Periode 7 staat in het teken van het examen thema:
TIJD
Kunst heeft het vermogen de tijd te kunnen vervormen; te vertragen, stil te zetten of er doorheen te reizen. Juist daarom biedt de kunst een kader waarbinnen we naar tijd kunnen kijken. Veel kunstenaars hebben zich op verschillende manieren bezig gehouden met het fenomeen tijd.
De tijd waar we ons tegenwoordig aan houden is gebaseerd op die van een atoom-klok; de meest nauwkeurige klok die op dit moment bestaat. Deze klok gaat uit van trillingen van atomen, en is nauwkeurig tot op een seconde per duizenden jaren. Sinds de komst van deze atoomklok is de duur van een seconde niet meer gebaseerd op de zon of de draaiing van de aarde, maar op de tijd die nodig is om in een cesium atoom 9.192.631.770 trillingen te tellen.
Op deze site vind je alle theorie, vragenlijst, praktijkopdracht, beoordeling schema en nog veel meer...
Cijfers:
Deze periode telt je
- Theorie TOETS: 2x mee
- Praktische opdracht: 3x mee
BEELDENDE MIDDELEN
Beeldende middelen
Inleiding beeldende middelen
We werken binnen de vakken tekenen en handvaardigheid met de beeldede middelen. Dit zijn middelen die je nodig hebt om een beeld/ werkstuk te maken.
We delen deze beeldende middelen in in 3 groepen;
-materialen
-technieken
-beeldaspecten
Zonder deze middelen kun je geen beeldend werk maken.
Dus als je een beeldend werk wilt maken zul je materiaal nodig hebben, bijvoorbeeld verf. De verf blijft netjes in de pot zitten als jij er niets mee doet, dus moet je een (schilders)techniek gebruiken om de verf op je papier te krijgen. Dit kan bijvoorbeeld door met kwasten de verf op te brengen, kan ook door met verfrollers te werken, te tamponeren of wat jij maar bedenkt. Ook het materiaal hout zul jij moeten bewerken, je past een techniek toe, bv. beitelen, om van het blok hout een beeld te maken.
Beeldaspecten
Bij groen denk je aan kleur, bij een cirkel aan een vorm en als het s' avonds schemert aan het licht. Kleur, vorm en licht zijn de belangrijkste beeldaspcten. De beeldaspecten zijn zo de bouwstenen van je beeldende werk. Immers zonder het beeldaspect Licht zie je niets en blijft het een zwart vlak. Als je begint met tekenen teken je namelijk lijnen (beeldaspect lijn). Die lijnen worden vormen (beeldaspect vorm), die vormen kun je weer inkleuren (beeldaspect kleur). Vormen kun je voor eklaar zetten, dit geeft ruimte/ dipete (beeldaspect ruimte), enz. Beeldaspectenkun je zo inzetten om je boodschap - dat wat jij de kijker wilt vertellen - duidelijker naar voren te laten komen. Oftewel; met de beeldaspecten bouw je je beeldend werk op.
Beeldende middelen zijn de middelen die je nodig hebt om een beeld/ kunstwerk te maken.
De beeldende middelen zijn in te delen in 3 groepen; materiaal, techniek en beeldaspecten.
Zie het schema hieronder van Dr. Stein.
BEELDASPECTEN :
1. Uitleg beeldaspect: PUNT/LIJN
Beeldaspect Punt/ Lijn
Beeldaspecten Punt en Lijn
Een punt alleen zegt eigenlijk niets. Meerdere punten gaan we met elkaar verbinden. In onze ogen verbeelden we 2 punten automatisch tot een lijn, 3 punten tot een driehoek, enz. Wij willen samenhang zien ook al bestaat die niet altijd. Lijnen maken vormen.
Veel punten samen kunnen een vorm of vlak vormen. Franse schilders als Seurat en Signac hoorden bij het Pointillisme. Die schilders zetten kleine likjes verf vlak naast elkaar op het doek. Van een afstand vervagen de puntjes en zien we kleurige herkenbare vormen.
Lijnen hebben verschillende eigenschappen;
-lijnsoort
-lijndikte
-lijnvoering
Lijnsoort: er zijn verschillende manieren om lijnen te tekenen. Recht, gebogen, onderbroken of doorlopend, kronkelend of vloeiend, slingerend of golvend.
Lijndikte: de dikte van de lijn kan verschillen van heel dun tot heel dik en zwaar. Dikke, doorlopende lijnen maken een krachtige indruk. Dunne, onderbroken lijnen lijken gevoelig.
Lijnvoering: de druk die je gebruikt bij het tekenen, bv. voorzichtig, onzeker, zoekend of stevig.
Een lijn die om een vorm heen getekend is noem je Contour of omtreklijn. De vorm wordt hierdoor benadrukt. Zie hier boven in de tekening van Picasso, om gezicht en kragen zie je omtreklijnen.
