Kennisbank Aardrijkskunde - vmbo12

Kennisbank Aardrijkskunde - vmbo12

Kennisbank AK - vmbo12

Introductie

Welkom bij de Kennisbank Aardrijkskunde.
In dit arrangement vind je de theorie bij de Stercollecties Aardrijkskunde.
Kies hiernaast één van de 8 domeinen en kies vervolgens een onderdeel uit de Kennisbank.

Veel succes.

 

Klimaat en landschap

Zon, aarde en maan

Zon

De zon is een doodgewone gele ster, waarvan er miljarden andere zijn. Veel sterren die je vanavond misschien ziet, zijn identiek aan de zon. Ze staan alleen miljoenen keren verder weg.

De zon is een enorme bol van gas die door zwaartekracht bij elkaar wordt gehouden. In het binnenste van de zon (de kern) is het extreem heet. Aan de buitenkant (fotosfeer) straalt de zon die energie uit. Met de hoeveelheid energie die de zon in één seconde uitstraalt, zouden we voor 500.000 jaar genoeg hebben om in onze energiebehoefte op aarde te voorzien. Helaas verdwijnt het grootste deel in de ruimte...

Corona
De uitgerekte atmosfeer rond de zon noem je de corona. Tijdens een zonsverduistering is de corona korte tijd prachtig zichtbaar.

Zonnevlammen
Een zonnevlam is een explosie op het oppervlak van de zon. Die explosie ontstaat door het plotseling vrijkomen van een grote hoeveelheid energie.

Mantel
Het gedeelte rond de kern wordt de mantel genoemd. De mantel wordt naar buiten toe steeds minder dicht en ook steeds minder heet.

Fotosfeer
De zichtbare buitenkant van de zon noem je de fotosfeer. De fotosfeer is de laag waar het voor ons zichtbare licht vandaan komt.

Kern
Het binnenste deel van de zon noem je de kern. De kern heeft een doorsnede van 200.000 km. Hier is de temperatuur het hoogst, ruim 15 miljoen graden.

Convectiezone
De convectiezone is het gebied tussen de mantel en de fotosfeer. Vanuit dit gebied stijgen hete gasbellen op naar de buitenkant van de zon.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aarde

De aarde is vanaf de zon gezien de derde planeet in ons zonnestelsel. De aarde draait in één jaar rond de zon.

Op aarde komt leven voor. Tot op heden is er nog geen ander leven ontdekt op andere planeten binnen ons zonnestelsel of daarbuiten.

De korst van de aarde is ongeveer 40 km dik en bestaat uit meerdere platen.

Onder de korst vinden we de mantel waarop de platen als het ware drijven. De mantel is ongeveer 2900 km dik.

Onder de mantel zit de kern, verdeeld in een buitenkern en een binnenkern. De kern heeft een diameter van ongeveer 3470 km.

Aarde - atmosfeer

Rond de aarde bevindt zich de atmosfeer of dampkring.
De atmosfeer is door de zwaartekracht aan de aarde gebonden.
Zonder atmosfeer is er geen leven mogelijk op aarde.

De ozonlaag is een laag in de atmosfeer.
De ozonlaag beschermt ons tegen schadelijke uv-straling.
Uv-straling is afkomstig van de zon en kan huidkanker veroorzaken.
De ozonlaag bevindt zich op ongeveer 30 km hoogte.

Parallellen en meridianen

De evenaar is een denkbeeldige lijn op het aardoppervlak.
De lijn loopt in het midden tussen de Noordpool en de Zuidpool.
De evenaar deelt de aarde in een zuidelijk halfrond en een noordelijk halfrond.

De denkbeeldige lijnen op aarde die evenwijdig lopen aan de evenaren worden parallellen of breedtecirkels genoemd.

Meridianen zijn denkbeeldige lijnen op het aardoppervlak die door de beide polen gaan.
De nulmeridiaan verdeelt de aarde in een oostelijk en westelijk halfrond.

Lengtegraden en breedtegraden

Als je de positie van een plaats op de aarde wilt aangeven gebruik je de lengtegraad en de breedtegraad.
De breedtegraad varieert van 0° tot 90° met de toevoeging NB (noorderbreedte op het noordelijk halfrond) of ZB (zuiderbreedte op het zuidelijk halfrond).

De lengtegraad varieert van 0° tot 180°, met de toevoeging OL (oosterlengte, ten oosten van de nulmeridiaan, op het oostelijk halfrond) of WL (westerlengte, ten westen van de nulmeridiaan, op het westelijk halfrond).

Het snijpunt van de evenaar en de nulmeridiaan heeft als coördinaten 0°, 0°.
Op de afbeelding zie je ook het punt aangegeven met de coördinaten: 40° NB en 30° WL.

Aarde rond de zon - maan rond de aarde

De aarde maakt een vrijwel cirkelvormige baan om de zon.
Een rondje om de zon duurt voor de aarde 365 en een kwart dag.
Dat noemen we een jaar.

Omdat we geen kwart dagen hebben, hebben we schrikkeljaren ingevoerd.
Eens in de vier jaar duurt het jaar een dag langer: 29 februari.

De maan maakt een ellipsvormige baan rond de aarde.
Daardoor staat de maan soms dichterbij en soms wat verder weg.
Dat is op de twee foto's hiernaast goed te zien.
Rechts zie je de maan als hij dichtbij staat.
Links een foto van de maan met dezelfde camera gemaakt, maar dan twee weken later.
Toen stond de maan op zijn verst van de aarde.

Dag en nacht

De aarde draait ieder jaar om de zon. De baan van de aarde rond de zon noem je de aardbaan.

De aarde draait iedere 24 uur ook om zijn as, de aardas.
Daarom is er dag en nacht.
Als het bij ons licht is, is het aan de andere kant van de aarde (bijv. in Australië) nacht.

De zon staat het hoogst om 12 uur 's middags - tenminste in de winter.
In de zomer hebben we de zomertijd ingevoerd: de klok is een uur vooruitgezet.
Door de zomertijd is het in de zomer 's avonds een uur langer licht.

Zomer en winter

In de zomer hebben we meer uren zon dan in de winter.

Dat we in de zomer meer uren zon hebben dan in de winter komt doordat de aardas iets schuin staat.
In de afbeelding zie je dat aangegeven.

Landen op het noordelijk halfrond liggen zomers langer in de zon.
Op het zuidelijk halfrond is dat net andersom.

De grens tussen het noordelijk en zuidelijk halfrond is de evenaar.
Landen die op de evenaar liggen hebben 's zomers en 's winters evenveel uren zon.

Video's: Seizoenen

Waarom is het 's zomers langer licht?

Ontstaan van de seizoenen

 

Tijdzones

Op aarde zijn er 24 verschillende tijdzones.
Een tijdzone is een gebied met gelijke (standaard)tijd.

De tijd in een tijdzone wordt vergeleken met de tijd in tijdzone 0.
Londen ligt in tijdszone 0.

Amsterdam ligt in tijdzone +1.
In Amsterdam is het één uur later dan in Londen.

New York ligt in tijdzone -5.
In New York is het 5 uur vroeger dan in Londen.

In de Verenigde Staten vind je 8 verschillende tijdzones.
In Rusland zijn dat er 7.

China is het grootste land met maar één tijdzone: +8.

Maangestalten

De maan draait in ongeveer 28 dagen om de aarde. Als het bij ons donker is, zien we vaak de maan. Maar de maan staat net zo vaak overdag aan de hemel, maar ze valt dan minder goed op.

Je spreekt van een volle maan als de maan met de volledig verlichte kant naar ons toe staat. Zie je de helft van de maan, dan spreek je van een halve maan. Bij een wassende maan is de maan in het eerste kwartier: de maansikkel wordt steeds groter.
Na de volle maan is de maan in het laatste kwartier en wordt de maan steeds kleiner; je spreekt van afnemende maan.

Wordt de maan van achteren belicht dan zie je de maan niet; je spreekt dan van nieuwe maan.

Video: Eb en vloed

Hoe werkt eb en vloed?


Weer en klimaat

Weer en klimaat

Als je het over het weer hebt, heb je het bijvoorbeeld over de temperatuur, de neerslag en de wind op een bepaalde plaats.

Het klimaat is niet hetzelfde als het weer. Weer en klimaat hebben wel met elkaar te maken.
Het klimaat is het gemiddelde weer in een gebied over een langere periode.

Er worden vaak vier grotere klimaatzones onderscheiden:

  • Tropische klimaatzone
  • Droge klimaatzone
  • Gematigde klimaatzone
  • Koude klimaatzone


De klimaatzones zijn niet scherp afgebakend, maar lopen in elkaar over.

Tropische klimaatzone

In het gebied rond de evenaar heerst een tropisch klimaat. De gemiddelde temperatuur bedraagt het hele jaar tussen de 25º en 30ºC.

In de tropische gebieden zijn de levensomstandigheden voor veel dieren en planten ideaal. In de tropische klimaatzone leven 50% van alle planten- en dierensoorten die op de wereld voorkomen.

Tropisch klimaat is eigenlijk een verzamelnaam voor meerdere klimaten. Het regenwoudklimaat en het savanneklimaat zijn voorbeelden van tropische klimaten.

In de tropische regenwouden regent het het hele jaar door.
Gebieden met een savanneklimaat kennen een droog seizoen en een nat seizoen.
Een savanne is een graslandschap met verspreid voorkomende bomengroei.

Droge klimaatzone

Rond de 30º NB en 30º ZB vind je de droge klimaatzone.
Het droge klimaat veroorzaakt vaak woestijnen. Grote woestijnen komen voor in Afrika, Zuidwest-Azië en Australië.
Onder de droge klimaten vallen het steppeklimaat en het woestijnklimaat.

Kenmerkend voor een woestijn zijn:

  • Weinig regen (minder dan 250 mm per jaar).
  • Grote temperatuurverschillen tussen dag en nacht.
  • Weinig begroeiing, voornamelijk sterke planten die lang zonder water kunnen.
  • Grond is droog, onvruchtbaar en bestaat veelal uit zand en rotsen.
  • Een oase, plek in de woestijn met toegang tot water.
  • Een wadi, rivier in een woestijn waarvan de rivierbedding een gedeelte van het jaar droog valt.

Wanneer de periodes van droogte toenemen kan het voorkomen dat een woestijn zich uitbreidt, dit wordt verwoestijning genoemd.

Gematigde klimaatzone

Gebieden met een gematigd klimaat kennen vier duidelijke seizoenen: lente, zomer, herfst en winter.














In de gematigde klimaatzone komen weinig extreme temperatuur- of weersomstandigheden voor. Wel is er een duidelijke invloed van de zee merkbaar.
Gebieden die dicht bij de zee liggen hebben vaak minder strenge winters en minder hete zomers (zeeklimaat).
In gebieden die meer landinwaarts liggen, zijn er koudere winters en zijn de temperaturen zomers gemiddeld hoger (landklimaat).

Video: Klimaat in Nederland

Weer en klimaat in Nederland

Middellandse zeeklimaat

Het Middellandse zeeklimaat is een voorbeeld van een gematigd klimaat.
Het komt voor in de landen rond de Middellandse zee, maar ook in bijvoorbeeld Californië en delen van Australië.

Het klimaat heeft milde, natte winters en warme, droge zomers.
De gemiddelde januaritemperatuur ligt tussen de 10-15 ºC. In de zomer ligt de gemiddelde temperatuur tussen 24-35 ºC.

De lekkere temperaturen maakt dit klimaat voor veel mensen tot de favoriete vakantiebestemming maakt.

Koude klimaatzone

De koude klimaatzones bevinden zich in de buurt van de polen. Je spreekt dan ook wel van een poolklimaat.
Op het noordelijk halfrond bevindt het land om de Noordelijke IJszee zich in deze zone.
Op het zuidelijk halfrond bevindt Antarctica zich in de koude klimaatzone.

Het koude klimaat wordt gekenmerkt door extreme kou en wind en heel weinig neerslag. Het is zo koud in de poolstreken omdat de zon nooit hoog aan de hemel staat, ook niet in de zomer.

Op de Zuidpool is de gemiddelde temperatuur in januari, de warmste maand, -29 ºC. In juli, de koudste maand, is dat -60 ºC. Door de ijzige wind voelt de temperatuur nog lager aan.
Op de Noordpool is het minder koud, de gemiddelde temperatuur is 's winters -30 ºC.
In de zomer bevindt de temperatuur zich net onder het vriespunt en smelt het ijs langzaam.

Het hooggebergteklimaat, het toendraklimaat en het sneeuwklimaat zijn voorbeelden van poolklimaten.

Klimaatverschillen

Klimaatverschillen

Op de polen is het kouder dan bij de evenaar.
Dat komt door de manier waarop de zon de aarde verwarmt.

Hoe ver een gebied van de evenaar ligt, geef je aan met de breedteligging. De breedteligging is de afstand van een gebied tot aan de evenaar in graden gemeten.

Maar niet alleen de afstand tot de evenaar bepaalt het klimaat in een gebied.
Ook van invloed zijn:

  • De ligging in de buurt van een zee/oceaan.
  • Oceaanstromingen.
  • De hoogte boven het zeeniveau.
  • De aanwezigheid van bergen.

Klimaatverschillen - 2

Invloed van de zee/oceaan
De ligging in de buurt van een oceaan of zee heeft invloed op het klimaat in het gebied.
Oceanen zorgen voor mildere temperaturen en voor minder grote veranderingen in temperaturen.
Het verschil in wintertemperatuur en zomertemperatuur van het water in de oceaan is veel kleiner dan het temperatuurverschil op land. Dit kleinere temperatuurverschil zorgt ervoor dat in de gebieden die dicht bij zee liggen de temperatuurverschillen minder groot zijn dan in gebieden die verder landinwaarts liggen.

Een aflandige wind is een wind die vanaf het land komt en naar de zee toewaait.
Een aanlandige wind waait vanaf de zee naar de kust.

Oceaanstromingen
Oceaanstromingen of zeestromingen kunnen warm en koud water verplaatsen over grote afstanden. Deze stromingen hebben invloed op het klimaat.
De Noord-Atlantische Golfstroom die van de evenaar langs Noord-Amerika en Engeland warm water aanvoert, verzacht de winters in Noord Europa.

Klimaatverschillen - 3

Hoogte boven zeeniveau (reliëf)
In hoger gelegen gebieden is het kouder dan in lager gelegen gebieden. Dat komt doordat lucht afkoelt als ze opstijgt.
De sneeuwgrens is de hoogte boven zeeniveau waarboven gedurende het gehele jaar sneeuw blijft liggen.
De boomgrens is de hoogte boven zeeniveau waarboven geen bomen meer voorkomen.

