4. Bezet België

4. Bezet België

4.1. Inleiding

Met de intocht van de nazi’s in het Tsjechoslovaakse Sudetenland in september 1938 beseften de Europese landen dat het wel eens menens zou kunnen worden. Het Belgische leger werd op 27 september 1938 op 'versterkte vredesvoet' gebracht. Nog geen jaar later – het is dan eind augustus 1939 – steeg de spanning weer in Europa. Het werd overduidelijk dat Duitsland op het punt stond om een conflict uit te lokken met Polen. Op 1 september zou het trouwens tot een daadwerkelijke aanval komen. Er zat de Belgen niets anders op dan hun leger opnieuw te mobiliseren. Onze krijgsmacht putte uit zijn enorm reservoir aan mankracht en zou meer dan 600.000 burgers onder de wapens roepen. Dit was maar liefst 8% van de bevolking. België had in verhouding tot de bevolking een van de grootste legers van Europa.

Reservisten te Luik
Operatie 'Fall Gelb' zoals de inval in de
lage landen werd genoemd

 

Op vrijdag 10 mei 1940 valt Duitsland heel vroeg in de ochtend België binnen. In het land ontstaat paniek, omdat mensen zich de gewelddadigheden van augustus 1914 nog goed herinneren. Veel burgers slaan op de vlucht en ook het leger trekt zich snel terug. Uiteindelijk heeft België met zijn 18 dagen het langst gestreden van de landen van de Benelux (Luxemburg viel al na 1 dag, Nederland na 5), maar het mocht niet baten. België werd bezet en een (zoveelste) periode van vreemde overheersing brak aan. Nu onder de leiding van het nazi-regime.

 

Interesse gewekt naar bijkomende informatie?

Op deze site vind je een gedetailleerd verloop van de achttiendaagse veldtocht, eenheid per eenheid: http://18daagseveldtocht.be/

4.2. Dagelijks leven & collaboratie

Op verschillende plaatsen in België verschenen uitvalsbasissen voor 'De nieuwe orde', mensen die de bezetter steunden.

 

Tijdens de bezetting van België verandert het dagelijkse leven vanzelfsprekend helemaal. De Duitse soldaten die gestationeerd zijn in het land hebben een direct invloed op alle aspecten van het leven, van kunst en cultuur tot de werkomstandigheden.

Voor de 'normale mens', dus jij en ik, is het moeilijk om een evenwicht te vinden tussen overleven (voldoende voedsel kunnen voorzien voor jezelf en je familie) en een noodzakelijke samenwerking met de Duitsers. Er is een onderscheid tussen de samenwerking  van een bezette bevolking met een bezetter om het dagelijkse leven mogelijk te maken en collaboratie in de strikte zin van het woord. Collaboratie impliceert een doelbewuste en vrijwillige samenwerking om de politiek van de bezetter en diens doelstellingen te helpen realiseren. Slechts een klein deel van de bevolking is daartoe bereid. Het overgrote deel van de Belgen schikt zich naar de bezettingsomstandigheden.

Wat is collaboratie?

Waarom?

Toen het Duitse leger in mei 1940 België binnenviel, begon voor veel mensen een harde tijd van schaarste, restricties en angst. Voor sommigen was de bezetting echter een springplank om hogere politieke posten te bereiken of greep te krijgen op hun omgeving. Door de machtswissel op de verschillende niveaus van het politieke toneel zagen heel wat mensen de kans schoon om een post te bemachtigen die zonder de bezetting nooit binnen hun bereik gekomen zou zijn. Deze politieke ambitie ging in de meeste gevallen gepaard met een ideologische overtuiging. Deze mensen stonden grotendeels achter de nationaalsocialistische ideeën van de bezetter. Zij geloofden dat ze hun steentje konden of moesten bijdragen aan de vestiging van de Nieuwe Orde. Bij sommigen waren de motieven iets minder idealistisch. Zij zagen vooral kans om een hoger loon en meer aanzien te verkrijgen door een politieke post. Behalve deze daadwerkelijke, politieke macht kon lidmaatschap van een Duitse of collaborerende beweging ook voor ‘kleine’ mensen een manier zijn om macht te krijgen over hun persoonlijke omgeving. Zij behoorden immers tot een groep die kon rekenen op de steun van een machtige en repressieve bezetter die door de meeste mensen gevreesd werd. Massamanifestaties, vlaggen en uniformen waren tijdens de oorlog een voorrecht voor Duitse en collaborerende organisaties. De wervende kracht die ervan uitging, was voor verschillende mensen een extra drijfveer om zich bij zo’n organisatie aan te sluiten.

Waarom collaboreren mensen?

Schuldvraag

Uit het onderzoek dat jullie zo meteen gaan beginnen zal al snel duidelijk worden dat er geen duidelijke zwart-wit lijn te trekken is tussen collaboratie en het dagelijkse leven. Gezien alles in België zo drastisch veranderde, probeerde normale burgers zich staande te houden in een volstrekt nieuwe context die bol stond van morele uitdagingen. Belangrijk is dat je dus beseft dat collaboratie soms zeer duidelijk was (bv. politieke collaboratie bij het VNV), maar in erg veel gevallen een moeilijke evenwichtsoefening was tussen het recht om te overleven en de burgerplicht om trouw te blijven aan het eigen vaderland.

4.3. Politiek

4.3.1. Politieke realiteit

Alexander von Falkenhausen wordt van mei 1940 aangesteld als militair gouverneur in bezet België en Noord-Frankrijk.

 

Bestuur in België

Op 31 mei 1940 vertrouwt het opperbevel van het Duitse leger de leiding over het pas veroverde België toe aan Alexander von Falkenhausen. Als militair gouverneur staat deze generaal vier jaar lang aan het hoofd van een militair bestuur (Militärverwaltung). Zijn voornaamste taak bestaat uit het handhaven van de openbare orde zodat het economische en menselijke potentieel van België optimaal ten dienste van de Duitse oorlogsindustrie kan worden gesteld.

