De vlakke figuren op een rij.
1. Driehoek
Willekeurige driehoek:
Er zijn drie zijden en drie hoeken.
De som van de hoeken is 180º.
Gelijkbenige driehoek (links):
Twee zijden zijn even lang.
De twee basishoeken zijn gelijk.
Gelijkzijdige driehoek:
Alle drie de zijden zijn even lang.
De hoeken zijn 60º.
Rechthoekige driehoek:
Er is een rechte hoek. Een rechte hoek is een hoek van 90º.
2. Rechthoek (vierhoek)
Er zijn vier rechte hoeken.
De tegenover elkaar liggende zijden zijn evenwijdig en even lang.
3. Vierkant (vierhoek)
Een vierkant is een rechthoek met vier gelijke zijden.
4. Parallellogram (vierhoek)
De tegenover elkaar liggende zijden zijn evenwijdig en even lang.
5. Ruit (vierhoek)
Een ruit is een parallellogram met vier gelijke zijden.
6. Trapezium (vierhoek)
Twee zijden lopen evenwijdig.
7. Veelhoek
Een veelhoek heeft drie of meer zijden. Hiernaast is een vijfhoek te zien.
Bij een regelmatige veelhoek zijn alle zijden even lang.
8. Cirkel
Een cirkel heeft een middelpunt.
De middellijn (diameter) is een lijn door het middelpunt. De straal loopt van het middelpunt naar de cirkel.
De diameter is twee keer de straal.