Bergen
Als lucht langs een berg opstijgt daalt de temperatuur van de lucht en worden er wolken gevormd. Het gevolg is vaak dat het gaat regenen.
Het klimaat aan de kant van de berg waar de wind vandaan komt, de loefzijde, is vaak natter en kouder dan het klimaat aan de andere kant (de regenschaduwkant, de lijzijde).

Video: Klimaatverschillen

De temperatuur op aarde verschilt van plaats tot plaats

Klimaatverandering

Klimaatveranderingen

Als het gemiddelde weertype of klimaat over een bepaalde periode verandert heet dat klimaatverandering.
De verandering is het best te zien doordat de gemiddelde temperatuur stijgt of daalt.

Klimaatveranderingen zijn er altijd al geweest.
Er zijn perioden geweest (ijstijden) dat grote delen van de aarde bedekt waren door landijs.
Er zijn warmere perioden geweest waarbij het klimaat aan de polen gematigd was.
Het zeeniveau lag toen 100 meter hoger dan tegenwoordig.

Klimaatverandering heeft ook te maken met de afstand van de aarde tot de zon.
Als de aarde verder van de zon staat of als de zon minder actief is, daalt de temperatuur op aarde.
Als de zon dichter bij de aarde staat of actiever schijnt, stijgt de temperatuur op aarde.

Klimaatverandering - Broeikaseffect

De afgelopen 100 jaar is de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak gestegen.
De hoeveelheid broeikasgassen (vooral CO2) in de atmosfeer neemt toe. Daardoor stijgt de temperatuur.

Broeikasgassen zijn onmisbaar voor het leven op aarde. Maar een teveel aan broeikasgassen houdt extra warmte vast in de atmosfeer. Dit heeft tot gevolg dat de temperatuur op aarde stijgt.

Er komt veel CO2 in de atmosfeer door het veelvuldig gebruik van fossiele brandstoffen (olie, gas en kolen).
De stijging van de temperatuur door de toename van broeikasgassen wordt het (versterkt) broeikaseffect genoemd.

Gevolgen opwarming aarde

Een kleine stijging van de temperatuur aan het aardoppervlak kan grote gevolgen hebben.

Veranderingen in het klimaat kunnen de volgende problemen opleveren voor mensen, dieren en planten:

  • stijging van de zeespiegel: met als gevolg een toename van het aantal overstromingen.
  • bedreiging natuur: als het klimaat warmer wordt zullen bepaalde diersoorten uitsterven.
  • voedseltekorten: de opwarming van de aarde kan sommige gebieden geschikter maken voor landbouw, maar op andere plaatsen zal het juist zo droog worden dat de oogsten mislukken.
  • bedreiging volksgezondheid: door een klimaatverandering kunnen ziektes die nu maar op een klein gebied op aarde voorkomen zich gemakkelijker verspreiden.

Video: Broeikaseffect

Wat is het broeikaseffect?

Het weer

Het weer: Temperatuur

Om aan te geven hoe warm het buiten is, gebruik je de temperatuur.
De temperatuur meet je met een thermometer.

Temperatuur wordt vaak gemeten in graden Celsius (ºC).
De temperatuur van smeltend ijs is 0 graden Celsius (0 ºC).
De temperatuur van kokend water is 100 ºC.

In Nederland is gemiddelde temperatuur in januari zo'n 4 °C.
In juli is de gemiddelde temperatuur ongeveer 17 °C.

In Amerika gebruiken ze niet graden Celsius, maar graden Fahrenheit (ºF).
Op de thermometer zie je dat 0 °C overeenkomt met 32 °F.

Het weer: Neerslag

Bij neerslag gaat het om het vallen (neerslaan) van water.
De meeste neerslag valt in de vorm van regen of sneeuw.
Andere vormen van neerslag zijn ijzel, hagel, mist en dauw.
In welke vorm de neerslag valt, hangt af van de temperatuur:

  • Als de temperatuur tijdens het vallen van de neerslag steeds onder
    de 0 °C is, krijg je sneeuw.
  • Is de temperatuur het laatste stuk boven de 0 °C dan krijg je regen.
  • Als de neerslag eerst smelt en daarna weer bevriest, krijg je hagel.
  • IJzel krijg je als er regendruppels op bevroren grond vallen.
  • Dauwdruppels krijg je als het na een mooie dag 's nachts flink afkoelt.
    Waterdamp condenseert dan vlak boven de grond.
  • Mist is eigenlijk niets anders dan een laag hangende wolk.
    De waterdruppeltjes zijn zo klein dat ze in de lucht blijven zweven.

Soorten neerslag

Er worden drie soorten regen onderscheiden: stijgingsregen, stuwingsregen en frontale regens.

Stijgingsregen
Door opwarming van het aardoppervlak door de zon zal ook de lucht erboven opwarmen. Warme lucht wil opstijgen. Tijdens het opstijgen koelt de lucht weer af. Door de afkoeling condenseert de waterdamp in de lucht en als de druppels groot genoeg zijn, gaat het regenen.
Stijgingsregen komt vooral voor in warme gebieden, bijvoorbeeld bij de evenaar. Vandaar dat je daar tropische regenwouden aantreft.

Stuwingsregen
Als lucht door de wind tegen een berg aanbotst, wordt de lucht omhoog gestuwd. De lucht koelt dan af, waardoor er regen kan ontstaan. Stuwingsregen komt voor in de bergen.

Frontale regen
Op plekken waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen kunnen frontale regens ontstaan. Deze regens komen veel voor in West-Europa: warme lucht uit het zuiden trekt naar het noorden en botst tegen de koude lucht. Het front ligt op het punt waar de warme en koude lucht elkaar raken. De koude lucht is zwaar en dwingt de warme lucht om op te stijgen en er zal regen ontstaan.

Video: Hoe ontstaat mist?

Hoe ontstaat mist?

Het weer: Luchtdruk

De laag lucht die zich rond de aarde bevindt, wordt de atmosfeer genoemd.
De lucht wordt aangetrokken door de aarde: de lucht oefent druk uit op de aarde.

De luchtdruk is de kracht waarmee de lucht op aarde drukt.
De luchtdruk wordt ook vaak uitgedrukt in bar of millibar.

Er geldt:
1 bar = 1000 mbar

De luchtdruk op aarde is niet overal en altijd even groot.
De luchtdruk varieert tussen de 960 mbar en 1040 mbar.
De luchtdruk meet je met een barometer.

Het weer: Luchtdruk en wind

De luchtdruk op aarde is niet overal gelijk.
Hoe hoger je in de atmosfeer komt, hoe lager de luchtdruk.
Je zegt dan: lucht wordt ijler.

Maar ook als je op dezelfde hoogte blijft, is de luchtdruk niet steeds hetzelfde.
Verschillen in luchtdruk ontstaan bijvoorbeeld door temperatuurverschillen tussen plekken op aarde.

Door de verschillen in luchtdruk ontstaat er wind.
Lucht stroomt van gebieden met een hoge luchtdruk naar gebieden met een lagere luchtdruk.
Bij een groot verschil in luchtdruk stroomt er veel lucht: je krijgt wind met een grote windsnelheid.

Gebieden met een lage luchtdruk noem je depressies.
Bij een depressie hoort slecht weer: bewolking, regen en harde wind.

Video: Wind

Wat is wind?

Het weer: Windsnelheid

De windsnelheid meet je met een windmeter.
De windsnelheid kun je uitdrukken in m/s of km/h.
Hoe groter de windsnelheid hoe krachtiger de wind.

De windkracht wordt aangegeven op de schaal van Beaufort.
Windkracht 3 is een zwakke wind. Windkracht 10 is zware storm.

zware storm

Het weer: Onweer

Een stof kan door wrijving elektrisch geladen raken. De wrijving zorgt ervoor dat elektronen van de atomen die in de stof zitten, aan de wandel gaan. De stof kan hierdoor positief of negatief geladen raken.

In een wolk kunnen door luchtstromingen ook concentraties van elektrische positieve of negatieve ladingen ontstaan. Als wolken met tegengestelde ladingen vlak langs elkaar heen gaan, kan er een vonk (bliksemflits) overslaan en hoor je even later een knal (donder). Het verschil in lading kan ook zo sterk zijn dat de elektronen de sprong naar de aarde maken: je hebt dan een blikseminslag

Nederlandse landschappen

Landschap

Een definitie van een landschap is:
"Een landschap is een gebied waarvan het karakter wordt bepaald door de natuur en door menselijke factoren."

Landschappen kun je onderverdelen in:

  • Natuurlandschap: geen of weinig menselijke invloed. Natuurlandschap ordent zichzelf. Er is geen infrastructuur en er zijn geen perceelscheidingen. Er is geen ontwatering.
  • Cultuurlandschap: er zijn duidelijke sporen van menselijke activiteit waar te nemen. Tot het cultuurlandschap behoort het land dat door boeren wordt bewerkt, maar ook het stedelijk landschap.

 

In Nederland behoort zo goed als elke vierkante meter tot het cultuurlandschap.
Maar ook in cultuurlandschap kom je natuurlijke elementen tegen.
Op veel plaatsen vestigen zich bijvoorbeeld spontaan planten en dieren.

Nederlandse landschappen

In Nederland kom je verschillende landschappen tegen.
Bekijk deze kaart.

Bron: Alterra
Klik op de afbeelding om deze te vergroten.

 

Veenlandschap

Het veenlandschap wordt onderverdeeld in laagveengebieden en hoogveengebieden.
Laagveengebieden vind je in Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Overijssel. Hoogveengebieden in Oost-Groningen en Drenthe.

Ruim 1000 jaar geleden had je in Nederland veel veenmoerassen. In deze moerassen ontstond veen.
Veen bestaat uit halfverteerde plantenresten. De veengebieden bleven lange tijd onaangeroerd. Het veengebied was nat en onbegaanbaar en het stikte er van de muggen.

Vanaf het jaar 1100 ging men de veenmoerassen ontginnen.
De turf die werd gewonnen werd als brandstof gebruikt.

De veengebieden die nu nog over zijn worden tegenwoordig vooral als weide- of hooiland gebruikt.

Rivierkleilandschap

Het rivierkleilandschap omvat de stroomgebieden van de Maas, de Rijn, de Lek, de Waal en de IJssel.
Het rivierenlandschap is gevormd door het stromende water van de rivieren. Het water vervoert klei, zand en grind. Komt het water tot rust dan zinken deze materialen naar de bodem, de bedding van de rivier. Dit bezinken wordt ook wel sedimentatie genoemd.

De oeverwallen zijn de gebieden die evenwijdig aan de rivier lopen. Op deze oeverwallen liggen de rivierdijken, de uiterwaarden (gebied tussen rivierloop en de dijk) en veelal oude dorpjes.

Kommen zijn de laagtes achter de oeverwallen. Het zijn vlakke stukken land die drassig zijn. Ze hebben een kleiige bodem.

Duinlandschap

Als het het over de duinen hebt, heb je het meestal over de zeeduinen. Maar naast de zeeduinen zijn er ook nog rivierduinen.

De zeeduinen bestaan uit zand dat door de wind is opgewaaid tot heuvels. De duinen vormen samen met het strand en de in de zee liggende zandplaten het duinlandschap.

De duinstrook dicht bij de zee wordt wel de 'jonge duinen' genoemd. De jonge duinen zijn steeds in ontwikkeling. Door de wind en het water veranderen de jonge duinen van vorm.

De 'oude duinen' liggen meer landinwaarts. Ze zijn zo'n 5000 jaar geleden ontstaan. In die periode lag een deel van het westen en noorden van Nederland onder water. Toen de zeespiegel iets daalde, trok het water terug naar de zee en ontstonden de 'oude duinen'.

Video: Nederlandse duinen

Hoe zijn de duinen in Nederland ontstaan?

Zandlandschap

Het zandlandschap beslaat grote delen van het noorden, midden en zuiden van Nederland. Het zandgebied in het noorden is een vrij laag, glooiend gebied met op enkele plekken heuvels, zoals de Hondsrug in Drenthe.

Het zandgebied in het midden kent meer reliëf. Hier liggen de stuwwallen van het Gooi en de Utrechtse heuvelrug. In de ijstijd zijn deze heuvelruggen ontstaan. De grondlagen werden onder het landijs opzij gedrukt en over elkaar heen geschoven.
Tussen deze stuwwallen liggen vlakkere gebieden met dekzand aan de oppervlakte. Dit dekzand werd tijdens de laatste ijstijd door poolwinden aangevoerd vanaf de bodem van de Noordzee.

Het zuidelijk zandgebied is nagenoeg vlak. Er zijn alleen reliëfverschillen in het Maasdal en rond Bergen op Zoom. Lokaal komen wel stuifzandgebieden voor. De Drunense Duinen is daar een mooi voorbeeld van.

Zeekleilandschap

Het zeekleilandschap is te vinden in grote delen van het laagland van Noord- en West-Nederland. Het zeekleilandschap begint achter de duinen en loopt tientallen kilometers landinwaarts.

Het zeekleilandschap is vlak en open. Op de kleigronden vindt vaak grootschalige landbouw plaats. De grond is namelijk erg voedselrijk, houdt lang water vast en levert daarom grote opbrengsten per hectare op.

Zoals de naam al aangeeft is het zeekleilandschap gevormd door de zee. De vorming begon na de laatste ijstijd toen een groot deel van Noord- en West-Nederland onder water kwam te staan door het smelten van de landijskappen.

Heuvellandschap of lösslandschap

Het heuvelland ligt in Zuid-Limburg. Het landschap kenmerkt zich door een voor Nederlandse begrippen sterk reliëf. De hoogte varieert tusen 60 en 321 boven NAP. Het hoogste punt is de Vaalserberg.

Het Limburgse heuvellandschap wordt doorsneden door rivier- en beekdalen. Het is een afwisselend landschap met dorpjes, bossen, boomgaarden, hoeves, akkers, tuinbouwgrond en weilanden.
Kenmerkend voor het landschap zijn de holle wegen die zijn ontstaan door erosie in de zachte ondergrond.

Het zand dat na de laatste ijstijd in Zuid-Limburg werd afgezet had een andere samenstelling dan het zand dat in de rest van Nederland werd afgezet. Het wordt löss genoemd en is rijk aan voedingsstoffen en daarom zeer geschikt voor landbouw. Je spreekt daarom ook wel van lösslandschap.

Bodemgebruik

Bodemgebruik

Op de kaart zie je het bodemgebruik van Nederland in 2017.
Meer dan 80% van het landoppervlakte is in gebruik voor bijvoorbeeld landbouw, bos en recreatie (groene ruimte).
De rest is rode ruimte (infrastructuur, woonterrein, bouwterrein, industriegebied, haven en overig bebouwd).

Op de kaart is duidelijk te zien dat in het westen meer bebouwing aanwezig is dan in het oosten en het noorden.
De Veluwe springt in het oog met haar concentratie van natuur.

Agrarisch gebruik

De agrarische sector is in Nederland nog steeds de grootste grondgebruiker.
In 2017 is twee derde deel van het landoppervlak in gebruik als agrarisch terrein.