Van bij het begin van de bezetting wil de bezetter België en Noord-Frankrijk controleren zonder het gebied ook effectief te besturen. Ze vertrouwen het beheer van het bezette land voor een groot deel toe aan de op post gebleven plaatselijke autoriteiten. De bezetter wil het gebied beheersen met een minimum aan eigen mankracht. Om het land zo efficiënt mogelijk te besturen, stelt de bezetter zijn organisatie af op de administratieve indeling van België. Deze structuur laat het de Duitsers toe om de Belgische diensten te superviseren en indien nodig bij te sturen. Daarenboven kan de bezetter het beleid ook naar zijn eigen hand zetten door eigen verordeningen uit te vaardigen.

Militair bestuur in België

De rol van koning Leopold III

      Koning Leopold III

Leopold III beslist om na de Duitse verovering (28 mei 1940) bij zijn volk te blijven in België.

Anders dan vele andere vorsten zou hij de regering niet volgen naar het buitenland. De regering en het parlement, verzameld te Limoges, veroordelen deze beslissing en sparen geen verwijten. Vooral in Frankrijk wordt Leopold gehekeld en zelfs als verrader bestempeld.Leopold, ondertussen krijgsgevangene te Laken, is beledigd door de uitspraken te Limoges. Hij weigert gedurende de oorlog om toenadering te zoeken tot de regering, ondertussen gevestigd te Londen. Andere gebeurtenissen plaatsen Leopold in een nog slechter daglicht. Zo is er ook de ontmoeting tussen Leopold en Hitler te Berchtesgaden eind 1940. Bovendien hertrouwt Leopold in 1941 met Lilian Baels, iets dat vooral bij de conservatieve bevolking in slechte aarde valt. Leopold blijft overigens vasthouden aan de neutraliteit van België en weigert de internationale verbintenissen van de regering te erkennen. Leopold, weggevoerd naar Duitsland midden 1944, wordt ook na de Duitse nederlaag verhinderd om terug te keren naar België. Zijn houding gedurende de oorlog, Leopolds nefaste afscheidsbrief uit 1944, beter gekend als het Politiek Testament en strubbelingen binnen de regering vertragen de terugkeer voor onbepaalde duur. Hierdoor ontstaat er na de tweede wereldoorlog een crisis in België, bekend als de koningskwestie. (zie onder en HB p 152-163)

De politiek van het minste kwaad

De zogenoemde ‘politiek van het minste kwaad’ neemt concreet vorm aan na de Duitse inval. Ze ontstaat in de unieke context van de zomer van 1940, waarin de Belgische bestuurders grote problemen moeten oplossen, onder meer de voedselvoorziening en de werkloosheid. De Duitse bezetter stelt zich ondertussen redelijk op en belooft het internationale oorlogsrecht te respecteren. Men zoekt continuïteit als dam tegen een machtsovername van collaborateurs. 'De politiek van het minste kwaad' is geen centraal aangestuurd en uniform beleid. Er is wel één onderliggende basisfilosofie, namelijk het verdedigen van de nationale Belgische belangen. De noodzakelijke voorwaarde daarvoor is zoveel mogelijk bestuursmacht in Belgische handen te houden. Het is de bedoeling om het publieke leven te bestendigen en de openbare orde te garanderen in het belang van de Belgische bevolking. De logica is dat dit altijd beter is dan deze macht over te laten aan de bezetter of pro-Duitse collaborateurs.

'Le choix du moindre mal': document waarin de
strategische, politieke keuze van het minste kwaad uit de
doeken wordt gedaan.

Al snel wordt duidelijk dat de politiek van het minste kwaad leidt tot een escalatie aan toegevingen aan de Duitse bezetter. Veel van de uitgangspunten van 1940 blijken in 1941 al niet meer van tel. Toch wordt de politiek tot het einde van de bezetting volgehouden. Dit komt onder andere omdat deze politiek zich pragmatisch aanpast en gaandeweg vormen van clandestien verzet tegen het beleid van de bezetter gaat omvatten. De politiek van het minste kwaad wordt zo een complex schaakspel met permanente strategische afwegingen.

Maar de term drukt wel een eerder defensieve positie uit. De boodschap is dat samenwerken met de Duitse bezetter geen goede keuzes inhield, enkel verschillende gradaties van slechte. De term heeft ondertussen een negatieve bijklank gekregen: het drukt een zwakke houding uit, een gebrek aan democratische weerbaarheid of zelfs een moreel falen. Deze ‘morele evaluatie’ vanuit een hedendaags standpunt is ahistorisch en gaat volkomen voorbij aan de complexiteit van besturen in bezettingstijd.

De politiek van het minste kwaad

4.3.2. Politieke collaboratie

Het VNV

Nadat de Belgische regering in mei 1940 naar Londen was gevlucht, werd haar taak onder Duitse bezetting overgenomen door twaalf secretarissen-generaal. De Vlaams-nationalistische partij VNV had zich voor de oorlog al in fascistische richting georiënteerd en stond nu te popelen om een rol te spelen bij de vestiging van een Nieuwe Orde onder Duits gezag. De partij verbond haar lot met dat van Duitsland en noemde zichzelf expliciet nationaalsocialistisch, om zich van Duitse steun te verzekeren.

Staf de Clercq was stichter van het VNV en een uitgesproken voorbeeld
van politieke collaboratie

De Duitsers, die een lokale verankering zeker konden gebruiken zonder alle bestaande structuren omver te moeten gooien, lieten het VNV oogluikend zijn gooi naar de macht uitvoeren. De posten van de secretarissen-generaal waren natuurlijk heel gewild. In de zomer van 1940 werd VNV’er Victor Leemans benoemd tot secretaris-generaal van Economische Zaken. Daardoor had de bezetter alvast een vlot meewerkende figuur in de economische sector. Andere sectoren volgden. In april 1941 bekleedde VNV’er Gerard Romsée de belangrijke post van secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en tegen eind 1941 waren al acht van de twaalf oorspronkelijke secretarissen-generaal vervangen door collaborateurs. Ook aan het hoofd van verschillende nieuw opgerichte controlediensten, zoals de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie die onder meer instond voor ravitaillering en opeisingen, kwamen Duitsgezinde pionnen te staan.

