Menstruatiecyclus
Wat ga ik leren?
Na deze module kan ik:
- het begrip menstruatiecyclus omschrijven.
- de 'weg van de eicel' tijdens de menstruatiecyclus beschrijven.
- beschrijven hoe het baarmoederslijmvlies verandert tijdens de menstruatiecyclus.
Wat ga ik doen?
Aan de slag
Stap 1: Kennisbank
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel:
Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.
Test je kennis: Menstruatiecyclus
Stap 2: Menstruatiekalender
Maak in een groepje van twee een menstruatiekalender.
Je kalender telt 28 dagen, en laat zien wat er gebeurt in het vrouwelijke voortplantingsstelsel.
Je kalender kan bijvoorbeeld bestaan uit vier rijen van zeven dagen, maar kan ook een cirkel zijn met 28 dagen.
- Geef dagen dat de vrouw ongesteld is en de dag van de eisprong een eigen kleur.
- Geef aan hoe de dikte van de baarmoeder verandert onder invloed van oestrogenen.
- Geef aan hoe de concentratie progesteron en oestrogeen verandert in het bloed.
- Geef ook in de kalender aan wat de vruchtbare periode van de vrouw is.
Vergelijk jouw kalender met de kalender van enkele klasgenoten.
Zijn deze hetzelfde?
Zijn er verschillen?
Klopt de informatie?
Afronding
Begrippenlijst
Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.
Menstruatie
Maandelijkse bloeding waarbij het verdikte baarmoederslijmvlies wordt afgestoten (wanneer een vruchtbare vrouw niet zwanger is).
|
Menstruatiecyclus
Vrij regelmatige reeks van processen in het lichaam van een vruchtbare vrouw. Tijdens de menstruatiecyclus vindt de ovulatie en menstruatie plaats. Het baarmoederslijmvlies wordt tijdens de cyclus dikker om eventueel een bevruchte eicel te laten innestelen. Hormonen regelen de menstruatiecyclus. De menstruatiecyclus duurt ongeveer 28 dagen.
|
Ovulatie
Eisprong: een eicel barst uit een rijpe follikel (blaasje met vocht in de eierstok) en komt vanuit de eierstok in de eileider terecht.
|
Baarmoeder
Deel van de vrouwelijke geslachtsorganen; het embryo nestelt zich hierin en ontwikkelt zich tot foetus. De baby of het jong blijft hier tot de geboorte.
|
Oestrogeen
Vrouwelijk geslachtshormoon dat wordt aangemaakt in de eierstokken. Het zorgt o.a. voor bredere heupen en borstgroei in de puberteit en speelt een rol bij de menstruatiecyclus. Ook mannen hebben wat oestrogeen.
|
Progesteron
Hormoon dat wordt aangemaakt in de eierstokken. Onder invloed van progesteron wordt o.a. het baarmoederslijmvlies voorbereid op de innesteling van een bevruchte eicel. Als er geen zwangerschap optreedt, daalt de productie van progesteron en treedt menstruatie op.
|
FSH
Follikel Stimulerend Hormoon. Wordt gemaakt in de hypofyse. Zorgt samen met LH voor de rijping van de eicellen.
|
LH
Luteïniserend hormoon. Follikel Stimulerend Hormoon. Wordt gemaakt in de hypofyse. Zorgt samen met FSH voor de rijping van de eicellen.
|
Hypofyse
Hormoonklier onder aan de hersenen, die verschillende hormonen aanmaakt en daarmee een groot aantal processen in het lichaam regelt.
|
Bronsttijd
Het paarseizoen bij dieren. De bronsttijd hangt samen met de vruchtbare periode van de vrouwtjes. Mannetjes gaan hun best doen om indruk te maken op de vrouwtjes en aan andere mannetjes te laten zien dat zij de sterkste in de groep zijn. Op die manier hopen ze zich voort te kunnen planten.
De bronsttijd valt in de herfst of de lente. Dit is afhankelijk van de zwangerschapsduur van de diersoort.
|
Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.
Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.
Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.
Terugkijken
Kan ik wat ik moet kunnen?
- Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
Kun je wat je moet kunnen?
Hoe ging het?
- Tijd
Ben je ongeveer 1,5 uur met de opdracht bezig geweest?
- Inhoud
Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
Schrijf op wat nieuw voor je was.
- Examenopgaven
Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?