Agrarisch terrein is terrein dat in gebruik is voor landbouw en tuinbouw.
Je moet dan denken aan:
- Natuurlijk grasland (o.a. dijken, uiterwaarden).
- Grasland voor veeteelt (hooi- en weiland).
- Gebieden voor akkerbouw- en tuinbouwgewassen.
- Boomgaarden.

Het aandeel grasland neemt sinds 1980 af, maar blijft veruit het grootst.

Regionale verschillen

Tussen regio's zijn er duidelijke verschillen die samenhangen met de bodemvruchtbaarheid.

Veel akkerbouw is te vinden op de vruchtbare kleigronden langs de kust van Friesland en Groningen, in de IJsselmeerpolders, op de Zuid-Hollandse eilanden, in Zeeland en in het westen van Noord-Brabant.

Melkveehouderij is te vinden op de minder vruchtbare klei- en veengronden van het Friese weidegebied, het Groene Hart en West-Friesland.

Bollenteelt vindt plaats op de geestgronden achter de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse duinen, maar ook op de kleigronden rond Den Helder en Enkhuizen.

Glastuinbouw heeft zijn grootste concentratie in het Westland.

Zonnestelsel

Zonnestelsel

Ons zonnestelsel bestaat uit de zon met de daaromheen draaiende hemellichamen.
De hemellichamen die rond de zon draaien, zijn door de zwaartekracht aan de zon gebonden.

Ons zonnestelsel is een van de vele zonnestelsels.
De sterren die je 's nachts ziet zijn zonnen van andere zonnestelsels.

In ons zonnestelsel is de zon het enige hemellichaam dat licht geeft. Alle andere hemellichamen weerkaatsen dat licht en zijn daarom soms zichtbaar.

Rond de zon draaien acht planeten plus een aantal dwergplaneten. 

Zonnestelsel - 2

De namen van de acht planeten zijn: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus.

De planeet Mercurius ligt het dichtst bij de zon.
De planeet Neptunus het verst van de zon weg.

Omlooptijd en omwentelingstijd

De tijd die een planeet nodig heeft om eenmaal rond de zon te draaien heet de omlooptijd.
De omlooptijd wordt ook wel een jaar genoemd.
De omlooptijd van een planeet hangt af van de afstand van de planeet tot de zon en van de snelheid waarmee de planeet beweegt. De planeten die dichter bij de zon staan hebben een kortere omlooptijd.

Behalve dat de planeten rond de zon draaien, draaien ze ook om hun eigen as.
De tijd die een planeet nodig heeft om rond zijn as te draaien noem je de omwentelingstijd. De omwentelingstijd wordt ook wel een dag genoemd.

Manen

Een planeet is een hemellichaam dat om de zon draait. Een maan is een hemellichaam dat om een planeet draait.

De aarde heeft één maan.
Saturnus heeft er 82 en Jupiter heeft er zelfs 92 (voor zover bekend in 2023).
Mercurius en Venus zijn de enige twee planeten die geen manen hebben.
De maan van de aarde draait in ongeveer 28 dagen om de aarde heen.

Net als de planeten geeft een maan zelf geen licht, maar weerkaatst de zonnestralen.
Soms staat de maan precies tussen de zon en de aarde in.
Dan wordt alleen de kant van maan verlicht die je niet kunt zien.
Je spreekt van nieuwe maan.

Is de maan volledig zichtbaar dan spreek je van een volle maan.

Andere hemellichamen

Planetoïden (asteroïden)
Planetoïden zijn rotsachtige hemellichamen.
Ze draaien in een baan rond de zon.
De grootste is Ceres (doorsnee van 1.000 km).

Kometen (staartsterren)
Kometen bestaan ondere andere uit bevroren water en rotsdeeltjes. Kometen draaien ook om de zon. Als de komeet dicht bij de zon komt, smelt het ijs en wordt er een staart waargenomen.

Meteorieten
Meteorieten zijn brokken steen of ijzer. Meteorieten bewegen niet in een vaste baan. Soms dringt een meteoriet door de atmosfeer.
De meteoriet kan dan een grote krater slaan in de aarde.

Bevolking en ruimte

Bevolkingsspreiding

Bevolkingsdichtheid en -spreiding

Om verschillende redenen wonen mensen liever in het ene gebied dan in het andere.

Om aan te geven of het aantal mensen dat in een gebied woont hoog of juist laag is, gebruik je de bevolkingsdichtheid.
De bevolkingsdichtheid is het aantal mensen per km².

Nederland telde in september 2019 ruim 17,3 miljoen mensen. Die mensen wonen op een oppervlakte van ruim 41.543 km². Dat betekent een bevolkingsdichtheid van ongeveer 411 mensen per km².*
Er zijn grote verschillen in de bevolkingsdichtheid per gemeente.

Bevolkingsspreiding is de manier waarop de bevolking zich heeft verspreid over een bepaald gebied.

Op de kaart Spreiding van de bevolking over Nederland zie je in welke gebieden veel en in welke gebieden weinig mensen wonen.

* Aantallen variëren per jaar. Voor actuele cijfers zie internet.

Bevolkingsspreiding

De bevolkingsspreiding kan vaak worden verklaard met behulp van natuurlijke en sociaal-economische factoren.

Voorbeelden van natuurlijke factoren zijn:
- het klimaat
- het landschap
- de bodemvruchtbaarheid en
- de ligging ten opzichte van de zee.

Voorbeelden van sociaal-economische factoren zijn:
- aanwezigheid van werk
- aanwezigheid van winkels
- aanwezigheid van scholen/universiteiten
- aanwezigheid van culturele voorzieningen.

Door het verschil in leefomgeving zijn sommige gebieden heel aantrekkelijk, terwijl andere gebieden dreigen leeg te lopen.

Bevolkingsspreiding Europa-Wereld

Bevolkingsspreiding Europa en de wereld

Op de volgende twee kaarten zie je de spreiding van de bevolking over Europa en de spreiding van de bevolking over de wereld:


- Spreiding van de bevolking over Europa
- Spreiding van de bevolking over Wereld

Binnen Europa is Nederland een van de dichtstbevolkte landen. Een land als Noorwegen is zeer dunbevolkt.

Als je naar de wereldkaart kijkt, zie je dat West-Europa, maar ook India en Zuidoost-Azië zeer dichtbevolkt zijn.
Afrika en Australiė zijn, op enkele plekken na, zeer dunbevolkt.

Of in een gebied veel of weinig mensen wonen is het gevolg van natuurlijke en sociaal-economische factoren.

Bevolkingsspreiding Europa en de wereld - 2

Belangrijke natuurlijke factoren die de spreiding van de bevolking over de wereld verklaren zijn:
- klimaat
- reliëf/hoogteverschillen
- aanwezigheid van water
- vruchtbare bodem.

Klimaat
Het klimaat is een belangrijke vestigingsfactor.
Extreme klimaten zijn vaak onaangenaam en ze bieden vaak ook geen mogelijkheden om een bestaan op te bouwen.

Reliëf
Hoe extremer de hoogteverschillen, hoe moeilijker het is om je er te vestigen. Hooggebergte is moeilijk begaanbaar en het bruikbaar oppervlak voor landbouw en veeteelt is kleiner.

Bevolkingsspreiding Europa en de wereld - 3

De aanwezigheid van water
Water is een absolute voorwaarde voor mensen, dieren en gewassen. Zonder water is er geen leven mogelijk.

Vruchtbare bodem
Mensen wonen graag in gebieden met een vruchtbare bodem.
Een onvruchtbaar gebied is onaantrekkelijk voor mensen om zich er te vestigen. Mensen zijn zelfs bereid om risico's te lopen: op vulkaanhellingen is de bodem vruchtbaar en daarom wonen er toch mensen.

Bevolkingsgroei

Omvang bevolking

In Nederland wonen ruim 17 miljoen mensen en dat aantal verandert elke dag. Hoe de omvang van de bevolking verandert, hangt af van:
- natuurlijke groei en
- migratie

Natuurlijke groei
Als er meer kinderen geboren worden dan er sterfgevallen zijn, dan groeit de bevolking: er is een bevolkingsoverschot.

Het geboortecijfer is het aantal geboortes per 1000 inwoners per jaar. Het sterftecijfer is het aantal sterfgevallen per 1000 inwoners per jaar.

Is het geboortecijfer groter dan het sterftecijfer dan spreek je van een geboorteoverschot. Er is een sterfteoverschot als het sterftecijfer groter is dan het geboortecijfer.

Omvang bevolking - 2

Er is een verschil in bevolkingsopbouw tussen ontwikkelingslanden en rijke landen.

In ontwikkelingslanden is het geboortecijfer hoog. Maar ook het sterftecijfer is hoog. Door de slechte leefomstandigheden en de slechte gezondheidszorg is onder andere de kindersterfte erg hoog.

In rijke landen is het sterftecijfer de afgelopen 100 jaar sterk gedaald. Door betere leefomstandigheden, betere hygiëne en betere gezondheidszorg worden mensen steeds ouder.
Ook het geboortecijfer is sterk gedaald. Gezinnen met meer dan vijf kinderen komen bijna niet meer voor, terwijl dat vijftig jaar geleden nog heel gewoon was.

Omvang bevolking - 3

De andere reden waardoor de omvang van de bevolking verandert is migratie.

Migratie
Je spreekt van immigratie als mensen vanuit een ander land in het land komen wonen.
Als mensen uit een land verhuizen naar een ander land, noem je dat emigratie.

Als het verschil tussen immigratie en emigratie groter dan 0 is, spreek je van een migratieoverschot. Bij een migratieoverschot neemt de omvang van de bevolking toe.

In veel West-Europese landen is immigratie de belangrijkste reden voor de groei van de bevolking.

Demografische transitie

Een demografische transitie is de overgang van een hoog sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer.
In West-Europa begon deze transitie na 1750, tijdens de Industriële revolutie. Voor de transitie is het sterftecijfer hoog, vooral onder kinderen. Het geboortecijfer is ook hoog, wat vaak door de kerk aangemoedigd wordt, en omdat kinderen worden geacht voor de ouders te zorgen. Bovendien zijn voorbehoedsmiddelen nog nagenoeg onbekend.
In de tweede helft van de 18e eeuw verbeteren langzaam de leefomstandigheden, hygiëne en gezondheidszorg. Hierdoor verlaagt het sterftecijfer en is er sprake van een enorme bevolkingsgroei. Als voorbehoedsmiddelen meer en meer geaccepteerd worden, de invloed van de kerk afneemt en er een pensioenregeling voor ouderen komt, daalt ook het geboortecijfer, waardoor in West-Europa na 1960 de bevolkingsgroei weer afneemt.

Bevolkingsopbouw

Bevolkingsopbouw

Als je de bevolking van een land beschrijft, beschrijf je verschillende kenmerken.
Bijvoorbeeld:
- geslacht (verdeling mannen en vrouwen),
- leeftijd (verdeling leeftijdsgroepen),
- inkomen (inkomensverdeling),
- religie (voorkomende religies),
- nationaliteit (landen van herkomst),
- enzovoorts.

De leeftijdsopbouw geef je vaak weer in een bevolkingspiramide.
Hiernaast zie je zo'n bevolkingspiramide.
Links zie je per leeftijdsgroep het aantal mannen en rechts per leeftijdsgroep het aantal vrouwen.
Uit het diagram kun je aflezen dat er in 2013 in Marokko ongeveer 1,5 miljoen jongens tussen 0 tot 4 jaar woonden.

Bevolkingsopbouw - 2

De bevolkingspiramide heet piramide omdat de bevolkingspiramide in veel, vooral arme, landen lijkt op een piramide.

In veel rijkere landen heeft de bevolkingspiramide niet langer de vorm van een piramide. In deze landen zijn er in verhouding minder jongeren en meer ouderen.

Hiernaast zie je bevolkingspiramide van Nederland in 2025. Je ziet: er zijn in verhouding minder jongeren en meer ouderen.

De toename van het aandeel ouderen in de totale bevolking wordt vaak aangegeven met de term vergrijzing.

Video: Bevolkingspiramide

Een bevolkingspiramide is een voorbeeld van een wiskundig diagram

Migratie

Migratie

Er zijn verschillende redenen waarom mensen emigreren.

Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen economische, politieke en persoonlijke redenen.

Als iemand verhuist naar een ander land omdat hij in het andere land meer kans heeft op werk, dan is er een economische reden om te verhuizen.

Vertrek je naar het buitenland omdat je het niet eens bent met het politieke bewind in je land, dan vertrek je om een politieke reden.

Een persoonlijke reden om naar een ander land te verhuizen is bijvoorbeeld omdat je een partner in dat land hebt gevonden.

Pull en push factoren

Vestigingsfactoren of pullfactoren zijn redenen om naar een land te emigreren.

Pullfactoren zijn bijvoorbeeld:

  • een gunstig klimaat
  • goede opleidingsmogelijkheden
  • veel kans op werk en
  • veel culturele voorzieningen.

 

Vertrekfactoren of pushfactoren zijn redenen om een land te verlaten.

Pushfactoren zijn bijvoorbeeld:

  • discriminatie van bevolkingsgroepen
  • oorlogsdreiging
  • hongersnood en
  • weinig werkgelegenheid.

Migratie en gezinshereniging

Gezinshereniging betekent het bij elkaar brengen van gezinsleden die gescheiden leven. Gezinshereniging is een recht.

In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is geregeld dat iedereen die legaal in een van de landen van Europese Unie woont, zich kan beroepen op het recht van familieleven.

In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw heeft Nederland veel arbeiders geworven in Zuid-Europa en in Marokko en Turkije.
Veel van deze gastarbeiders hebben in de loop der jaren hun gezin over laten komen.

Omdat de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven deze gastarbeiders zelf had uitgenodigd om te komen werken, vond men het moreel onverantwoord om gastarbeiders te verbieden hun gezinnen te laten komen.

Sinds het Vreemdelingenbesluit 2000 worden wel eisen gesteld aan de hereniging.
Zo is vastgesteld dat de echtgenoot een salaris moeten hebben van minimaal het minimumloon.
Voor de niet-Nederlandse echtgenoot is een inburgeringsexamen vereist.

Urbanisatie

Industralisatie, mechanisatie en urbanisatie

In de tweede helft van de 19e eeuw vond in Nederland de industriële revolutie plaats.

Die periode kenmerkt zich door de overgang van ambachtelijk werken naar werken in fabrieken, ook wel industrialisatie genoemd.
Het zwaartepunt van het werk verschoof van het platteland naar de stad. Steeds meer mensen die eerst in de landbouw werkten, werken nu in de fabrieken in de steden.
De trek van het platteland naar de stad wordt aangeduid met de term urbanisatie of verstedelijking.