VNV

Oorlogsburgemeesters

Niet alleen de topposten werden stilaan door VNV’ers ingevuld, ook in de lagere echelons probeerde de partij haar macht uit te breiden. Alle burgemeesters die ‘onbekwaam’ werden geacht of vijandig stonden tegenover de bezetter, konden zonder meer worden afgezet en vervangen door gehoorzamere elementen. Op 7 maart 1941 werd door de Duitsers een Überalterungsverordnung uitgevaardigd. Door deze ‘ouderdomsverordening’ konden alle burgemeesters ouder dan 60 jaar vervangen worden door jongere en ‘daadkrachtigere’ figuren. De verordening was een handigheidje om oudere burgemeesters, die volgens de Duitsers te veel banden hadden met en te zeer beïnvloed waren door de oude, democratische orde, aan de kant te schuiven. De vrijgekomen plaatsen konden dan worden ingenomen door loyale, Nieuwe Ordegezinde burgemeesters. In Vlaanderen zal 70 procent van de burgemeestersambten ingenomen worden door het VNV.

 

De burgemeester van Vilvoorde groet de leden van het VNV

 

Informatiedoorstroming was een van de belangrijkste ‘diensten’ die de Duitse bezetter van de burgemeesters verlangde: de burgemeesters werden geacht informatie over smokkelaars, voedselproducenten die voedsel achterhielden, mogelijke verzetslieden of andere verdachte elementen en vijandig gezinde burgers, Joden en werkweigeraars door te geven aan de Duitsers. Zij zouden vervolgens deze ‘problemen’ oplossen. De Militärverwaltung was voor het uitschakelen van (politieke) tegenstanders immers afhankelijk van de informatie die ze doorkreeg van de laagste politieke echelons. De gretigheid waarmee informatie werd doorgegeven, verschilde van burgemeester tot burgemeester.

Sommige burgemeesters, vaak zij die al voor de oorlog hun ambt bekleedden, waren spaarzaam met hun hulp aan de Duitsers. Burgemeesters met nationaalsocialistische sympathieën waren echter vaak erg kwistig met het doorspelen van bezwarende informatie, zelfs al wisten ze dat de personen in kwestie door de Duitsers zwaar bestraft zouden worden. Mensen die zich niet aan de regels hielden, ook al waren het Duitse regels, werden door de bezetter én door collaborateurs beschouwd als ‘volksvijanden en saboteurs’. De loyaliteit van Nieuwe Ordegezinde burgemeesters lag dan ook bij de Duitse bezetter en niet bij deze ‘vijandige elementen’.​

Oorlogsburgemeesters

4.3.3. Militaire collaboratie

Jonge Belgische soldaten aan het Oostfront

 

Nauw verbonden met de politieke collaboratie is de militaire collaboratie. De term is zelfverklarend: samenwerking met de bezetter in de vorm van lidmaatschap van militaire organisaties die ingezet worden in het bezette land of aan de Duitse oorlogsfronten.

Na de aanval op de Sovjet-Unie (22 juni 1941) worden in bezet Europa anticommunistische legioenen opgericht. In België ontstaan langs de lijnen van de politieke collaboratie het Vlaams Legioen (VNV) en het Waals Legioen (Rex) die respectievelijk in het kader van de Waffen-SS en de Wehrmacht aan het oostfront worden ingezet. In totaal nemen 10.000 Vlamingen en 8.000 Franstalige Belgen dienst in de genoemde eenheden. Vanaf 1943 melden een 700-tal Belgen, voor het grootste deel Vlamingen, zich voor de Duitse Kriegsmarine.

       Een wervingsbureau voor de Waffen SS                                       Ophaling van wol en pels voor de oostfrontsoldaten

 

De laatste Oostfronters

In België zelf worden er formaties opgericht om taken van het bezettingsleger over te nemen, met name de Vlaamse Wacht en de Garde wallonne. Ze vervullen bewakingsopdrachten en worden ingezet tegen het verzet. Na de bevrijding van België trekken de eenheden naar Duitsland waar de meeste leden ingelijfd worden in de in de Waffen-SS. Circa 8.500 Belgen maken deel uit van hulptroepen van de bezetter. Een deel is politiek gemotiveerd, maar velen nemen dienst om den brode of om aan verplichte tewerkstelling te ontkomen.

4.4. Economie

4.4.1. Economische realiteit

Voedselschaarste en rantsoenering

Het leven tijdens de oorlog was vooral een overleven. De geallieerden hadden een groot gedeelte van de bestaande voorraden geplunderd of vernietigd tijdens hun aftocht, de Duitse bezetter eist op zijn beurt de resterende voorraden op. Er heerst dus bijna meteen een schaarste op verschillende gebieden en honger en armoede beheersen het dagelijkse bestaan. Mensen worden gedwongen te rantsoeneren: een noodzakelijke en eerlijke verdeling van alle goederen over de bevolking omdat anders het gevaar van hamsteren ontstaat en sommige mensen van voedsel en goederen verstoken blijven. Bovendien zijn sommige hamsteraars in feite speculanten, die misbruik van de situatie maken door de goederen later tegen woekerprijzen te verkopen.

Concreet kreeg elk gezin een bepaald aantal zegeltjes die ze in de winkel konden gebruiken om voedsel en andere basisvoorzieningen te kopen. De hoeveelheden werden maandelijks gemeld in de officiele rantsoeneringstabel en veranderden dus voortdurend. Niet enkel voedsel werd trouwens gerantsoeneerd, ook schoenen, kleding, zeep en kolen.

     Rantsoeneringstabel die de verschillende oorlogsjaren overloopt

Deze rantsoeneringen veroorzaakten een grote schaarste. Jongeren verzwakken zo fel dat lichamelijke opvoeding op school wordt geschrapt om hun krachten te sparen. Hetgeen wat vooropgesteld is, is in realiteit regelmatig niet te krijgen. Brood wordt door de grote waterhoeveelheid een grijzige pap en vooral bij vlees en tijdens de aardappelcrisis in 1941 is de toestand problematisch. Een 'dieet' tijdens de oorlog bestaat uit min of meer 1200-1300 caloriëen.

 

Regelmatig kon zelfs de 30gr (!)
vlees per dag niet geleverd
worden

 

 

 

Er waren verschillende manieren hoe de gewone burger probeerde aan voedsel te komen.

