S1 wordt stikstof door het mengsel geblazen waardoor het ongereageerde chloor en buta-1,3-dieen uit de vloeistofstroom worden verwijderd. Het gasmengsel van stikstof, chloor en buta-1,3-dieen wordt boven uit S1 teruggeleid naar R1. Om ophoping van stikstof in het systeem te voorkomen wordt een deel van deze recycle-stroom afgetapt. De vloeistofstroom uit S1 wordt naar R2 geleid.
- In R2 wordt 1,4-DCB onvolledig omgezet tot 3,4-DCB. Uit R2 komen twee stofstromen. De ene stroom, met uitsluitend 3,4-DCB, wordt doorgevoerd naar R3.
- De andere stroom uit R2 bevat 1,4-DCB en de nevenproducten. Deze stroom wordt doorgevoerd naar een destilleerkolom (S2) waar het 1,4-DCB wordt afgescheiden en teruggeleid naar R2. De nevenproducten worden als vloeistofstroom afgevoerd.
- In R3 reageert ten slotte 3,4-DCB met een overmaat natronloog tot chloropreen en een oplossing van natriumchloride. Het chloropreen verlaat R3 als gasstroom.

Het rendement van de omzetting van buta-1,3-dieen tot 3,4-DCB in R1 en R2 bedraagt in totaal 70%. Het rendement van de omzetting van 3,4-DCB tot chloropreen in R3 bedraagt 93%.
Het molair volume van een gas onder de heersende omstandigheden is 2,45·10–2 m3 mol–1.

uitleg vraag 6 t/m 11

IJzerstapeling

Hemochromatose of ijzerstapeling is een erfelijke ziekte waarbij te veel ijzerionen uit de darminhoud worden opgenomen terwijl het lichaam niet in staat is de overmaat aan ijzerionen uit te scheiden. Deze ziekte wordt vaak veroorzaakt door een mutatie in het gen dat codeert voor het eiwit HFE. HFE speelt een rol bij de opname van ijzerionen.
Bij de synthese van HFE wordt in eerste instantie mRNA gevormd dat bestaat uit 2727 basen. De eerste 221 basen spelen echter geen rol bij de synthese van HFE. Het startcodon begint pas bij base nummer 222. Dit is tevens het codon voor het aminozuur met nummer 1. Hieronder is een deel van de mRNA-volgorde bij mensen zonder en mensen met hemochromatose weergegeven. De mutatie treedt op bij base nummer 1066.

Met behulp van de 1-lettersymbolen van aminozuren kan men dit soort mutaties vereenvoudigd weergeven. Zo kan een mutatie waarbij op plaats 86 van een eiwit een glutaminezuur-eenheid is ingebouwd in plaats van een glutamine-eenheid, worden weergeven als Q86E.

De uit de darminhoud opgenomen ijzerionen       
komen in het bloed terecht. Daar worden deze ionen gebonden door het eiwit transferrine en worden zo getransporteerd naar de lever en naar de plaatsen waar de productie van rode bloedlichaampjes plaatsvindt. Het binden en afstaan van de ijzerionen door transferrine is afhankelijk van de pH. Daarbij zijn de restgroepen van de aminozuren Tyr, Asp en His betrokken. Hiernaast is schematisch weergegeven hoe een Fe3+-ion in een molecuul transferrine is gebonden. Bij de pH van bloed (7,4) zijn Fe3+-ionen sterk gebonden aan transferrine.
Op de plaatsen in het lichaam waar  transferrine  de gebonden Fe3+-ionen moet afstaan, is de pH aanzienlijk lager. De Fe3+-ionen komen dan vrij uit de moleculen transferrine.

Patiënten met hemochromatose kunnen worden behandeld met desferrioxamine, een stof die in opgeloste vorm met behulp van een infuus wordt toegediend. Desferrioxamine bindt Fe3+. Via de nieren wordt de ontstane verbinding uitgescheiden.
Een molecuul desferrioxamine ontstaat uit één molecuul ethaanzuur (E), twee moleculen butaandizuur (B) en drie moleculen van een stof A.
De structuurformule van stof A is hieronder weergegeven.

                              

Deze zes moleculen worden in de volgorde A – B – A – B – A – E gekoppeld. Daarbij worden alleen C–N-bindingen gevormd. Per ontstane C–N-binding wordt één molecuul water afgesplitst.

Om te onderzoeken of iemand hemochromatose heeft, wordt bloedonderzoek gedaan. Voor het onderzoek is een bufferoplossing bereid. Deze oplossing is bereid door per liter achtereenvolgens 0,338 mol NaHCO3 en 3,4·10–2 mol waterstofchloride (HCl) op te lossen. In de uiteindelijke oplossing zijn onder andere deeltjes H2CO3 en HCO3 aanwezig.

Van een patiënt wordt bloed afgenomen, waarna het bloedserum wordt afgescheiden van de rode bloedlichaampjes. Het bloedserum bevat alle transferrine. Bij het vaststellen of iemand hemochromatose heeft, is onder andere de vrije ijzerbindende capaciteit CF van belang. Dit is het aantal mol Fe3+ dat per liter bloedserum nog aan het transferrine kan worden gebonden.
Bij gezonde mensen bevat het bloedserum gemiddeld 3,0 g transferrine per liter en is gemiddeld 30% van de bindingsplaatsen van het transferrine bezet met Fe3+-ionen. Per molecuul transferrine kunnen twee Fe3+-ionen worden gebonden. De molaire massa van transferrine is 8,0·104 g mol–1.

uitleg vraag 12 t/m 16

Suikerbatterij

Een suikerbatterij maakt gebruik van glucose als energiebron.
In de eerste suikerbatterij die is gemaakt, werd glucose met behulp van enzymen geoxideerd tot onder andere ethaanzuur.
De totaalvergelijking van deze omzetting is hieronder weergegeven.