De urbanisatie was ook een gevolg van de mechanisatie in de landbouw.
Met mechanisatie in de landbouw wordt het proces aangeduid waarbij mensen worden vervangen door machines.
Door de mechanisatie nam de werkgelegenheid in de landbouw af.
Landarbeiders en boerenknechten vertrokken naar de steden om daar werk te zoeken in de fabrieken.

Suburbanisatie

Na de eerste groei van de steden als gevolg van de industrialisatie en de mechanisatie volgde de suburbanisatie (suburb = buitenwijk).
De mensenstroom gaat in de andere richting: mensen willen vertrekken uit de stad om gebrek aan ruimte, lawaai, luchtvervuiling en dergelijke te ontvluchten.

Deze 'vlucht' is ook een onderdeel van de verstedelijking, want deze mensen zijn niet de plattelandsmensen van vroeger. Ze doen niet aan landbouw en zijn nog steeds afhankelijk van de stad voor werk, onderwijs en cultuur. Nederland hield met dit fenomeen rekening door groeikernen aan te wijzen: kleinere gemeenten die de suburbanisatie van een of meerdere nabijgelegen steden moesten opvangen door te groeien en aldus huisvesting te bieden.

Suburbanisatie werd gestimuleerd door de groeiende mobiliteit. Hierdoor konden mensen in de stad werken en buiten de stad wonen.
Het begrip forens is dus sterk gekoppeld aan suburbanisatie. Het resultaat was het ontstaan van slaapsteden: (voor)steden die overdag nagenoeg uitgestorven zijn, omdat iedereen in de nabij gelegen grotere stad werkt.

Agglomeratie en wereldstad

Door de urbanisatie en suburbanisatie zie je nu vaak een centrale stad met eraan vastgegroeide randgemeenten of voorsteden. Dit groot stedelijk gebied wordt ook wel een agglomeratie genoemd.
Ruimtelijk gezien vormt de agglomeratie een geheel en de bewoners van de agglomeratie wonen, werken, winkelen en recreëren in verschillende delen van de agglomeratie en verplaatsen zich regelmatig binnen de agglomeratie.
De vijf grootste agglomeraties in Nederland zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Eindhoven en Utrecht.

Nederland kent geen megasteden. Een megastad is een stad met meer dan 10 miljoen inwoners. Op dit moment zijn er zo'n 26 megasteden in de wereld.
Voorbeelden van megasteden zijn Delhi (India), Mexico City, Tokio (Japan) en Manilla (Filipijnen).

Segregatie

Suburbanisatie (vertrekken uit de stad) in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw was vooral iets voor de beter opgeleide midden- en hogere inkomens.
Een van de gevolgen van de suburbanisatie is segregatie: bevolkingsgroepen met vergelijkbare afkomst, opleiding en inkomen komen bij elkaar te wonen. 

Niet alleen inkomen, opleiding of afkomst kan een rol spelen in de segregatie van bevolkingsgroepen, maar soms ook de grondprijs. De grondprijs is de prijs die je betaalt voor een stuk land. Deze prijs kan sterk variëren afhankelijk van de locatie. In steden is de grond vaak duurder omdat er veel vraag naar is en er weinig ruimte beschikbaar is. Op het platteland is de grond meestal goedkoper omdat er meer ruimte is en minder vraag. Iemand met een hoger inkomen kan dus makkelijker de hogere prijs betalen om op een gewilde plek te wonen.

De samenstelling van de bevolking in een wijk verandert voortdurend. Maar als de problemen in bepaalde wijken zich opstapelen, dan moet er wat gebeuren. Dan moet de overheid ingrijpen.

Stadsvernieuwing is de term die wordt gebruikt voor het proces van renovatie en/of nieuwbouw van stedelijke gebieden om de leefbaarheid van het gebied te verbeteren.

Re-urbanisatie

De suburbanisatie die vanaf 1960 op grote schaal plaatsvond had behalve segregatie nog een belangrijk ongewenst gevolg: de filedruk nam toe. Forensen die iedere dag vanaf hun woonplaats naar de stad moeten om te werken, zorgen voor kilometerslange files tijdens de spitsuren.

Na 1980 trad er mede daarom re-urbanisatie op. Men zag de voordelen van de stad (opnieuw) in: nauwelijks files naar de stad toe en dicht bij voorzieningen als theater, ziekenhuis en winkelcentra.

Ook de overheid gaf hier de nodige prikkels door de (binnen)steden aantrekkelijker te maken voor midden- en hogere inkomens. Verloederde gebieden werden opgeknapt en er werd in de aantrekkelijkheid van stadswijken geïnvesteerd.
Tevens werd het beleid van het stimuleren van groeikernen losgelaten.

Video: Verstedelijking in Nederland

Meer steden, minder groen

Bestaansmiddelen

Nederlandse economie

Nederlandse economie

Nederland is een klein, welvarend land.
Nederland heeft een open economie.
Een land met een open economie handelt veel met het buitenland.

Het tegenovergestelde van een open economie is een gesloten economie. Een land met een gesloten economie maakt veel goederen en diensten zelf. Een land met een gesloten economie hoeft weinig producten in te voeren of te importeren.

Dat Nederland een open economie heeft, heeft voor een belangrijk deel te maken met de ligging van Nederland. De ligging maakt het onmogelijk om alle producten zelf te produceren. Nederland moet daarom veel producten importeren.

Nederland transportland

Nederland ligt dicht bij zee. Door Nederland lopen brede, goed bevaarbare rivieren.
En Nederland ligt centraal in Europa.
Door deze ligging is Nederland (samen met Duitsland) het beste transportland van Europa.
Bij een transportland hoort een goede infrastructuur: bijvoorbeeld autowegen, spoorwegen en kanalen.

Met de luchthaven Schiphol en de Rotterdamse haven heeft Nederland twee belangrijke internationale transportknooppunten.
Deze knooppunten worden ook wel mainports genoemd.

Een mainport is een knooppunt in de vervoersstromen van mensen en goederen.
De goederen komen vaak uit het buitenland (import), worden naar het buitenland gestuurd (export) of komen eerst Nederland binnen om dan weer te worden doorgestuurd (transit of doorvoer).

Sectoren

Primaire sector
Tot de primaire sector behoren bedrijven uit de landbouw, tuinbouw, mijnbouw, visserij en veeteelt. Ze leveren grondstoffen en voedsel.

Secundaire sector
De secundaire sector wordt ook de industriële sector genoemd.
Deze bedrijven verwerken de grondstoffen die door de primaire sector worden geleverd tot tussenproducten of eindproducten.

Tertiaire sector
Mensen die in de tertiaire sector werken, werken bij bedrijven die door het leveren van diensten winst proberen te maken. De sector wordt daarom ook wel de commerciële dienstverlening genoemd.

Quartaire sector
De quartaire sector is de niet-commerciële dienstverlening, bijvoorbeeld scholen,  gezondheidszorg en maatschappelijk werk.

Landbouw

Je maakt onderscheid tussen intensieve en extensieve landbouw.
De intensieve landbouw kenmerkt zich door inzet van veel kapitaal in de vorm van (landbouw)machines. Het doel is de productie te maximaliseren.
In intensieve landbouw wordt gebruik gemaakt van allerlei technieken en middelen om de grond optimaal geschikt te maken voor de productie van landbouwproducten.
Je moet dan bijvoorbeeld denken aan:
Drainage of ontwatering om het grondwaterpeil te verlagen.
Zonder drainage zouden er geen polders zijn en zou al het land dat onder zeeniveau ligt, vollopen met water.
Irrigatietechnieken om bij een tekort aan regen water toe te kunnen voegen aan de landbouwgewassen.
Kunstmest en bestrijdingsmiddelen om de opbrengst te verhogen.

In tegenstelling tot bij de intensieve landbouw wordt bij de extensieve landbouw slechts in geringe mate ingegrepen in de natuur.

Industrie

In de industriële sector in Nederland vind je 4% van alle Nederlandse bedrijven en 10% van alle banen. De industrie bestaat uit een aantal sterk van elkaar verschillende branches. Je hebt industrie die zich hoofdzakelijk op consumenten richt, zoals de voedingsmiddelen-, de meubel-, textiel- en de kledingindustrie. En je hebt maak- en procesindustrie, zoals de metaalindustrie (o.a. hoogovens) en de chemische industrie (o.a. olieraffinage). Hier worden grondstoffen tot tussenproducten/halffabricaten verwerkt. Vervolgens bewerken andere bedrijven dit tot eindproducten.

De industrie in Nederland is over het algemeen zeer kapitaal-intensief. Dat betekent dat er bij het maken van producten veel machines worden ingezet. Dit in tegenstelling tot vroeger, toen was de industrie voornamelijk arbeidsintensief. Dit houdt in dat er bij het maken van producten veel arbeid ingezet wordt.

Industrie - Vervolg

Door het gebruik van machines is de soort werkgelegenheid in de loop der jaren veranderd: de vraag naar personeel met een goede opleiding is toegenomen. Nederland is een kenniseconomiegeworden.  Een sterk opkomende industrietak is de high techindustrie: industrie die gebruik maakt van de nieuwste ontwikkelingen op technisch gebied. 

Dienstverlening

De dienstverlening kun je splitsen in de commerciële dienstverlening en de niet-commerciële dienstverlening. Commerciële dienstverleners zijn onder andere winkels, horeca, transportbedrijven, advocaten en ICT-bedrijven. Bij niet-commerciële dienstverlening gaat het om diensten als openbaar bestuur, defensie, onderwijs, zorg, openbare orde en sociale zekerheid.

In de rijkere landen is de dienstverlening vaak verreweg de grootste werkgever al zijn er natuurlijk grote verschillen tussen landen. Zo is in Nederland handel en transport zeer belangrijk, terwijl bijvoorbeeld in een land als Spanje het toerisme veel belangrijker is. 

Nationaal product

Het bruto nationaal product (BNP) is de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in één jaar.
In 2011 was het bruto nationaal product van Nederland 550 miljard euro. Hiermee is Nederland de zevende economie van Europa en de grootste van de 'kleine' Europese landen. Alleen Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Spanje en Polen hebben een grotere economie.

Als je kijkt naar het nationaal product per hoofd van de bevolking doet Nederland het heel goed. In 2011 had alleen Luxemburg binnen de EU een hoger gemiddeld inkomen.

Internationale betrekkingen

Internationale arbeidsverdeling

De verdeling van het maken van producten over verschillende landen, noem je internationale arbeidsverdeling.
Internationale arbeidsverdeling maakt handel tussen landen nodig en maakt het mogelijk dat een land zich gaat toeleggen op het maken van die producten die het best bij het land passen.

Als een buitenlands bedrijf hetzelfde product maakt als een Nederlands bedrijf is er sprake van internationale concurrentie. Als het buitenlandse bedrijf goedkoper en/of beter produceert en verkoopt dan het Nederlandse bedrijf, heeft het buitenlandse bedrijf heeft een betere concurrentiepositie.

Nederland kan maatregelen nemen om Nederlandse bedrijven te beschermen tegen internationale concurrentie. Dat noem je protectionisme.
Als twee of meer landen afspreken alle handelsbelemmeringen af te schaffen spreek je van vrijhandel tussen die landen: de producten kunnen dan ongehinderd worden geïmporteerd of geëxporteerd.
Tussen de landen van de Europese Unie is sprake van vrijhandel.

Globalisering

Internationale arbeidsverdeling en de bijbehorende internationale handel is mogelijk geworden door ontwikkelingen op gebied van vervoer, maar ook door de toegenomen informatie- en communicatietechnologie (ICT).

Deze ontwikkelingen hebben er niet alleen toe geleid dat de wereld economisch gezien kleiner is geworden. Ook op andere gebieden (bijvoorbeeld politiek of cultureel) vindt er steeds meer uitwisseling plaats. Voor deze wereldwijde integratie wordt wel de term globalisering of mondialisering gebruikt.

Schaalvoordelen

Als een bedrijf op grotere schaal een bepaald product produceert, neemt daardoor het bedrijf in omvang toe. Dit noemen we schaalvergroting. Dit brengt voor het bedrijf vaak schaalvoordelen op: de productiekosten per product worden lager.
De productie van grote hoeveelheden standaardproducten wordt ook wel massaproductie genoemd.

Als producten via massaproductie gemaakt worden, is het belangrijk dat er voor die producten een grote afzetmarkt is. Als de binnenlandse afzetmarkt te klein is, worden de producten ook in het buitenland verkocht.

Een bedrijf dat zijn producten in meerdere landen verkoopt, noem je een multinational. Multinationals hebben ook vaak in meerdere landen vestigingen. In welk land het bedrijf wat laat produceren, hangt onder andere af van de transportkosten en de loonkosten, maar bijvoorbeeld ook van het opleidingsniveau of innovatiekracht van een land.

Global shift

De globalisering/mondialisering heeft ertoe geleid dat een groot deel van de maakindustrie uit West-Europa en Noord-Amerika is verplaatst naar andere landen, vooral naar Azië.

In die landen is het arbeidsloon laag en zijn ook andere randvoorwaarden, denk aan belastingen of (milieu)vergunningen, vaak gunstiger voor bedrijven.

Deze verschuiving van economische activiteiten wordt wel de global shift genoemd.

Arm en rijk

Ontwikkelingslanden

Ontwikkelingslanden

Een ontwikkelingsland is een land waar de levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking slecht zijn: veel mensen kunnen slecht in hun behoeften voorzien.

Op de kaart hieronder zie het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking.
Hoe donkerder de kleur hoe hoger het gemiddeld inkomen.
Je ziet dat de meeste ontwikkelingslanden liggen in Afrika, Zuid-Amerika en Azië.

Centrum en periferie

Economisch gezien heeft het rijke Westen altijd een dominante positie gehad ten opzichte van de rest van de wereld. Pas sinds enkele jaren spelen ook enkele landen in Azië en Zuid-Amerika een belangrijkere rol in de economie.
De relatie tussen een dominant kerngebied en andere gebieden wordt wel een centrum-periferie-relatie genoemd. Het dominante gebied is het centrum, de andere gebieden vormen de periferie.

Op mondiaal niveau wordt de relatie tussen de rijke gebieden en de armere ontwikkelingslanden, die voorheen vaak kolonies waren van de rijke gebieden, aangeduid als centrum-periferie-relaties.

Op landelijk niveau kan de relatie tussen een stad en het platteland vaak worden aangeduid als centrum-periferie-relatie.

Inkomen per hoofd van de bevolking

Een laag gemiddeld inkomen per inwoner is een van de kenmerken van ontwikkelingslanden.
In de tabel zie je van enkele landen het bruto nationaal inkomen (bni is gelijk aan het inkomen van alle inwoners samen), het aantal inwoners en het gemiddeld inkomen per inwoner per jaar.  De bedragen zijn uit 2010.