- Iets extra kon op de zwarte markt verkregen worden (veelal tegen woekerprijzen) of men trok naar het platteland om rechtstreeks van de boeren te kopen (smokkelen).

- In oktober 1940 werd Winterhulp opgericht. Deze organisatie had als doel om de burgers te helpen met het overleven van de oorlog. Samen met het Rode en Vlaamse Kruis waren zij de belangrijkste hulpverleners tijdens rampen.

- Volkstuintjes: in maart 1941 werd er beslist dat alle vrije grasperken verbouwd moesten worden. Alle parken, bermen, heggetjes werden omgespit. Overal werden groenten geplant. Dit gebeurde vooral in de steden.

- Men ging op zoek naar surrogaten/vervangmiddelen voor bepaalde zaken die niet langer voorhanden waren. Zo zie je hieronder bv. reclame voor surrogaatkoffie en mayonaise.

 

Tewerkstelling

De Duitse oorlogseconomie heeft grote behoefte aan arbeidskracht. De bezette gebieden worden als reservoir gebruikt, ook België. Aanvankelijk op ‘vrijwillige’ basis, al moet dat worden gerelativeerd omdat velen bij gebrek aan alternatief of onder dwang van de arbeidsbureaus in Duitsland gaan werken.

Propaganda moest de vrijwillige
tewerkstelling populair maken

In oktober 1942 voert de bezetter de verplichte tewerkstelling in Duitsland in, zeven maanden eerder in België en Noord-Frankrijk. De verplichte tewerkstelling is een poging om een oplossing te zoeken voor het tekort aan arbeidskracht voor de Duitse industrie: men kiest resoluut voor het aanboren van de arbeidsreservoirs in de bezette gebieden, ook in België.

De verplichte tewerkstelling in Duitsland is gebaseerd op een Duitse verordening. Mensen die niet konden bewijzen dat ze werk hadden, werden naar Duitse fabrieken gevoerd: mannen tussen 18 en 50 en vrouwen tussen 21 en 35 kunnen verplicht worden in Duitsland te gaan werken. Er zijn uitzonderingen, zoals de mijnwerkers of werknemers in bedrijven die werken voor de Duitse oorlogsindustrie. Vanaf maart 1943 worden vrouwen niet langer naar Duitsland gestuurd : jonge vrouwen onbegeleid naar Duitsland sturen wordt gezien als moreel  bedreigend. In 1943 wordt de rekrutering gesystematiseerd met de jaarklassenacties, een systeem vergelijkbaar met de militaire dienstplicht. Al wie in een bepaald jaar geboren is wordt opgeroepen voor tewerkstelling in Duitsland. Hoeveel Belgen verplicht tewerk gesteld zijn geweest in Duitsland valt moeilijk te zeggen. Het hoogste aantal Belgen aan het werk in Duitsland wordt bereikt in juli 1943: 310.000. Ze worden tewerkgesteld in de Duitse oorlogsindustrie, wat niet zonder gevaar is wegens de bombardementen en logeren vaak  in speciale werkkampen waar de levensomstandigheden niet altijd benijdenswaardig zijn. Wie meer geluk heeft werkt op een landbouwbedrijf en woont in bij de familie.

Het verzet maakte handig gebruik van
spotprenten om de mensen kritisch te laten
kijken naar de bezetter als een slavendrijve
r

De verplichte tewerkstelling in Duitsland is weinig populair. De herinnering aan een gelijkaardige maatregel uit de Eerste Wereldoorlog speelt daarbij een rol. Velen trachten onder de verplichting uit te komen, duiken onder of vervoegen het verzet. Op de regel zijn verschillende uitzonderingen, die ervoor zorgen dat bepaalde groepen niet naar Duitsland moeten gaan werken. Vrouwen worden vanaf maart 1943 in principe niet meer naar Duitsland gestuurd. Wie in sectoren en bedrijven werkt die voor de Duitse oorlogseconomie van groot belang zijn, zoals de steenkoolmijnen, ontsnapt eveneens aan deze regel. Velen van diegenen die toch naar het Rijk moeten duiken onder, worden door het verzet geholpen en doen de rangen van de weerstand aangroeien. Na de oorlog worden 27.129 personen erkend als onderduiker. Het reële aantal ligt wellicht hoger omdat niet iedereen een aanvraag tot erkenning indient. De aanvraag wordt in een aantal gevallen bovendien geweigerd. Het cijfer van 45.000 dat soms wordt vooropgesteld is dan weer een overschatting.

Vertrek uit Kazerne van Etterbeek met verplicht tewerk gestelden onder dwang van het leger

 

4.4.2. Economische collaboratie

Grijze zone

De kwestie van economische collaboratie is een erg netelige en moeilijke kwestie. Vele ondernemers deden tijdens de bezetting op een of andere manier zaken met de Duitsers, dat spreekt voor zich. Ze werken direct of indirect voor het bezettingsleger, voor de Duitse burgerbevolking of voor Duitse bedrijven. Volgens artikel 115 van het strafwetboek gaat het in de meeste gevallen dan ook om strafbare economische collaboratie. In de praktijk is er echter sprake van gradaties in intensiteit van collaboratie, waarbij de aard van de productie, de behandeling van de arbeiders en de mate van winstbejag een rol spelen.

De economische collaboratie is zonder twijfel één van de
moeilijkste vraagstukken uit de geschiedenis van de
tweede wereldoorlog

De meest voor de hand liggende motieven om voor Duitsland te produceren zijn economisch : het bedrijf doen overleven, vermijden een concurrentienadeel op te lopen of een voordeel te boeken. Of nog de opportuniteit om hoge winst te maken en zo het bedrijf te laten groeien. België is bovendien van zijn normale exportmarkten afgesneden, export kan dus alleen naar Duitsland of door Duitsland gedomineerde gebieden. Ondernemers die om louter politieke of ideologische redenen voor Duitsland werken zijn dan ook een minderheid.

De Galopin doctrine

Alexandre Galopin (1879-1944) Gouverneur van de
Generale Maatschappij van België en leider van het
naar hem genoemde comité dat fungeert als
economisch-financiële schaduwregering tijdens de
bezetting.