De maximale energie per mol glucose die in een batterij vrij kan komen, is gelijk aan de verbrandingsenergie van glucose, dat is de energie die vrijkomt bij de volledige verbranding.
De vormingswarmte van glucose is –12,61·105 J mol–1.

Een groep onderzoekers heeft een batterij ontwikkeld waarbij de polysacharide maltodextrine volledig werd omgezet tot CO2 en H2O.
Maltodextrine is opgebouwd uit glucose-monomeereenheden en kan worden weergegeven als H–(C6H10O5)n–OH met 3 < n < 20.
Voor de volledige omzetting van maltodextrine tot CO2 en H2O hebben de
onderzoekers enzymen uit verscheidene micro-organismen gebruikt.
In de figuur is de gebruikte opstelling vereenvoudigd weergegeven.
Met reacties I, II en III zijn de verlopende (half)reacties bij stroomlevering schematisch aangegeven.

Door de (half)reacties I t/m III wordt de maltodextrine uiteindelijk volledig omgezet. Elektronen komen uitsluitend vrij in reactie II.

Reactie I: maltodextrine reageert met een deeltje dat in de oplossing aanwezig is. Dit deeltje wordt in deze opgave weergegeven met H–Pi.
Hierbij ontstaat onder andere glucose-6-fosfaat (C6H11O5–Pi). De keten van maltodextrine wordt in reactie I één glucose-eenheid korter.
De vergelijking van reactie I is hieronder gegeven.

Reactie II: in een halfreactie wordt C6H11O5–Pi omgezet tot onder andere ribulose-5-fosfaat (C5H9O4–Pi).

Reactie III: het ontstane C5H9O4–Pi wordt weer omgezet tot C6H11O5–Pi en H–Pi. Het C5H9O4–Pi is hierbij de enige bron van koolstofatomen.

uitleg vraag 17 t/m 19

Marquis-reagens voor alkaloïden

De politie controleert regelmatig op bezit
van harddrugs. Voor een snelle test is
onder andere het Marquis-reagens
ontwikkeld. Aan een zakje van dit reagens
voegt men wat van het te onderzoeken
monster toe. Als het monster drugs bevat,
ontstaat een kenmerkende kleur.

 

 

 

Het Marquis-reagens wordt bereid door oplossingen van zwavelzuur en methanal te mengen in de volumeverhouding 20 : 1,0.
In de tabel staan enkele gegevens van de gebruikte oplossingen.

 

Marquis-reagens wordt voornamelijk gebruikt om alkaloïden van elkaar te onderscheiden. Veel alkaloïden zijn afgeleid van een aminozuur.
In de figuur zijn drie alkaloïden weergegeven die zijn ontstaan uit het aminozuur tyrosine. De oorspronkelijke structuur van tyrosine is nog in de drie structuren te herkennen.

 

 

In alle alkaloïden zijn stikstofatomen aanwezig. Als zo’n stikstofatoom een niet-bindend elektronenpaar heeft, kan het atoom een H+-ion binden waardoor het alkaloïde als base kan reageren.

Heroïne en morfine geven beide met Marquis-reagens een paars-violette kleur. Om toch onderscheid te kunnen maken tussen deze twee stoffen, voert men nog een ander experiment uit.
Er treedt nu een reactie op, waarbij in moleculen van beide stoffen het H-atoom op C1 wordt vervangen door een NO2-groep. Morfine geeft nu een oranje kleur en heroïne een gele kleur.
De oorzaak van dit kleurverschil wordt toegeschreven aan het optreden van een intramoleculaire interactie die bij morfine wel en bij heroïne niet optreedt. Deze interactie kan worden opgevat als een waterstofbrug waarbij een O-atoom van de NO2-groep is betrokken.
Hieronder is een deel van het molecuul van de omgezette morfine weergegeven. Hierbij zijn de bindende elektronenparen in de NO2-groep onvolledig weergegeven.

uitleg vraag 20 t/m 23

  • Het arrangement VWO Scheikunde examen 2021 1e tijdvak met uitlegfilmpjes is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Wouter Renkema Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2021-06-21 08:51:36
    Licentie
    CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Dick Naafs heeft het arrangement gemaakt met de opgaven en antwoorden. Wouter Renkema heeft de uitlegfilmpjes erbij gezet.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Het vwo eindexamen 1e tijdvak 2021`is verwerkt in een arrangement. Bij de beantwoording van de vragen is gebruik gemaakt van het correctievoorschrift van de CEVO.
    Leerniveau
    VWO 6; VWO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Scheikunde;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    3 uur en 0 minuten
    Trefwoorden
    aanpak, bespreking, chloropreen, groene verf, ijzerstapeling, marquis-reagens, morfinetest, suikerbatterij, uitleg, video

    Bronnen

    Bron Type
    uitleg vraag 1 t/m 5
    https://www.youtube.com/watch?v=9b4RDCqehpI
    Video
    uitleg vraag 6 t/m 11
    https://www.youtube.com/watch?v=eUGEq6LBQmM
    Video
    uitleg vraag 12 t/m 16
    https://www.youtube.com/watch?v=VVLp-j2yA4s
    Video
    uitleg vraag 17 t/m 19
    https://www.youtube.com/watch?v=OT-H588OzI4
    Video
    uitleg vraag 20 t/m 23
    https://www.youtube.com/watch?v=V3Ja6_eAYuU
    Video

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Naafs, Dick. (2021).

    VWO Scheikunde examen 2021 1e tijdvak

    https://maken.wikiwijs.nl/177843/VWO_Scheikunde_examen_2021_1e_tijdvak