Als je kijkt naar het gemiddeld inkomen per inwoner, zie je grote verschillen.
Je ziet dat Indonesië en Rwanda tot de ontwikkelingslanden behoren.
Een groot deel van de bevolking heeft moeite om in het bestaansminimum te voorzien.
De Wereldbank hanteert als armoedegrens een inkomen van ongeveer 1 euro per dag.

Inkomen per hoofd van de bevolking - 2

Het inkomen per hoofd van de bevolking wordt vaak als maatstaf voor welvaart gezien.
Er kleven echter ook bezwaren aan deze maatstaf.

Zo wordt geen rekening gehouden met:

  • het welzijn van mensen.
    In hoeverre mensen tevreden zijn met de mate waarin ze in hun behoeften kunnen voorzien. Het gaat om het welbevinden van mensen. Dat krijgen ze niet alleen door de producten die ze kunnen kopen, maar ook door de zaken als luchtkwaliteit, beschikbare gezondheidszorg, natuur, et cetera
  • prijsverschillen
    Doordat de prijzen in westerse landen hoger zijn dan de prijzen in ontwikkelingslanden kun je met één euro in een ontwikkelingsland meer kopen dan in een rijk land.
  • de verborgen economie
    Niet alle activiteiten/inkomsten worden meegeteld in het nationaal inkomen.
    Denk bijvoorbeeld aan betalingen met zwart geld, mensen die voor elkaar klusjes doen (zonder betaling) of het zelf verbouwen van groente e.d. voor eigen gebruik.
    In ontwikkelingslanden zijn veel mensen voor een belangrijk deel van hun inkomen afhankelijk van de informele sector.
  • inkomensverschillen
    Als een inkomen per hoofd van de bevolking gemiddeld hoog ligt, betekent dat niet dat iedereen in dat land ook zo’n hoog inkomen heeft.

Video: Het Bruto Binnenlands Product per hoofd

Een graadmeter voor ontwikkeling

Kenmerken ontwikkelingslanden

Leeftijdsopbouw

In veel ontwikkelingslanden is sprake van een slechte gezondheidszorg.
Daardoor is het sterftecijfer veel hoger dan in niet-ontwikkelingslanden.
In sommige landen ligt het zuigelingensterftecijfer zelfs boven de 150. Dat betekent dat van alle 1000 baby's die worden geboren 150 niet ouder worden dan één jaar.

Toch is de bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden hoger dan in niet-ontwikkelingslanden.Een gezin bestaat meestal uit meerdere kinderen.
Ouders willen meerdere kinderen, omdat die later voor hen kunnen zorgen.
De verwachting is dat in het jaar 2050 80% van de mensen in Afrika of Azië zal wonen. Dit zijn de werelddelen met de meeste ontwikkelingslanden.

De bevolkingspiramide geeft het hoge sterftecijfer en het hoge geboortecijfer weer.
De basis is breed en de top (levensverwachting in jaren) is smal.

Monocultuur - hoge schuld

Het grootste deel van de beroepsbevolking werkt in de primaire sector.
De bevolking werkt met name in de landbouw.
Een ontwikkelingsland exporteert meestal maar één product; een landbouwproduct of een grondstof en die landbouwproducten zijn vaak niet veel waard.
Als een ontwikkelingsland voor de export afhankelijk is van één product heeft dat land een monocultuur.

Ontwikkelingslanden hebben vaak een tekort.
Ze verdienen minder met de export van producten dan ze betalen voor de import van producten.
Om het uitvoertekort te kunnen betalen, moet geld worden geleend.
Daardoor hebben veel ontwikkelingslanden vaak een grote schuld bij rijke westerse landen.
De ruilvoet geeft aan hoeveel goederen een land moet exporteren om een bepaalde hoeveelheid goederen te kunnen importeren.

Video: Schuldenproblematiek

Schuldenproblematiek: Alles terugbetalen?

Laag opleidingsniveau en analfabetisme

Met goede scholing kun je je beter ontwikkelen.
Je vergroot je kansen op betaald werk.
Goede scholing is ook belangrijk voor de samenleving waarin je leeft.
Toch gaan in ontwikkelingslanden veel kinderen niet naar school. Vaak zijn er te weinig scholen of liggen ze te ver weg. Ook zijn de klassen vaak te groot (soms wel 100 kinderen).
Veel ouders kunnen de school niet kunnen betalen. Ook moeten kinderen werken om geld te verdienen voor het gezin.

Om al die redenen blijven kinderen vaak thuis. Het gevolg is dat veel jongeren op hun 15e jaar nog niet kunnen lezen en schrijven. Zij behoren dan tot de analfabeten.

In ontwikkelingslanden gaat analfabetisme vaak samen met armoede, honger, ondervoeding, ziekte en/of vereenzaming.

Water

Ruim 1 miljard mensen (van de 7 miljard die op aarde wonen) heeft geen toegang tot veilig drinkwater.
Nog meer mensen hebben geen goede sanitaire voorzieningen. Er is gebrek aan betrouwbare waterbronnen, zuiveringsinstallaties of rioleringen.
Daardoor kunnen wereldwijd miljoenen mensen een levensbedreigende ziekte krijgen, zoals cholera of tyfus.

Kinderen in ontwikkelingslanden moeten vaak uren lopen naar een waterbron.
Ze moeten met een emmer water op hun hoofd dezelfde afstand weer teruglopen.
Dat doen ze iedere dag, soms wel een paar keer.

Verstedelijking

Er wonen binnenkort meer mensen in de stad dan op het platteland.
De verstedelijking (urbanisatie) voltrekt zich in ontwikkelingslanden in een ongekend tempo.
Door de hongersnood op het platteland trekken veel mensen naar de stad.
Oogsten mislukken vanwege aanhoudende droogte of juist door overstromingen.
Daarom vluchten mensen naar de steden. Ze hopen daar een beter bestaan te kunnen opbouwen.

De meeste nieuwkomers komen terecht in een van de sloppenwijken aan de rand van de stad.
In veel sloppenwijken ontbreken vaak basisvoorzieningen zoals schoon drinkwater, onderwijs en gezondheidszorg.

Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking is de samenwerking tussen rijke westerse landen en ontwikkelingslanden.
Doel van de samenwerking is: de leefsituatie van de bevolking in ontwikkelingslanden verbeteren.

Je kunt ontwikkelingssamenwerking op verschillende manieren indelen:
- noodhulp en structurele samenwerking.
- gebonden en ongebonden samenwerking.
- bilaterale en multilaterale samenwerking.

Organisaties verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking kun je indelen in:
- overheidsorganisaties en
- niet-overheidsorganisaties.

Structureel en incidenteel

  • Structurele ontwikkelingssamenwerking
    heeft als doel een ontwikkelingsland economisch zelfstandig te maken.
    Voorbeelden:
    - het geven van geld voor het bouwen van scholen.
    - het verstrekken van microkredieten.
    - het ondersteunen met materialen en kennis.

  • Incidentele ontwikkelingssamenwerking of noodhulp
    heeft als doel het helpen overleven in een noodsituatie.
    Voorbeelden:
    - het sturen van voedsel, kleding en medicijnen.
    - het uitzenden van artsen.

Gebonden - gebonden & bilateraal - multilateraal

  • Gebonden hulp
    Het land dat geld geeft, stelt eisen aan de besteding van dat geld.
  • Ongebonden hulp
    Het land dat het geld ontvangt, mag het geld vrij besteden.
  • Bilaterale hulp
    is hulp van een land aan een ander land (van overheid tot overheid).
  • Multilaterale hulp
    is hulp via een internationale ontwikkelingsorganisatie, zoals de Verenigde Naties of de Wereldbank.

Wel of geen overheid?

Organisaties verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking kun je indelen in:

  • Overheidsorganisaties of gouvernementele organisaties
    Veel ontwikkelingssamenwerking verloopt via de (Nederlandse of Europese) overheid. Deze kan echter ook lopen via een organisatie waarbij wereldwijd landen zijn aangesloten.
    Bijvoorbeeld: de Verenigde Naties.
  • Niet-overheidsorganisaties of non-gouvernementele organisaties (NGO)
    Een NGO handelt onafhankelijk van de overheid voor een maatschappelijk belang.
    Een van die belangen kan ontwikkelingssamenwerking zijn.
    Bekende NGO's:
    Artsen zonder Grenzen, Het Rode Kruis, Cordaid, Oxfam Novib, etc.
    Sommige NGO's krijgen wel subsidie van de overheid.

Grenzen en identiteit

Grenzen en cultuur

Grenzen

Een grens is een zichtbare of onzichtbare lijn in het landschap.
Een grens scheidt fysiek of denkbeeldig groepen mensen van elkaar.
Een zichtbare grens is bijvoorbeeld een rivier, een zee, een bergketen of een woestijn. Zo'n grens is een natuurlijke grens.

Er zijn ook grenzen die je niet kunt zien of die niet natuurlijk zijn.
Die grens is er omdat mensen hem gemaakt hebben.
Zo'n grens heet een kunstmatige grens.

Een voorbeeld van een kunstmatige grens zie je in België waar een taalgrens het land in tweeën deelt. Aan de noordkant van de grens spreekt men Nederlands en aan de zuidkant spreekt men Frans.

Politieke grenzen zijn ook vaak kunstmatige grenzen. Voorbeelden van politieke grenzen zijn grenzen tussen landen, grenzen tussen provincies en grenzen tussen gemeenten.

Volk en staat

Een volk is een groep mensen die al eeuwenlang samenwoont. Ze hebben overeenkomsten op het gebied van godsdienst, kleding en muziek: ze hebben dezelfde cultuur. Elk volk leeft in een woongebied dat het graag duidelijk afgrenst. Binnen de grenzen vind je dezelfde taal, godsdienst en cultuur. Binnen de grenzen voelt een volk zich thuis.

Een staat is een gebied dat door landsgrenzen is afgebakend. Een staat onderscheidt zich van een andere staat doordat het een eigen bestuur heeft. Een ander woord voor "staat" is vanzelfsprekend "land".

In een staat kunnen verschillende volken wonen. In Kosovo wonen bijvoorbeeld Albanezen en Serviërs.
Het komt ook voor dat het woongebied van een volk verdeeld is over verschillende landen. Zo strekt het woongebied van de Lappen zich uit over de landsgrenzen van Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland.

Cultuurgebieden

Een cultuurgebied is een gebied waar mensen kenmerken met elkaar gemeen
hebben op het gebied van geloof, muziek, kleding, taal en andere zaken.

De wereld telt acht cultuurgebieden:
- Westers cultuurgebied: Noord-Amerika, Europa
en Australië
- Latijns Amerika: Midden- en Zuid-Amerika
- Islamitische wereld: Noord-Afrika en Midden-
Oosten
- Zwart Afrika: Afrika ten zuiden van de Sahara
- Voormalige Sovjet Unie: delen van Oost-Europa en
het noorden van Azië
- Zuid-Azië: o.a. India
- Oost-Azië: o.a. China en Japan
- Zuidoost-Azië: o.a. Filipijnen en Indonesië

Op deze te downloaden wereldkaart zie je de grenzen van de verschillende Cultuurgebieden.

Westers cultuurgebied

Kenmerkend voor het westerse cultuurgebied is het belang dat wordt gehecht aan democratie, aan vrijheid van meningsuiting, aan gelijkheid en aan individualisme.
Een ander kenmerk is dat de westerse cultuur is ingesteld op veranderingen, openstaat voor invloeden van buitenaf, en zich snel aanpast.

De westerse wereld is het dominantste cultuurgebied sinds de West-Europese landen een groot deel van de wereld hebben gekoloniseerd. Westerlingen hebben hun sporen op verschillende plekken achtergelaten, maar nemen van die plekken ook wat mee terug. Steeds meer mensen emigreren en nemen hun eigen cultuur mee: cultuurgebieden veranderen voortdurend en de grenzen tussen cultuurgebieden vervagen.

De invloed van het westerse cultuurgebied zie je ook als je kijkt naar de ligging van de belangrijke taalgebieden op aarde. Met name Engels, Spaans en Frans worden in grote delen van de wereld gesproken. Zie de kaart: Taalgebieden wereld.

Regionale identiteit

In Nederland wonen veel mensen uit verschillende landen en cultuurgebieden. Er wonen nu bijna 3,3 miljoen mensen uit ongeveer 160 verschillende landen in Nederland. Dat is bijna 20% van de bevolking. Eén op elke 5 Nederlanders heeft zijn of haar wortels buiten Nederland.
Er is dus niet één Nederlandse identiteit. Dit komt niet alleen doordat mensen uit verschillende cultuurgebieden komen. Er zijn ook nog andere oorzaken voor.

Zo wordt 'de Limburgse identiteit' vaak gezien als een andere identiteit dan de lokale identiteit in de Achterhoek of in Groningen: je spreekt dan van een regionale identiteit. Tot een regionale identiteit behoren taal, economische activiteiten, feesten, religie en ook de streekproducten die specifiek voor de regio zijn.

De bescherming van streektalen en minderheidstalen en het in stand houden van culturele diversiteit zijn onderdeel van het beleid van de Europese Unie.

Etnische minderheid

Een etniciteit is een sociaal-culturele identiteit die een bepaalde groep mensen verbindt. Een etnische minderheid is een benaming voor een duidelijk onderscheiden bevolkingsgroep die een minderheid vormt in het land waarin ze verblijft.

Een etnische minderheid kan een bevolkingsgroep zijn, die soms zelfs langer in het land woont dan de huidige meerderheid. Denk bijvoorbeeld aan de oorspronkelijke bewoners van Amerika (Indianen) of Australië (Aboriginals).

In Nederland wordt met de term etnische minderheid doorgaans verwezen naar recente immigranten, zoals de Surinamers, Molukkers, Marokkanen, Turken en Antillianen. De term etnische minderheid is dan in hoge mate gelijk aan de term allochtonen. De WRR en het CBS schrappen vanaf november 2016 de woorden allochtoon en autochtoon. Zij zetten daarmee een nieuwe norm voor de overheid. De begrippen zijn niet meer precies genoeg en stigmatiserend. Vanaf nu wordt 'Nederlander met een migratie achtergrond' gebruikt.

Video: Subcultuur

Dominante cultuur en subcultuur

Migratiemotieven

Er zijn verschillende redenen waarom migranten naar Nederland komen. In 2009 waren de belangrijkste redenen voor migratie:

- arbeid (37%)
- gezinshereniging of gezinsvorming (32%)
- studie (13%)
- asiel (9%)
- overig, bijvoorbeeld au pair (9%)

Het immigratiemotief hangt samen met het geboorteland van de migranten. Voor 80% van de migranten die in een EU-land zijn geboren, was arbeid de belangrijkste reden.
Gezinsmigratie was de voornaamste reden voor immigranten die geboren zijn in traditionele migratielanden als Turkije en Marokko.
Asielmigratie was de belangrijkste factor voor landen als Somalië en Irak. Studie was de belangrijkste reden voor Chinezen om naar Nederland te komen.