Productie voor de vijand is strafbaar. Toch besluit het comité Galopin, een financieel-economische schaduwregering met vertegenwoordigers van de haute finance en de industrie, in juli 1940 dat het beter is voor Duitsland te werken. België is niet zelfvoorzienend voor zijn voedselproductie, import is nodig. Door de Britse blokkade kan die enkel uit Duitsland of door Duitsland gecontroleerde gebieden komen. Om die import te betalen is export nodig van industriële producten. Produceren voor Duitsland kan bovendien wegvoering van Belgische arbeidskracht naar Duitsland (zoals in de Eerste Wereldoorlog) vermijden: de nazi’s zullen immers geen massale werkloosheid tolereren. Handhaven van de productie laat toe de controle over de ondernemingen in Belgische handen te houden en maatregelen te nemen om de naoorlogse concurrentiepositie te vrijwaren. De doctrine is echter geen vrijbrief om voor Duitsland te werken: een aantal beperkingen zijn ingebouwd. Wapens en munitie mogen niet worden geproduceerd. De behoefte aan ingevoerd voedsel bepaalt het maximum exportvolume. Het advies is om beslissingen over het al dan niet aanvaarden van Duitse bestellingen te nemen in de schoot van de sectorfederaties. Zo wil men vermijden dat een order wordt aanvaard uit concurrentieoverwegingen.

De doctrine krijgt navolging in de sectoren gecontroleerd door holdings, vooral de Waalse zware industrie (kolen, staal, metaal). In die sectoren worden beslissingen over ‘verdachte’ Duitse bestellingen in overleg genomen en zo soms geweigerd. Wanneer de Duitsers de druk opvoeren geeft men uiteindelijk toch toe of komt het tot een compromis. Het accent ligt op het heelhuids door de oorlog loodsen van de Belgische economie. Produceren is daarvoor een noodzaak, al is het maar om de controle over de ondernemingen in Belgische hand te houden

Strafbaar? Een casus.

Dit beleid van de Galopin-doctrine verhoogt na de oorlog de drempel om te vervolgen wegens economische collaboratie. Men gebruikt bovendien het argument dat produceren in België de wegvoering van arbeiders naar Duitsland heeft verhinderd of verminderd. Ook verwijst men naar de steun aan weggevoerde arbeiders tijdens de bezetting, zoals het geven van extra voedsel of illegale loonsverhogingen. Zo bestaat na de oorlog bij de arbeiders begrip en zelfs steun voor de productie voor Duitsland, waar ze zelf als het ware ‘medeplichtig’ aan waren.

Hoewel de vervolging van de economische collaboratie een beleidsprioriteit is voor het militair gerecht, worden in de praktijk enkel de ondernemers gestraft die goederen met een militair karakter hebben geleverd, verder zijn gegaan dan hun sectorgenoten, kennelijk enkel uit winstbejag hebben gehandeld of hun productie hebben aangepast om aan de Duitse vraag te voldoen. Vaak gaat het om kleine of middelgrote bedrijven die van de bezettingscontext gebruik konden maken om snel te groeien.

Toch is het duidelijk dat er erg veel randfactoren een rol spelen in de al dan niet bestraffing van bepaalde bedrijven. Lees hier de casus van twee textielbedrijven in België en los de bijhorende vraagjes op.

 

4.5. Sociaal en cultureel

4.5.1. Sociale en culturele realiteit

Een avondje uit in bezet België

De oorlogsomstandigheden maken geen einde aan het cultuurleven in België, maar situeren het wel binnen een nieuw krachtenveld.De cultuurpolitieke verantwoordelijken binnen het Duitse bezettingsbestuur opteren voor een gematigde cultuurpolitiek: zij proberen het cultuurleven in België af te stemmen op Duitsland, maar streven in tegenstelling tot de SS-organisaties geen plotse nazificatie na. Omdat zij de territoriale status quo willen bewaren, weerhouden zij zich van een eenzijdige bevoordeling van de Vlaamse cultuur. Zij bevorderen ook initiatieven die de Germaanse wortels van de Waalse cultuur benadrukken.

Binnen deze cultuurpolitieke krijtlijnen kan zich weinig vernieuwing voordoen. De vraag naar cultuur onder de bevolking is echter groot en wordt minder dan voorheen door de buitenlandse markt ingelost.

Concreet gebeurt er het volgende: filmprogrammatie komt in handen van de bezetter die een duidelijke voorkeur uitspreekt voor vlaamsgezinde films en er mogen niet langer films vertoond worden die kritiek geven op de nazileer of van een Joods regisseur zijn. Er worden veel Duitse propagandafilms geprogrammeerd (bv. Hitlerjunge Quex of Ein Man will nach Deutschland) waarin de Fürher, het eigen land en het Duitse heroïsme worden geprezen. Andere films (onschuldige komedies als 'Antoon, de flierefluiter' of 'Janssens en Peeters, dikke vrienden', die erg populair waren tijdens de sombere oorlogsjaren) werden verplicht voorafgegaan door een Duitse 'Wochenshau', nieuwsberichten die de roemrijke Duitse overwinningen in de verf zetten. Het toneel vertoont een soortgelijke evolutie en ook bij opera komt er een sterke nadruk te liggen op Duitse werken (bv. Richard Wagner). Er ontstaat een scherpe censuur.

jazz is als nieuw muziekgenre te populair bij de Belgische bevolking om het helemaal te verbieden (Het nazi-regime beschouwde jazz als 'onbeschaafde negermuziek'), maar men poogde wel om een duidelijke voorkeur te geven aan tradtionele muziekstromingen (harmonieën en fanfares) en volksdansen eerder dan het toen moderne 'swing'. Ook in de beeldende kunst worden er strenge regels opgelegd (die elke vorm van niet realistische kunst strafbaar maken) en komt er een duidelijke eis naar heroïsch-realistische kunst.