Vluchtelingen

Een vluchteling is iemand die zijn woongebied is ontvlucht.
Er zijn verschillende redenen waarom mensen vluchten.
Een politieke vluchteling verlaat het land van herkomst omdat hij/zij bang is voor vervolging wegens zijn/haar politieke opvatting. Een religieuze vluchteling is gevlucht om godsdienstige redenen. Andere redenen zijn oorlogsdreiging vanwege bijvoorbeeld een (grens)conflict of de vrees voor vervolging wegens ras of seksuele voorkeur

Economische vluchtelingen zijn mensen die naar een land gaan om een ander bestaan op te bouwen. De term is eigenlijk onjuist. Armoede wordt door de Verenigde Naties niet erkend als een geldige reden om te vluchten. Een betere term is dan ook economische migranten.

Europese Unie

Geschiedenis EU: van EGKS tot EG

Na de Tweede Wereldoorlog wilden de landen in Europa geen nieuwe oorlog meer. Om oorlog te voorkomen gingen landen samenwerken.

De eerste stap was in 1951 de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS).
Deelnemende landen waren België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Italië en West-Duitsland.

De economische samenwerking in de EGKS was een succes en in 1957 richtten dezelfde landen de Europese Economische Gemeenschappen (EEG) op. Er werd niet alleen economisch samengewerkt, maar ook op politiek en juridisch gebied.

De EEG werd in 1967 omgedoopt in Europese Gemeenschap (EG). Enkele jaren later sloten meer landen zich aan bij de EG.

Geschiedenis EU: van EG tot 2013

Vanaf 1993, na ondertekening van het verdrag van Maastricht, ging de 'Europese Gemeenschap' de 'Europese Unie' (EU) heten. De samenwerking tussen de lidstaten nam verder toe en onder andere de komst van de euro werd toen aangekondigd.

Het aantal landen dat zich aansloot bij de Europese samenwerking groeide gestaag.
Sinds 2013 telt de EU 28 lidstaten, waarvan een groot deel afkomstig is uit Oost-Europa.

Video: Oprichting van EU

Van EGKS naar EU

Vrij verkeer

De Europese Unie is een vrijhandelsgebied. Dat betekent dat er tussen de landen van de EU vrij gehandeld mag worden.
Er is vrij verkeer van producten: goederen en diensten kunnen ongehinderd worden geëxporteerd of geïmporteerd.

Voor een land als Nederland is de vrijhandel zeer belangrijk. Nederland is van de lidstaten van de EU een belangrijke handelspartner. Ruim 75% van de Nederlandse export gaat naar een ander EU land.

Naast vrij verkeer van goederen en diensten is er ook sprake van vrij verkeer van personen binnen de EU.
Als iemand uit Nederland wil studeren in Madrid mag dat.
En iemand uit Polen heeft geen werkvergunning nodig om in Nederland te komen werken.

Europa: ja of nee?

De Europese Unie lijkt economisch gezien een succes, maar de Europese Unie roept ook weerstand op.

Veel mensen vinden het niet goed dat veel besluiten op Europees niveau worden genomen. Men is bang om het 'eigen' land te verliezen.

Veel mensen denken ook dat ze slechter af zijn door de EU. Ze zeggen dan bijvoorbeeld dat veel prijzen zijn gestegen door de invoering van de euro.

Dit soort onvrede heeft er in het voorjaar 2016 toe geleid dat de Britten na een referendum hebben besloten de EU te verlaten, de zogenaamde Brexit.
Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie verlaten op 31 januari 2020.

Wereldgodsdiensten

Wereldgodsdiensten

Religie speelt in samenlevingen een belangrijke rol.
De vijf grootste en bekendste georganiseerde wereldreligies zijn gerangschikt naar grootte:

  • Christendom (rooms-katholiek, protestants, orthodox)
  • Islam
  • Hindoeïsme (brahmanisme)
  • Boeddhisme
  • Jodendom

Naast de georganiseerde godsdiensten zijn er ook de minder bekende en niet georganiseerde natuurgodsdiensten.

Bekijk de wereldkaart godsdiensten. Op de wereldkaart zijn naast de grenzen van de cultuurgebieden de verschillende godsdiensten aangegeven.

Wereldgodsdiensten: ontstaan en verspreiding

De vijf wereldgodsdiensten zijn in verschillende perioden van de geschiedenis ontstaan.
Het hindoeïsme, met veel aanhangers in India, is de oudste godsdienst.
Het jodendom ontstond ongeveer 2000 jaar vóór Christus. De verspreiding van het boeddhisme vanuit India begon waarschijnlijk zo rond 400 vóór Christus tijdens het leven van Guatama Boeddha.
Het christendom werd na de dood van Jezus (32 na Christus) verspreid door zijn twaalf apostelen.
En in 570 na Christus begint de islamitische jaartelling: de geboorte van de profeet Mohammed.

Elke wereldreligie begon met een kleine groep volgelingen die geloofden in de ideeën van de stichter(s) van de godsdienst. De verspreiding heeft plaatsgevonden door bekering van niet-gelovigen en door migratie van gelovigen.

Video: Wereldgodsdiensten

Drie wereldgodsdiensten

Krachten der aarde

Plaattektoniek

Plaattektoniek

Opbouw aarde
De aarde is, van binnen naar buiten, opgebouwd uit:
- de binnenkern
- de buitenkern
- de mantel
- de aardkorst

De kern van de aarde is heel heet, wel 5000 °C, en hij bestaat uit ijzer. In de binnenkern is de druk zo groot dat het ijzer daar een vaste bal vormt. In de buitenkern is de druk minder groot, waardoor het ijzer in deze laag vloeibaar is.

De aardmantel bestaat uit gesteente. Dat gesteente is zo heet, dat het ook vloeibaar is. De buitenste schil van de aarde is hard. Dit is de aardkorst.

Aardkorst

Aardkorst: twee soorten platen
De aardkorst is ongeveer 40 kilometer dik en bestaat uit twee soorten platen:

  • Continentale platen: deze platen liggen onder alles wat land is (continenten).
  • Oceanische platen: deze platen liggen onder de oceanen.

De aardkorst verandert door natuurkrachten voortdurend van vorm. Er zijn krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken, denk aan vulkanisme en aardbevingen. Deze krachten noem je endogene krachten.
Er zijn ook krachten die van buitenaf op de aardkorst inwerken, denk aan planten, wind, regen, vorst en water. Deze krachten noem je exogene krachten.

Bewegende platen

De platen hebben de afgelopen 200 miljoen jaar over de aarde gezworven en bewegen nu nog. Het bewegen van die platen heet plaattektoniek.

De mantel bestaat uit een stroperige massa gesteente die magma heet. Omdat de temperatuur tussen de kern van de aarde en de aardkorst verschilt, beweegt het magma voortdurend. Die bewegingen heten convectiestromen.

De aardplaten drijven op het magma. Convectiestromen kunnen er dus voor zorgen dat aardplaten gaan schuiven.

Er zijn drie soorten bewegingen:

  • divergentie: platen gaan uit elkaar.
  • convergentie: platen worden tegen elkaar aan geduwd.
  • transforme beweging: platen schuiven langs elkaar.

Divergentie

De Zuid-Amerikaanse plaat en de Afrikaanse plaat bewegen uit elkaar. Deze platen zijn divergerende platen.

De platen raken elkaar in het midden van de Atlantische oceaan. Omdat de platen van elkaar af bewegen, ontstaat er tussen de platen ruimte.

Die ruimte wordt opgevuld door magma. Als het magma aan de oppervlakte komt, stolt het en vormt het een rug.

Soms komt een rug als een eiland boven de zee uit. Een voorbeeld van zo'n eiland is IJsland. Op IJsland is sprake van actief vulkanisme. Wanneer zo'n vulkaan lava spuwt, spreek je van een vulkaanuitbarsting. Zodra het vloeibare gesteente uit de aarde spuit, heet het geen magma meer, maar lava.

Botsende platen

Als platen tegen elkaar geduwd worden, zijn het convergerende platen. Er zijn drie mogelijkheden:

  • Continentale plaat botst met oceanische plaat.
  • Continentale plaat botst met continentale plaat.
  • Oceanische plaat botst met oceanische plaat.

1 Continentale plaat botst met oceanische plaat
Een oceanische plaat is zwaarder dan een continentale plaat. Daarom schuift de oceanische plaat onder de continentale plaat.
Dit noem je subductie.

In de subductiezone ontstaan troggen: smalle diepe kloven in de zeebodem.

Op de rand van een continentale plaat ontstaat vaak een vulkanische bergketen.

Botsende platen - 2

2 Twee continentale platen botsen
Als twee continentale platen botsen, ontstaan er plooiingen in de aardkorst. Deze plooiingen veroorzaken reliëf (bergketens).
Een voorbeeld van zo'n bergketen is de Alpen.


3 Twee oceanische platen botsen
Als twee oceanische platen botsen, schuift een van de twee platen onder de andere plaat (subductie).
Er ontstaat een gebergte onder de zee.
Soms komen de toppen van het gebergte boven het water uit. Die toppen vormen dan eilanden met vulkanen. Ze liggen vaak in een boog in de oceaan.

Video: Plooiingsgebergte

Plooiingsgebergtie: de aardkorst wordt omhoog geduwd

Transforme beweging

Als twee platen langs elkaar heen bewegen, spreek je van transforme platen.

Het langs elkaar bewegen van twee stukken aardkorst gaat niet geleidelijk, maar in schokken. Hierdoor ontstaan aardbevingen. De aardkorst scheurt en er ontstaan breuken.

Langs de westkust van de Verenigde Staten (vlakbij San Francisco) vind je twee langs elkaar heen bewegende platen. Het gebied wordt regelmatig getroffen door aardbevingen. (San Andreasbreuk)

Plaattektoniek

Plaattektoniek beschrijft de bewegingen van de aardplaten. Plaattektoniek verklaart ook de gevolgen van die bewegingen, zoals:
- vulkanisme,
- aardbevingen,
- het ontstaan van bergketens en
- het ontstaan van een eilandenboog.

Download de wereldkaart.
Op de kaart zie je waar de verschillende platen elkaar raken.
Je ziet ook:
- waar vulkanen voorkomen,
- waar sinds 1900 zware aardbevingen zijn voorgekomen,
- waar je hooggebergten vindt, zoals
Alpen, Pyreneeën, Himalaya, Rocky Mountains
- waar zich eilandenbogen bevinden

Landschapsvorming

Exogene krachten

De aardkorst verandert door natuurkrachten voortdurend van vorm.

Er zijn krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken, denk aan vulkanisme en aardbevingen. Deze krachten noem je endogene krachten.

En er zijn krachten die van buitenaf op de aardkorst inwerken, denk aan planten, wind, regen, vorst en water. Deze krachten noem je exogene krachten.

Bij exogene krachten wordt onderscheid gemaakt tussen verwering en erosie.

Je spreekt van verwering als er sprake is van afbrokkelen van gesteente. Verwering kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door vorst, planten of (zure) regen.

Bij erosie is er sprake van afslijten (en verplaatsen) van gesteente. Erosie gebeurt bijvoorbeeld door wind, water en ijs.

Verwering

Je spreekt van verwering als er sprake is van afbrokkelen van gesteente. Je kunt verschillende vormen van verwering onderscheiden:

Vorstverwering
Als vocht dat zich bevindt in de spleten in gesteente bevriest, zet het uit. Hierdoor zullen de spleten in het gesteente groter worden en na verloop van tijd kan een deel van het gesteente afbrokkelen.


Verwering door planten/bomen
Wortels van planten kruipen in kleine scheuren in gesteente en groeien daar verder in door, waardoor het gesteente uit elkaar gedrukt wordt.


Chemische verwering
Als gesteenten in aanraking komen met bijvoorbeeld zure regen kunnen de gesteenten gedeeltelijk oplossen.

 

Vorstverwering in IJsland
Verwering door boomwortels in Thailand
Chemische verwering:
Beeld dat is verweerd door zure regen.

 

Erosie en sedimentatie - 1

Bij erosie is er sprake van afslijten en verplaatsen van gesteente. Als het gesteente ergens anders weer wordt neergelegd, spreek je van sedimentatie. Voorbeelden hiervan zijn zandsteen en kalksteen.

Erosie kan veroorzaakt worden door:

IJs
Gletsjers bewegen zich langzaam en slijten zo diepe dalen uit in gebergten. Het puin dat hierdoor ontstaat wordt meegevoerd door de gletsjer en er is dus sprake van erosie.

Wind
Wind kan losliggende bodemdeeltjes meenemen en ergens anders weer neerleggen. Hierdoor ontstaan onder andere duinen. Maar het kan ook zijn dat de wind, die vol zit met zanddeeltjes, langs een rots blaast, waardoor de rots langzaam afslijt en er een gezandstraalde rots ontstaat.

Erosie en sedimentatie - 2

Erosie kan ook door water veroorzaakt worden.

Rivieren hebben een grote invloed op het landschap waar ze doorheen stromen. Ze breken materiaal af, transporteren het en zetten het ergens anders weer af. Stromend water heeft voldoende kracht om klei, zand en zelfs grind mee te voeren.

In de afbeelding zie je de sortering van het verweerde materiaal:
zwaarder materiaal bij de bron,
lichter materiaal in de middenloop
en heel licht materiaal bij de monding.

Video: U-dalen en V-dalen

Gletsjer- en rivierdalen

Natuurverschijnselen

Aardbeving

De aardkorst is niet één geheel, maar bestaat uit verschillende platen. Die platen bewegen ten opzichte van elkaar.

Soms bewegen twee platen evenwijdig ten opzichte van elkaar. Dat gebeurt niet geleidelijk maar met schokken. Zo'n plotselinge beweging geeft soms een enorme schokgolf: een aardbeving.

Een aardbeving verspreidt zich doorgaans in een cirkelvorm. Het midden van die cirkel wordt aangeduid met epicentrum. In het epicentrum zijn de schokken het grootst en vaak vind je rond het epicentrum de meeste verwoestingen. Het epicentrum ligt recht boven het hypocentrum. Het hypocentrum is de plaats onder de aardkorst waar de aardbeving ontstaat.

Video: Aardbeving

Hoe ontstaat een aardbeving?

Aardbeving - Tsunami

Aardbevingen worden geregistreerd met behulp van een seismograaf. De hevigheid van een aardbeving wordt gemeten op de schaal van Richter. Een aardbeving met een sterkte tot 4 op de schaal van Richter is een lichte aardbeving. Aardbevingen met een sterkte boven de 5 zijn al vrij krachtig.