 

Op het vlak van literatuur komt er een lijst met verboden boeken (oa. van alle Joodse schrijvers) die zich kritisch zouden uitlaten en er is een strenge controle op wat er uitgegeven mag worden.Vooral de vertaling van Duitse boeken wordt aangemoedigd en de bibliotheken worden uitgezuiverd van 'Duitsvijandige' werken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Angst

Heel snel wordt de bezetting van het grondgebied een synoniem voor ontbering. Het alledaagse gezinsleven was getekend door angst en onzekerheid om in het eigen onderhoud te kunnen voorzien. Veelal moest er, zoals al gezegd, gebruik gemaakt worden van illegale manieren om in het levensonderhoud te kunnen voorzien (smokkelen, zwarte markt...) waardoor er ook steeds een pakkans verbonden was aan de simpele bezigheid van overleven.

Ook de kinderen droegen hier de gevolgen van: Belgische families hebben zowat een tekort aan alles: voedsel, kleding, brandstof voor de verwarming....Naar school gaan wordt moeilijk door de bombardementen en de vernieling van de gebouwen, door de opeising of de bezetting van de scholen door de troepen (door de Belgen, Duitsers en later tijdens de bevrijding de geallieerden), maar ook door de pogingen van de bezetter om de schoolprogramma’s aan te passen. Met weinig resultaat overigens.Ze werden regelmatig ingezet om te overleven, al dan niet wettig: de restjes van de oogst van de velden halen, stropen, de zwarte markt, diefstal en heling... De oorlog was overal en raakt ook aan de verbeelding van de kinderen. Ze maken zich ervaringen eigen waarmee ze direct geconfronteerd worden of die ze overhoren in de gesprekken van de volwassen, en dat doen ze op hun eigen manier. Hun spelletjes, hun kindertekeningen en hun verzamelde herinneringen getuigen, soms vele decennia na het conflict, van het zware juk dat de oorlog op hun kindertijd legde.

Een Duitse propagandaposter die de noodzaak
van verduistering in de verf zette. Het fungeerde
volgens hen als een 'magneet' voor bommen.

Daar kwam bij dat het dagelijkse leven getekend was door maatregelen die het sociale leven zwaar beperkten: er was een avondklok die stelde dat café's moesten sluiten om 22u30, burgers mochten zich enkel op de straat begeven tussen 05:00 en 23:00u, samenscholingen (lees: een groepje vormen) op straat was verboden samen met stakingen of het lezen/verspreiden van pamfletten. Elke vorm van 'Duitsvijandige' berichtgeving via radio, dagbladen of tijdschriften was strafbaar, evenals het beluisteren of lezen ervan. Om de zaken letterlijk en figuurlijk 'somber' te maken was er ook de verplichte verduistering van ramen, straatverlichting en voortuigen om de bombardementen van de geallieerden te bemoeilijken. Dus geen verlichte etalages of reclames meer.De eigenlijke bombardementen waren in de eerste drie oorlogsjaren eerder beperkt, maar naarmate de geallieerde invasie naderde, werden ze opgevoerd in hevigheid en vielen er bommen op verschillende Belgische steden.

Hieronder zie je en interactieve kaart over waar de geallieerden bombardementen uitvoerden. Vooral bij bombardementen in Kortrijk en Oostende vielen veel burgerslachtoffers.

 

Het ergste waren echter de bombardementen met de V-raketten die vielen in de laatste periode van de oorlog, wanneer de Duitsers poogden om de geallieerden in België terug te duwen. Voor de V2-raket was moeilijk te richten op strategische doelwitten en maakte veel burgerslachtoffers.

Het uiteengereten lichaam van een Engelse soldaat op een kruispunt in Antwerpen na een V2 aanval

4.5.2. Sociale en culturele collaboratie

Kunst en collaboratie

Schrijver-priester Cyriel Verschaeve met Nazi-
commandanten op een herdenking van WOI

De Duitsers kunnen met hun ‘culturele diplomatie’ vertrekken van bestaande contacten.

Streekauteurs als Ernest Claes, Felix Timmermans en Stijn Streuvels zijn al voor de oorlog erg populair in Duitsland en ze blijven het goed doen. Hun thematiek van de gehechtheid aan de ‘eigen bodem’ vindt weerklank in de nazistische bloed-en-bodem-gedachte. Streuvels’ roman De Vlaschaard bijvoorbeeld wordt in de oorlog verfilmd en gebruikt voor propagandadoeleinden. Ook andere Vlaamse auteurs blijven tijdens de oorlog actief, zoals Willem Elsschot, Maurice Gilliams en Gerard Walschap. Toch zijn die auteurs niet nationaalsocialistisch.

Ook bij de beeldende kunsten verloopt de culturele toenadering tussen Duitsland en Vlaanderen zeer snel: contacten tussen kunstenaars en intellectuelen bestaan reeds voor de oorlog. De ontmoeting tussen de Vlaamse en de Duitse kunst wordt voorgesteld als een "gelukkig weerzien” tussen twee artistieke vormen die nauw verbonden zijn. Door middel van de artistieke gelijkenissen tussen Vlaanderen, Wallonië en Duitsland wil men, aanvankelijk stilzwijgend maar later meer uitgesproken, ijveren voor een integratie van België in een Germaans Europa. Bij de bevrijding komt de kwestie van de vervolging naar voren.

Schilder Albert Servaes ontmoet Goebbels in Duitsland

Maar ook hier doemen dezelfde vragen op in de kantlijn: mag men een kunstenaar alleen maar beoordelen op basis van zijn deelname aan een tentoonstelling in een vijandig/bezet land? De motieven voor een dergelijke keuze zijn soms complex: dwang, de wil om zijn loopbaan voort te zetten in oorlogstijd, geldnood enz. Toch zijn sommigen duidelijk schuldig aan culturele collaboratie: In de beeldende kunst wordt Albert Servaes ter dood veroordeeld: door met zijn schilderkunst de toenadering tussen de Duitse en de Vlaamse kunst op te hemelen, heeft hij een rechtstreekse bijdrage geleverd tot de propaganda voor de annexatie van Vlaanderen bij het Derde Rijk. De kunstenaar vertrekt in ballingschap aan het einde van de oorlog en wordt bij verstek veroordeeld. Hij woont voor de rest van zijn leven in Zwitserland. In de literatuur staat met name het werk van bijvoorbeeld Cyriel Verschaeve ten dienste van de nazi-ideologie. Bekijk het onderstaande filmpje hoe bv. Verschaeve nog tot lang na de oorlog een rol speelde in het vlaams-nationalisme.