Een aardbeving waarvan het epicentrum in de zee ligt, wordt ook wel een zeebeving genoemd. Als een zeebeving in een korte tijd een grote hoeveelheid water verplaatst, kan er een tsunami ontstaan. Zo'n vloedgolf uit de zee overspoelt vaak zeer onverwacht de kuststrook en kan enorme schade veroorzaken. 

Video: Tsunami

Hoe ontstaat een tsunami?

Vulkanen

Een vulkaan is een opening (krater) in het oppervlak van de aarde waar gesmolten gesteente (magma), gas en brokken gesteente door naar buiten komen. Een uitbarsting of eruptie is het moment waarop het materiaal door de vulkaan uitgestoten wordt. Eenmaal aan de oppervlakte stolt het magma en wordt het lava genoemd.

Vulkanen vind je vooral in gebieden waar tektonische platen aan elkaar grenzen.
Soms komt vulkanisme ook voor op een tektonische plaat, op een plaats waar de aardkorst erg dun is. Zo'n plaats noem je een hotspot.

In de buurt van vulkanen kom je soms door aardwarmte verwarmde heetwaterbronnen (geisers) tegen. Ze ontstaan daar omdat de aardkorst in de buurt van vulkanen dunner is dan op andere plaatsen.

Vulkanen - vervolg

Vulkanen op de grens van twee oceanische platen
In het midden van de Atlantische Oceaan ligt een grens van twee oceanische platen die langzaam uit elkaar drijven. Door de spleet tussen de platen kan gesmolten gesteente (magma) uit de aarde omhoogkomen en is er dus sprake van vulkanische activiteit. Als het magma omhoogkomt, koelt deze af. Daardoor ontstaat op de grens van de twee platen een bergrug.

Vulkanen op de grens van een oceanische plaat en een continentale plaat
Als een oceanische plaat en een continentale plaat botsen, ontstaan er vulkanen. De oceanische plaat wordt onder de continentale plaat geduwd en neemt water en brokken steen mee naar beneden. Hoe verder naar beneden, hoe heter het wordt. En uiteindelijk smelt het gesteente. Het stijgt als magma op uit de aardmantel, breekt door de aardkorst heen en wordt een vulkaan. Soms ontstaat er een hele rij vulkanen die samen een eiland vormen.

Video: vulkaanuitbarsting

Waarom barst een vulkaan uit?

Orkaan

Als een tropische storm windkracht 12 bereikt, noem je de storm een orkaan. Orkanen ontstaan boven zee op plekken waar de watertemperatuur minstens 27 graden is. Het warme zeewater verdampt en stijgt in de warme lucht snel op. Als de lucht hoger in de atmosfeer weer afkoelt, daalt de lucht weer.

Er ontstaan luchtstromen die, mede door de draaiing van de aarde, met een razende snelheid ronddraaien. Het middelpunt van de draaiing noem je het oog van de orkaan.

Het orkaanseizoen begint ieder jaar in augustus en duurt tot ongeveer december. Orkanen worden soms ook cyclonen of tyfoons genoemd of in het Engels ‘hurricanes’.

Orkanen kunnen veel schade veroorzaken. Wegen en bruggen kunnen worden vernield alsof het luciferhoutjes zijn. Ook regent het ontzettend hard tijdens zo'n storm. Daardoor lopen straten onder of ze veranderen in gevaarlijke modderstromen. Orkanen komen vooral voor rondom de evenaar boven de grote oceanen. Er bestaan vijf soorten orkanen: klasse 1 tot en met klasse 5. De laatste klasse is de sterkste en gevaarlijkste orkaan.

In gebieden waar veel orkanen voorkomen, kan de overheid preventief maatregelen nemen.
Het ontwikkelen van plannen bij natuurgeweld zoals aardbevingen, orkanen en tornado's wordt ook wel het Hazard management genoemd.

  1. Ontwikkelen van een waarschuwingssysteem: een orkaan laat zich goed voorspellen, een tornado is lastiger.
  2. Bouwen van stevige huizen: in een stevig hout van steen heb je meer kans om te overleven. Maar bij een stevige orkaan of tornado helpt ook een stenen huis niet.
  3. Rampenplannen maken: van tevoren goed nadenken wat er moet gebeuren als het gebied wordt getroffen door een ramp.

Risicoperceptie
Onder risicoperceptie wordt verstaan de beleving van het risico bij een ramp. Uit onderzoek blijkt dat mensen het risico op een ramp vaak te laag inschatten. Een veel voorkomende gedachte is 'mij overkomt dit niet, zoiets overkomt altijd een ander'.

Video: Orkaan

Hoe ontstaat een orkaan?

 

 

Tornado

Een wervelwind met zeer grote windsnelheden en een diameter van tientallen meters tot een kilometer, noem je een tornado. Een tornado is pas echt een tornado als de bovenste helft onder een flinke onweersbui hangt en het onderste gedeelte contact maakt met de grond.

Verschillen tornado en orkaan
Tornado's ontstaan, in tegenstelling tot orkanen, op het land en zijn moeilijk te voorspellen. Een satelliet kan een flinke onweersbui zien, maar kan geen tornado's waarnemen.

Een waarschuwingssysteem voor tornado's is daarom lastig. Een waarschuwing voor een aankomende orkaan kan al wel enkele dagen voordat de orkaan aan land komt, uitgegeven worden.

Een tornado duurt ongeveer 15 tot 20 minuten. Een orkaan kan enkele dagen actief zijn.

Overstroming

Als er grote hoeveelheden water uit een zee of rivier op het land komen, spreek je van een overstroming. Een ernstige overstroming wordt ook wel een watersnoodramp genoemd.

In Nederland worden overstromingen vooral veroorzaakt door de Noordzee, die door storm wordt opgestuwd, waardoor dijken kunnen doorbreken. In 1953 leidde noodweer en een springvloed tot de Watersnoodramp in Zeeland.
Maar ook de dijken langs rivieren zijn regelmatig doorgebroken. Extreme regenval of veel smeltwater uit de Alpen kunnen leiden tot wateroverlast langs de grote rivieren.

Een andere oorzaak van een overstroming kan een zeebeving zijn. Als een zeebeving in een korte tijd een grote hoeveelheid water verplaatst, kan er er een tsunami ontstaan. Zo'n vloedgolf uit de zee overspoelt vaak zeer onverwacht de kuststrook en kan enorme schade veroorzaken.

Droogte

Als er gedurende een langere periode geen neerslag valt, spreek je van droogte. In Nederland is er zelden sprake van langdurige droogte. Bij zonnig weer met wind en hoge temperaturen kan er wel veel vocht verdampen, waardoor er een watertekort ontstaat, maar door kunstmatige beregening is het watertekort doorgaans goed aan te vullen.

In landen die zuidelijker liggen, is er vaker sprake van droogte, met soms grote gevolgen. Watertekorten kunnen de voedselgewassen en het vee ernstige schade toebrengen en het voortbestaan van boerenbedrijven bedreigen. Als gevolg van de droogte kan de bovengrond verdrogen en vergruizen. De vegetatie kan kurkdroog worden waardoor de kans op stofvorming en natuurbranden groot is. In ontwikkelingslanden kan droogte tot grote hongersnoden leiden.

Bronnen van energie

Energiebronnen

Energiebronnen

Om energie op te wekken heb je een energiebron nodig.

Energiebronnen kun je onderverdelen in primaire en secundaire energiebronnen. Voorbeelden van primaire energiebronnen zijn: gas, steenkool en windkracht.

Elektriciteit is een voorbeeld van een secundaire energiebron: je hebt een primaire energiebron nodig om elektriciteit te maken.

Het grootste deel van de elektriciteit (stroom) uit het stopcontact is afkomstig uit elektriciteitscentrales waar primaire energiebronnen worden gebruikt om deze secundaire energiebron op te wekken.

Fossiele brandstoffen

De meest gebruikte primaire brandstoffen zijn aardgas, aardolie en kolen. Dat zijn zogenaamde fossiele brandstoffen.

Fossiel komt van fossiliseren en dat betekent verstenen. Het zijn versteende organismen, planten- en dierenresten, die worden bedekt met zand, klei en water. In elkaar gedrukte plantenresten veranderen in steenkool, dood en samengedrukt plankton verandert in olie. Aardgas is een bijproduct: als organismen vergaan komt er gas vrij. Lichter dan lucht zoekt het zijn weg naar boven, maar als het ergens een ondoordringbare laag tegenkomt, hoopt het zich op in een gasbel.

Een deel van de fossiele brandstoffen wordt door ons rechtstreeks gebruikt, denk aan een gasfornuis of gaskachel, benzine of diesel. Het grootste deel ervan gaat naar de energiecentrales en wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken.

Nadelen fossiele brandstoffen

Het nadeel van het gebruik van fossiele energiebronnen is dat het energiebronnen zijn die op kunnen raken. Het heeft miljoenen jaren geduurd voordat organische materialen tot olie, kolen en gas zijn omgevormd.
In het tempo waarin de energiebronnen nu worden gebruikt, zal het geen honderden jaren duren voordat alle fossiele brandstoffen op zijn.

Een ander nadeel van het gebruik van fossiele energiebronnen is dat bij de verbranding van deze energiebronnen koolstofdioxide (CO2) vrijkomt. Dit gas draagt bij aan het versterkt broeikaseffect met als gevolg een verdere opwarming van de aarde.

Ook komen er bij het gebruik van fossiele brandstoffen andere verbrandingsproducten in de lucht, denk aan roet en fijnstof, maar ook aan zwavel- en stikstofverbindingen. Dit kan leiden tot luchtvervuiling en zure regen.

Duurzame energiebronnen

Duurzame energiebronnen zijn energiebronnen die niet op kunnen raken. Het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties worden niet benadeeld.

Voorbeelden:
- Zonne-energie
Een zonnecollector is een apparaat dat zonlicht omzet in warmte. Een zonnepaneel dient voor omzetting van zonlicht naar elektriciteit.

- Energie uit water
Via een natuurlijke waterval of een aangelegde stuwdam kan door hoogteverschil energie worden gewonnen. Bij dit proces wordt gebruikgemaakt van waterkracht.

- Windenergie
Een windturbine gebruikt de kracht van de wind om een elektrische generator aan te drijven. Zo wordt elektriciteit opgewekt.

Biobrandstoffen

Biomassa is plantaardig en dierlijk materiaal. Biomassa kan gebruikt worden voor energie-opwekking. Je krijgt dan biobrandstof.

Voorbeelden van grondstoffen die kunnen worden gebruikt als biobrandstof: hout, suikerriet, maïs, palmolie en dierlijke vetten.
Veelvuldig gebruik van deze materialen voor voedselproductie kan problemen opleveren.
Denk bijvoorbeeld aan schade aan bossen of verlies van landbouwgrond.

Minder nadelen zijn er bij het gebruik van alleen plantenresten en (dierlijke) ontlasting.
Voor de verwerking zijn dan wel modernere technieken nodig.

Kernenergie

Kernenergie is energie die is opgewekt door een kernreactie: een reactie waarbij atoomkernen (hoofdzakelijk van uranium) betrokken zijn. De energie die vrijkomt, wordt in een kerncentrale in elektriciteit omgezet.

Voorstanders van kernenergie zeggen dat deze energiebron schoon en veilig is. Er is sprake van een lage koolstofdioxide-uitstoot en vrijwel geen luchtvervuiling. Ze wijzen er ook op dat de energievoorziening hiermee minder afhankelijk wordt van fossiele brandstoffen.

Tegenstanders van kernenergie wijzen op de risico's voor mens en milieu die deze manier van energieopwekking met zich meebrengt. Een van die risico's is het radioactief afval dat ontstaat bij de productie van kernenergie en gedurende lange tijd zeer gevaarlijk is voor de volksgezondheid.
Critici twijfelen aan de veiligheid van de kerncentrales en wijzen op eerdere ernstige rampen. Voor hen is kernenergie geen duurzame energiebron.

Video: Energiebronnen

Hoe kun je energie opwekken?

Energieverbruik

Energiebronnen

Er zijn ruim 40 grote elektriciteitscentrales in Nederland. De grootste is de Clauscentrale in Maasbracht, die op gas wordt gestookt. Gas is in Nederland sowieso de meest gebruikte brandstof. De tweede brandstof is (nog steeds) steenkool; in andere kolencentrales wordt met biomassa en/of gas bijgestookt. Dat zijn de combicentrales.

Nederland kent maar één werkende kerncentrale. Die staat in Borssele. De kerncentrale kreeg in 1973 een vergunning voor dertig jaar. Die vergunning is verlengd tot 2033. De kerncentrale levert iets minder dan 4% van de totale energiebehoefte.
In 2010 was ± 10% van de verbruikte energie duurzame (wind, water, zon en biobrandstof) energieproductie. De Nederlandse regering wil duurzame energie stimuleren en innovatie van duurzame energietechnieken bevorderen.
Doel is een volledig duurzame energievoorziening in 2050.

Fossiele brandstoffen

Elk land heeft zijn eigen mix aan energiebronnen.
De energiemix is voor een belangrijk deel afhankelijk van de beschikbaarheid van energiebronnen.
Dat in Nederland aardgas een belangrijke energiebron is, is niet zo gek als je bedenkt dat er in de provincie Groningen veel gas onder de grond zit.
In Oost- en Zuid-Azië zijn geen grote voorraden aardolie en aardgas en wordt (nog) veel energie opgewekt met steenkool.
Door de ligging en de aanwezigheid van gebergten is waterkracht in Noorwegen een belangrijke energiebron.
En doordat er in Brazilië ontzettend veel vruchtbare grond is, worden daar veel biobrandstoffen verbouwd.

Maar behalve door de beschikbaarheid van energiebronnen wordt de energiemix ook bepaald door de keuzes die een land maakt. Zo zijn er in Frankrijk bijvoorbeeld veel meer kerncentrales dan in Nederland en richt China zich nu volledig op zonne- en windenergie en probeert af te stappen van het gebruik van steenkool.

Nadelen fossiele brandstoffen

Op aarde wonen zo'n 7 miljard mensen die gemiddeld allemaal ruim 220 MJ (220 miljoen Joule) per dag gebruiken.
Het gemiddeld energieverbruik van Europeanen ligt duidelijk boven het gemiddelde en in de Verenigde Staten is het gemiddeld energieverbruik met ongeveer 800 MJ per hoofd van de bevolking per dag bijna vier keer zo groot als het gemiddelde verbruik van de wereldbevolking.

De welvarende westerse landen maken maar een beperkt deel van de wereldbevolking uit. Dat betekent dat het grootste deel van de wereldbevolking een energieverbruik heeft dat lager is dan 220 MJ per aardbewoner per dag.
Verwacht wordt dat de wereldenergievraag de komende jaren nog flink zal stijgen. De toename komt uit landen die nu sterk in ontwikkeling zijn, denk bijvoorbeeld aan China en India. Als in die landen het welvaartsniveau (welvaartsstijging) toeneemt, zal de industriële productie, het gebruik van auto's en het gebruik van huishoudelijke apparatuur sterk toenemen met als als gevolg een stijging van de energievraag.

Energie - vervuiling

Veel energie wordt opgewekt uit fossiele energiebronnen (steenkool, aardolie en aardgas).
Als de energievraag toeneemt, zal dat leiden tot meer uitstoot van stofdeeltjes (emissie), stikstofoxide en koolstofdioxide.
Dit heeft nadelige gevolgen voor het milieu.

In veel steden in China gaan mensen met een mondkapje om naar buiten. Daar is de luchtvervuiling al heel erg.
Zure regen heeft ook een nadelige invloed op steensoorten. Daardoor worden beelden en gebouwen aangetast.

De hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer stijgt snel. Dit heeft tot gevolg dat de gemiddelde temperatuur op aarde stijgt.

Water

Waterkringloop

Water in drie fasen

Water kan voorkomen in drie fasen:
- als vaste stof
- als vloeistof
- als gas.

In welke fase water voorkomt, hangt af van de temperatuur van het water.
Als de temperatuur van het water verandert, verandert de fase ook.

Faseovergangen

Voorbeelden van faseovergangen zijn:

- smelten: van vast naar vloeistof.
Water heeft een smeltpunt van 0 °C.

- verdampen: van vloeistof naar gas.
Het kookpunt van water ligt bij 100 °C.

- condenseren: van gas naar vloeistof.

 

 

Waterkringloop

Water is steeds 'op reis'. Die reis noem je de waterkringloop.

Zeewater verdampt. Hoe warmer de lucht boven zee, hoe meer water er verdampt.
De waterdamp stijgt op. Als de waterdamp stijgt, koelt hij weer af.
Door de afkoeling vindt er condensatie plaats.
De waterdamp verandert dan in waterdruppels. Die druppels vormen samen een wolk.
De wind blaast de wolken het land in. De wolken gaan langs de helling omhoog en koelen af.
Als er veel druppels in de wolk zitten, gaat het regenen.
De regen valt op de grond en komt in de rivieren.
De rivieren brengen het water weer naar zee.

Waterkringloop - video

Waterkringloop op SchoolTV

Oppervlaktewater en grondwater

Al het water dat zich in vloeibare vorm aan de oppervlakte van de aarde bevindt, noem je oppervlaktewater.
Water dat zich niet aan de oppervlakte bevindt, maar ondergronds in bodems en gesteenten, noem je grondwater.
Een watervoerende laag in de ondergrond wordt ook wel een aquifer genoemd.

Naast oppervlaktewater en grondwater is er water in de vorm van ijs, bijvoorbeeld op de polen of in gletsjers. En er bevindt zich waterdamp in de dampkring.

Oppervlaktewater bevindt zich deels in natuurlijke wateren, denk aan oceanen, zeeën, fjorden, meren, plassen, vennen, poelen en rivieren.
Maar oppervlaktewater bevindt zich ook deels in kunstmatige wateren, zoals stuwmeren, kanalen, vijvers, grachten en sloten.

Rivier

Overtollig water in een gebied wordt vaak zichtbaar weggevoerd door een rivier.
Het gebied waaruit een rivier (plus zijrivieren) het overtollige water afvoert noem je het stroomgebied.
Een grens tussen twee stroomgebieden noem je een waterscheiding.

Er zijn oceanische rivieren die uitmonden in een zee of oceaan.
Er zijn ook continentale rivieren die in een meer of een moeras eindigen.

Het rivierverloop beschrijft het verval van een rivier vanaf de bron tot de monding.
Het rivierverloop wordt vaak onderverdeeld in:
- een bovenloop
- een middenloop
- een benedenloop.

Rivier: bovenloop - middenloop - benedenloop

De bovenloop van een rivier is het deel bij de bron.
Dit deel ligt meestal het verst van de kust af.
Veel rivieren hebben hun bron in een hooggelegen gebied.
Daarom is het verval in de bovenloop het grootst.
Het water stroomt daar ook het snelst.
Door de grote stroomsnelheid en harde wind worden grind en soms grote keien meeegevoerd.
Dit noem je erosie.

Als de stroomsnelheid van het water afneemt, spreek je van de middenloop van de rivier.
Al het grind dat in de bovenloop is meegevoerd, blijft hier achter.
Dat noem je sedimentatie. In de stroom naar beneden zitten alleen nog kleine grindkorrels of zand.

Als de rivier bij de monding komt, spreek je van de benedenloop.
Voordat een rivier in een zee of in een groot meer uitmondt,
zie je dat de rivier allemaal aftakkingen krijgt.
Je noemt dat de rivierdelta.

Waterverdeling

Waterverdeling

Ongeveer 70% van het aardoppervlak is bedekt met water.
Het meeste water bevindt zich in oceanen. Dat is zout water en niet geschikt om te drinken.
Zoet water vind je in ijskappen en gletsjers.
Ook grondwater is veelal zoet water.

Deze tabel gaat over de verdeling van het water.

plaats in % van al het water in % van al het zoet water
Oceanen 95,5% 0%
IJskappen 2,05% 68,7%
Grondwater 0,68% 30,15%
Meren 0,01% 0,26%
Atmosfeer 0,001% 0,04%
Rivieren 0,00001% 0,01%
Biosfeer 0,000004% 0,0003%

Zout, zoet en brak water

In de natuur is bijna geen zuiver water te vinden.
Oppervlaktewater, water in wolken en grondwater bevatten allerlei stoffen.

Zout water is water waar zout in opgelost is. In zout water zit meer zout dan mensen aankunnen: zout zuigt vocht op. Als je zout water drinkt, krijg je alleen maar meer dorst. Teveel zout water drinken is zelfs giftig.

Zoet water is wel drinkbaar. Zoet water vind je in meren, oppervlaktewater en grondwater.
Het is vaak zo vervuild dat je het niet kunt drinken. Het moet eerst gezuiverd worden.

Brak water vind je op plaatsen waar zoet water en zout water in elkaar overvloeien.
Het vermengt zich dan door het getijde (eb en vloed). Zeewater komt de rivierarm binnen en vermengt zich met zoet rivierwater.
Zout water kan ook onder een duin of dijk naar boven komen (kwelwater).

Drinkwater

Voor het maken van drinkwater is grondwater geschikter. Het is namelijk schoner dan oppervlaktewater.
Grondwater is water dat ooit regen of rivierwater was.

Het water sijpelt door de verschillende grondlagen. De grondlagen filteren zo het water.
Er blijft wel veel vuil tussen de grondlagen achter.
Het water wordt zo wel schoner, maar is nog niet drinkbaar.

Drinkwaterbedrijven zuiveren het grondwater nog verder.
Nederland telt tien waterzuiveringsbedrijven.
Zij zorgen ervoor dat er op elk moment schoon water uit de kraan stroomt.

Naast drinkwaterbedrijven zijn er waterschappen.
Waterschappen zorgen voor: schoon oppervlakte- en grondwater, veilig en voldoende water.

Waterstand

Nederland ligt laag. Daarom zijn dijken en waterkeringen zo belangrijk.
Als we die niet zouden hebben, zou Nederland voor een deel onder water liggen.

Dijken moeten regelmatig worden gecontroleerd.
Men meet de waterhoogte en de landhoogte.
Alle hoogten worden gemeten ten opzichte van het niveau Normaal Amsterdams Peil (NAP).
Een NAP-hoogte van 0 meter is ongeveer gelijk aan het gemiddelde zeeniveau.

Het NAP wordt duidelijk gemaakt met peilmerken.
Dat zijn meetmerken die je soms ziet op gebouwen, bruggen en viaducten.
Er zijn er zo'n 35 000 in heel Nederland.
Er zijn dus veel peilmerken te vinden waaraan de NAP-hoogte afgelezen kan worden.

Video: NAP

Normaal Amsterdams Peil

Getijde

Het getijde of getij is de op- en neergaande beweging van de zee.
Deze beweging wordt vooral veroorzaakt door de aantrekkingskracht van de maan.

De periode tussen hoogwater en laagwater wordt eb genoemd. Aan het begin van de eb is het dus hoogwater.
De periode tussen laagwater en hoogwater noem je vloed. De term vloed wordt ook wel gebruikt in de betekenis van hoogwater. De gemiddelde duur van een getijde is iets meer dan twaalf uur.

De getijdenbeweging op de Waddenzee is erg veranderd sinds de aanleg van de Afsluitdijk. De afsluiting van het IJsselmeer heeft invloed op de stroomsnelheid en het zandtransport in het gebied.
Wadden zijn delen van de Waddenzee die bij laag water droog vallen.

Nederland en het water

Watersnoodramp 1953

Als het in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 enorm hard stormt, overstroomt een groot deel van Zeeland, een deel van Zuid-Holland en een deel van Noord-Brabant.
Tijdens de watersnoodramp komen ruim 1800 mensen om het leven. Er moeten 7200 mensen tijdelijk ergens anders worden ondergebracht. Meer dan 47 000 huizen, scholen, kerken en andere gebouwen werden beschadigd. Duizenden dieren zijn verdronken.

De ramp van 1953 leidde tot snelle en meer ingrijpende maatregelen. Dit vormde de directe aanleiding voor de totstandkoming van de Deltawerken: een verdedigingssysteem ter bescherming tegen hoogwater vanuit zee.

Het grootste onderdeel van de Deltawerken is de Oosterscheldekering. Deze waterkering of stormvloedkering is een waterbouwkundige constructie. Bij stormvloed of springtij moet deze constructie verhinderen dat grote hoeveelheden water vanuit zee tot overstromingen leiden.

In 2010 werden de Deltawerken afgesloten met de opening van de verhoogde waterkering in Harlingen, Friesland.

Afsluitdijk

Een andere belangrijke waterkering in Nederland is de Afsluitdijk. Deze 32 km lange dijk met verkeersweg sluit het IJsselmeer af van de Waddenzee.
De Afsluitdijk is onderdeel van de Zuiderzeewerken: het project waarmee de Zuiderzee werd afgesloten van de Waddenzee en IJsselmeer genoemd werd. Het eerste plan om de Zuiderzee in te dammen stamt al uit de 17de eeuw. Doel was de Zuiderzee te temmen, door deze door middel van dijken van de Noordzee af te sluiten.
In de 19de eeuw werd het motief van landaanwinning mede bepalend. In het plan van 1891 van Lely stonden vijf grote polders, waarvan er vier zijn aangelegd. Na de watersnood van 1916 werd in 1918 de 'Wet tot afsluiting van de Zuiderzee' aangenomen en in 1920 begon men met de uitvoering van de Zuiderzeewerken.

Hoogwater rivieren

De Zuiderzeewerken en de Deltawerken moeten overstromingen langs de kust voorkomen.

Hoogwater komt echter ook in rivieren voor.
In de winter en aan het begin van de lente is de meeste kans op hoogwater.
De rivieren Maas en Rijn voeren dan meer regenwater af.
Bij invallende dooi is er ook veel smeltwater.

Om de overstromingskans van rivieren te verkleinen worden er maatregelen getroffen.
Dit zijn onder meer:
- het versterken van rivierdijken en kades
- het verdiepen en verbreden van de rivierbedding
- het verlagen van de uiterwaarden
- het aanleggen van waterbekkens
- het verlagen van de stenen dammen in de rivier (kribverlaging)

 

Video: Nederland en het water

Nederland en het water op SchoolTV

Problemen met water

Waterschaarste

In 2012 hadden wereldwijd meer dan 780 miljoen mensen geen toegang tot veilig drinkwater.
De vraag naar water neemt toe doordat de bevolking groeit, veel mensen naar de stad trekken en het consumptiepatroon verandert.
Het aanbod van water wordt kleiner door klimaatverandering, ontbossing, waterverspilling en watervervuiling.
Het aantal mensen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater neemt alleen maar toe.

Een tekort aan schoon water en het gebrek aan mogelijkheden om water te zuiveren heeft grote gevolgen.
Jaarlijks sterven er vele mensen aan ziektes (diarree, tyfus, dysenterie en cholera) als gevolg van vuil water.
Een groot deel van de ziektes in ontwikkelingslanden zijn het gevolg van slechte sanitaire voorzieningen.
Een groot deel van de bevolking moet namelijk zijn/haar behoefte in het openbaar doen.

Verdroging - watervluchtelingen

Door het tekort aan water lijden de grond en voedselgewassen ernstige schade.
De grond verdroogt en vergruist door de aanhoudende droogte.
De begroeiing zal kurkdroog worden, waardoor de kans op stofvorming en natuurbranden groot is.
De droogte zal leiden tot een gebrek aan voedsel.
Op die manier wordt het onmogelijk om in een gebied te leven.

De waterschaarste is op dit moment vooral een probleem in ontwikkelingslanden.
Een tekort aan water maakt het moeilijk om het welvaartsniveau in stand te houden.
Dat is in die gebieden toch al niet te hoog.
Er komen dientengevolge 'watervluchtelingen'.
Dat zijn mensen die de droogte ontvluchten.
Ze gaan op zoek naar gebieden met meer water.

Video: Vechten om water

Heeft de wereld over 30 jaar nog wel drinkwater?

Watergerelateerde 'conflicten'

De ongelijkheid in de verdeling van water kan leiden tot interne spanningen.
Soms ontstaan zelfs internationale conflicten.

Er zijn vele stroomgebieden die door meerdere landen worden gedeeld.
De rivier de Nijl bijvoorbeeld stroomt door tien verschillende landen.

Het beheer van grensoverschrijdende waterbronnen (zoals rivieren) is in veel gevallen een internationaal vraagstuk. Het beleid van het ene land heeft invloed op de kwaliteit en kwantiteit van het water in het buurland.

China bouwt bijvoorbeeld dammen in de Mekongrivier.
Dat heeft effect op de watervoorziening in landen als Thailand, Birma, Laos, Cambodja en Vietnam.
En zo is het schaarse water van de Jordaan een bron van conflict tussen Israël en zijn buurlanden.

Overstroming

Problemen met water hebben vaak te maken met waterschaarste.
Ook kan een teveel aan water problemen geven.
Als er grote hoeveelheden water uit een zee of rivier het land opstromen, noem je dat overstroming.

In Nederland kunnen extreme regenval of veel smeltwater uit de Alpen leiden tot wateroverlast langs de rivieren.

In Azië veroorzaken zeebevingen soms overstromingen.
Als een zeebeving in een korte tijd veel water verplaatst, kan een tsunami ontstaan.
Zo'n vloedgolf uit zee komt vaak onverwacht. De kuststrook wordt overspoeld en er kan enorme schade ontstaan.

De moesson, een wind die voorkomt in tropische gebieden, kan ook veel wateroverlast veroorzaken. In India en Bangladesh komen in juni, juli en augustus enorme hoeveelheden regenwater uit de lucht. Met wateroverlast of overstroming tot gevolg.