Impact van Cyriel Verschaeve op de Vlaamse Beweging

Pers en collaboratie

Tot aan de Duitse inval, kan het perswezen als één van de belangrijkste informatiemiddelen beschouwd worden en was zij ook ‘vrij’. Het bezettingsregime zal hier de facto een einde aan stellen. Vanaf 19 mei 1940 verschijnen er geen vrije kranten meer. De Propaganda-Abteilung (PA) gaat snel een perswezen uit de grond stampen dat zich naar de ‘nieuwe orders’ schikt. Eerst zijn er de zogenaamde ‘gestolen titels’: publicaties die voorheen bestonden en waaruit de legitieme eigenaars en soms ook de redacties verwijderd zijn. Het gaat om Le Soir en Het Laatste Nieuws. Met een relatief gematigd gelaat, zullen ze aanzienlijke oplages halen (meer dan 300.000 exemplaren).

KB_JB723_1940-10-11_01_000-00001
'Volk en staat' was een krant die de bezetter en zijn ideologie
ondersteunde.

Vervolgens gaat het om kranten die reeds voor de oorlog bestonden en hun activiteiten als dusdanig kunnen verderzetten. Een opiniepers die al sympathiseerde met extreemrechts: Volk en Staat (Vlaams Nationaal Verbond, VNV), Le Pays réel (Rex), De Dag, Cassandre; of, veel talrijker, kranten van katholieke signatuur die niet van het toneel willen verdwijnen, maar van titel zullen veranderen: De Standaard wordt bijvoorbeeld Het Algemeen Nieuws. Ondanks hun gematigde toon, zullen vele toch een verbod opgelegd krijgen omdat ze de censuur proberen te omzeilen. Hoe zeer ze zich ook autonoom willen opstellen, ze ondergaan allemaal een vorm van censuur, autocensuur en een ‘marsroute’ die uitgestippeld wordt door de PA. Ze zijn ook afhankelijk van de persberichten van het agentschap Belgapress, een filiaal van het Deutsche Nachrichten Buro. Indien ze zich niet schikken naar de richtlijnen, dan volgen er sancties: reprimandes, boetes, schorsingen, de definitieve opheffing…

Maar zowel in het zuiden als in het noorden van het land zijn er ook enkele intellectuelen die beslissen om zich te associëren met de media (tijdschriften, dagbladen, radio) die afhangen van de Propaganda-Abteilung. Ze worden meegesleept door politieke passie, zijn gemotiveerd door opportunisme of door een drang naar voldoening. Zij worden de spreekbuis van de Nieuwe Orde.

 

Verraad door verklikking

Een handgeschreven briefje van een verklikker

De praktijk van de verklikking is erg verscheiden. Niet alleen door de bezetter geviseerde groepen

als Joden, verzetslieden of werkweigeraars worden onder meer door leden van collaborerende groeperingen verklikt, maar ook wie een anti-Duitse belediging uit, van het Duitse leger steelt of naar de Britse radio luistert, loopt het risico door buren, collega’s of familieleden aan de bezetter overgeleverd te worden. Verklikkingen zijn dus zeker niet louter ideologisch geïnspireerde misdrijven, maar enten zich ook op bestaande conflicten, waarbij één van de twistende partijen wraak wil nemen op de tegenstander.Daarnaast kan verklikking ook een meer ambtelijk karakter aannemen, wanneer mensen door beroepsverplichtingen in contact komen met de bezetter. Denk hierbij aan een burgemeester die lijsten van werkloze arbeiders uit zijn gemeente opstelt voor de bezetter of een procureur die de namen van gekende communisten doorgeeft. Het is dan steeds de vraag of de verklikking het rechtstreekse gevolg is van een Duits bevel of net vrijwillig en met veel ijver voldoet aan de wil en de politiek van de bezetter.

Verklikking aan de vijand zorgt bij de bevolking lange tijd voor beroering en controverse en vindt weinig genade bij de publieke opinie. Dit uit zich onder meer in een grote aangiftebereidheid meteen na de bevrijding. Maar toch blijkt de bestraffing van verklikking na de oorlog problematisch. Eerst en vooral is het vaak moeilijk om de verklikking zelf te bewijzen, in het bijzonder wanneer het gaat om een mondelinge verklikking of wanneer een verklikkingsbrief door de bezetter vernietigd is en dus onmogelijk als bewijsmateriaal kan dienen. Hierdoor eindigen processen wegens verklikking vaker in een vrijspraak dan bij alle andere vormen van collaboratie. De militaire rechtbanken kunnen daarom lang niet altijd voldoen aan de roep van de bevolking om verklikkers streng te straffen.

4.6. Verzet

Weerstand tegen de bezetting

Reeds in de zomer van 1940 weigeren mannen en vrouwen de bezetting te aanvaarden. Hieruit ontstaat een engagement dat zich vertaalt naar acties tegen de bezetter en het milieu dat hen steunt. Het verzet krijgt aanvankelijk vorm bij de milieus van oudstrijders waar een germanofoob patriottisme overheerst. Deze weerstand is al meteen duidelijk van bij de eerste maanden van de bezetting, door de hulp aan Britse soldaten die naar Groot-Brittannië willen terugkeren, de oprichting van beginnende cellen van inlichtingendiensten, het opstellen van verschillende clandestiene pamfletten en door de deelname aan vaderlandslievende manifestaties. Een andere fundamentale waarde van het verzet is het antifascisme. Dat wordt voor de oorlog vooral gedragen door de Kommunistische Partij van België (KPB). Na de Duitse invasie in de Sovjet-Unie in juni 1941, engageren de communisten zich volop voor de bevrijding van het grondgebied.

Groei tijdens de oorlog

Begin 1942 telt de georganiseerde weerstand nog maar enkele honderden cellen, vooral geconcentreerd in de grote steden en in de industriegebieden van Wallonië. Stilaan groeit ze en in de zomer van 1944 is ze verspreid over het hele grondgebied. Ze telt dan plusminus 150.000 leden, wat ongeveer 3% vertegenwoordigt van de bevolking tussen 16 en 65 jaar.

Deze ontwikkeling is deels het gevolg van de verontwaardiging over de deportatie van de Joden in de zomer 1942, en van het in voege treden in oktober van hetzelfde jaar van de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Er komt een brede verzetsbeweging op gang. De integratie van de werkweigeraars in de clandestiene structuren en vooral de onderlinge betrokkenheid die nodig is om de tienduizenden onderduikers ter hulp te schieten, verbreedt de basis van het verzet, dat zich vanaf dan ook op platteland ontwikkelt. De evolutie van de internationale situatie vanaf eind 1942 - met name de Sovjetoverwinning in Stalingrad (begin 1943), de Italiaanse capitulatie (zomer 1943) en de ontscheping in Normandië (juni 1944) – doen het aantal leden stijgen.

Vooral de invoering van de verplichte tewerkstelling liet veel mensen onderduiken op het platteland en in de bossen, waar ze zich dan aansloten bij het verzet.

Passief verzet: de burgers

Een stakingspamflet roept op tot algemene staking
om de terreur van de bezetter aan te klagen

Er waren verschillende manieren om deel te nemen aan passief verzet. Gezien de strenge regels van de bezetter zou het luisteren naar jazz of het dansen van swing al kunnen beschouwd worden als vormen van passief verzet. Er zijn kunstenaars die geheime tentoonstellingen organiseren in kelders; het bezoeken van zo'n tentoonstelling kan ook gelden als 'passief' verzet. Het luisteren naar Belgische radio (die door de regering werd uitgezonden vanuit Londen), kan ook tot passief verzet worden gerekend.

Staken was de meest voorkomende vorm van openlijk passief verzet en gebeurde dikwijls op symbolische datums, zoals 10 mei (verjaardag van de inval), 21 juli (nationale feestdag) en 11 november (Duitse overgave in 1918). De grootste staking brak uit op 10 mei 1941 in de staalfabrieken van Cockerill-Sambre in Seraing. Al snel waren ten minste 70.000 arbeiders in de ganse provincie Luik in staking. De Duitsers verhoogden de lonen met 8% en de staking stopte snel.

 

Actief verzet: een kleinschalige burgeroorlog

Bij een treinontsporing in Heverlee komen verschillende
Duitse soldaten en officieren om het leven.

De verhoogde afkeer van de Duitsers zorgt ook voor een steeds grotere deelname aan het actieve

verzet. Er heerst vooral rancune tegenover de collaborateurs die de bezetter steunen in haar steeds repressiever wordende regime. In de loop van de bezetting ontwikkelen verzetsgroepen allerlei activiteiten om de Duitsers en collaborateurs te ondermijnen. Voorbeelden daarvan zijn sabotage, de sluikpers, gewelddadige aanslagen en het verzamelen van inlichtingen voor de geallieerden. De bezettingsmacht bestrijdt deze verzetsactiviteiten uit alle macht. Dit leidde tot een bloedig opbod tussen de twee kampen.

Met hun acties overtreden verzetsmensen niet alleen de Duitse, maar soms ook de Belgische wet. In theorie zijn ze daardoor ook voor de Belgische justitie strafbaar. Soms ligt dat voor de hand, bijvoorbeeld als het om geweld tegen personen gaat. Moord en het “vrijwillig toebrengen van verwondingen of slagen” zijn immers strafbaar. Maar ook in sommige minder voor de hand liggende gevallen overtreden verzetslui de Belgische wet. Zo is het verboden om geschriften uit te geven of te verspreiden waarop de naam en woonplaats van de schrijver en drukker niet worden vermeld – wat natuurlijk geldt voor de sluikpers. Verregaande pesterijen tegen collaborateurs, zoals het ingooien van ruiten en het bekladden van gevels met hakenkruizen, kunnen beschouwd worden als misdrijven tegen eigendommen. Dit bracht de Belgische ordediensten soms in een moeilijk parket.

Een bekende Belgische verzetsdaad is het stoppen van het twintigste treinkonvooi, een trein die Joden vanuit Mechelen naar Auschwitz aan het vervoeren was.

Erfenis

Ook al kan het verzet de greep van de Duitsers op het land niet merkbaar verzwakken, toch betekent ze een ernstige hindernis voor deze laatste - vooral vanaf de herfst van 1943 wanneer ze de sabotage begint op te drijven. Bovendien maakt de hulp geboden aan de  geallieerden tijdens het bevrijdingsoffensief het mogelijk om de bevrijding van het Belgisch grondgebied te versnellen.

Dankzij het engagement van het verzet worden er tienduizenden documenten verzameld en overgemaakt aan de Belgische en Britse diensten in Londen. Honderden piloten, verzetstrijders, belangrijke publieke figuren en toekomstige soldaten zijn daarenboven overgebracht naar Groot-Brittannië via ontsnappingsroutes.

Verschillende aanslagen maken een eind aan het optreden van de verklikkers. Net zoals de clandestiene pers, hebben ze zowel een moreel als een politiek doel: de bevolking ontraden om over te lopen of om de bezetter verder nog te steunen. Door haar nauwe contacten met de Belgische regering in Londen vergemakkelijkt het verzet daarenboven het heropstarten van het publieke leven na de bevrijding. Bovendien draagt ze bij tot het verhogen van het krediet dat België heeft bij de overwinnaars van het conflict.

Tenslotte is haar waarde ook humanitair. Dankzij verzetslieden ontsnappen heel wat soldaten en duizenden werkweigeraars aan moeilijke levensomstandigheden en aan een onzeker lot. Duizenden Joden kunnen onderduiken en ontsnappen daardoor aan een zekere dood.

Ondanks deze positieve balans, dikwijls het resultaat van zware opofferingen (tienduizenden weerstanders worden gearresteerd en ongeveer 15.000 worden geëxecuteerd), laat het verzet een bescheiden erfenis na. Haar reputatie is soms bezoedeld door een overdaad aan geweld (moeilijk te verantwoorden aanslagen, diefstal voor persoonlijk gewin) en door het kunstmatig doen aangroeien van het aantal leden bij de bevrijding. Daarenboven worden haar activiteiten in september 1944 zeer miskend door het grote publiek, wiens dankbaarheid vooral uitgaat naar de geallieerden.