Arcering is een structuur van lijntjes, dicht tegen elkaar, om een vlak te vullen. Er zijn verschillende soorten arcering zoals; parallelarcering, kruisarcering, recht, gebogen, licht, zwaar of in verschillende richtingen. Ze bepalen het karakter van de tekening en je kunt ze maken met allerlei tekenmaterialen. Lijnen dicht bij elkaar geven een donker vlak, zet je de lijnen verder uit elkaar dan wordt het lichter.
Lineair is een ander woord voor lijnachtig, uit lijnen opgebouwd. Kan ook bij ruimtelijk werk: opgebouwd uit lijnvormige elementen zoals ijzerdraad, pitriet, touw of garen.
De Lijnrichting is de richting waarin de lijnen zijn getekend. Lijnrichtingen zijn verschillend maar de richting van rechts naar links overheerst hieronder.
Vragen bij beeldaspect lijn:
-Wat voor type lijnen zijn gebruikt? Waarom zou de kunstenaar voor deze lijnsoort hebben gekozen?
-Is er gebruik gemaakt van omtreklijnen en/of arceren? Geef aan/ beschrijf waar je dit ziet in de afbeelding.
- Overzicht begrippen - PUNT/LIJN
Klik voor vergroting
2. Uitleg beeldaspect: ORDENING/ COMPOSITIE
Uitleg Beeldaspect Ordening/ Compositie
Ordenen/ stuctuur aanbrengen/ groeperen doen we allemaal. Als je je kamer opnieuw gaat indelen of als je een foto gaat maken. Je maakt keuzes waar de dingen moeten komen te staan. Dit noemen we Compositie.
Kijk naar het schilderij hieronder. De maker heeft keuzes gemaakt in welke vrucht waar moet liggen, welke richting ze op moeten liggen, hoe groot ze op het schilderij moeten komen, waar het licht weg moet komen, enz. Hier ziet het er in ieder geval overzichtelijk uit.
Horizontale compositie
Compositie = een manier van ordenen, indelen, groeperen of structuur aanbrengen, een ander woord voor ordening of vlakverdeling. Je kan zo een element de aandacht geven of juist niet. Je maakt dus keuzes wat betreft ruimte, licht, kleur en vorm. Denk ook maar eens aan het indelen van je slaapkamer of de indeling van de pagina in de krant of tijdschrift. Bij het maken van een foto van je vriend(inn)en ben je ook bezig met de compositie; wie moet waar, is iedereen goed te zien, jij een beetje naar links, jij een beetje bukken, enz. Met je compositie kun je dingen laten opvallen en speciale effecten bereiken zoals spanning, beweging, rust en onrust.
Een punt binnen een beeldend werk dat de aandacht trekt noem je een aandachtspunt. Je aandacht gaat naar dat punt zonder dat je dat bewust doet. Punten die aandacht trekken zijn;
-lichte plekken in een donkere omgeving
-snijpunten van overheersende lijnen
-primaire kleurvlakken
-verdwijnpunt bij centraalperspectief
-hoekpunten in compositieschema’s
-gezichten en handen
-ogen die je aankijken
De kunstenaar kan kiezen, bv. een strakke, losse of chaotische compositie. Met zijn compositie kan hij:
-bepaalde dingen laten opvallen (aandachtspunten)
-speciale effecten bereiken, zoals rust, onrust, spanning of beweging.
Beeldassen/ Beeldlijnen:
Beeldassen, of beeldlijnen, zijn al dan niet zichtbare lijnen waarmee de kunstenaar binnen het kader (werkruimte van de kunstenaar) tot een zekere organisatie komt. Beeldassen spelen een belangrijke rol. Dit zijn lijnen die écht zichtbaar zijn, of die je je met wat fantasie kunt voorstellen en waarmee de beeldelementen geordend zijn. Het zijn grote opvallende lijnen binnen een kunstwerk. Horizontale en verticale beeldlijnen zorgen zo voor een statische (rustgevende) compositie, schuine en kromme lijnen kunnen een dynamisch en bewegelijk effect opleveren.
Onder de opbouw van een kunstwerk ligt vaak een schema verborgen, dit noemen we een compositie(grond)vorm ofcompositieschema. Zo zijn er verschillende composities waarmee de kunstnaar zijn werk opbouwd, orde aanbrengt. Bv:
1 Geometrische compositie
2 Centrale compositie
3 Diagonale compositie
4 Over-all compositie
5 Driehoeks (piramidale) compositie
6 Symmetrische compositie
7 Asymmetrische compositie
8 Statische compositie
9 Dynamische compositie
1 Geometrische compositie:
De ordening heeft een meetkundig karakter, het lijkt of de kunstenaar alles langs een lineaal heeft neergezet. Je kunt er een geometrisch figuur (3hoek, 4kant, rechthoek of cirkel) omheen zetten. Morandi bereikt een statische indruk door overheersende horizontale en verticale lijnen en de gelijkmatige vlakverdeling.
2 Centraal compositie:
(het belangrijkste onderdeel van) de voorstelling is in het midden van het beeld geplaatst. Meestal is hierom heen meer omgeving te zien. Bij een portret spreek je meestal van een centraal compositie.
3 Diagonaalcompositie:
De ordening loopt via een denkbeeldige diagonaallijn op het beeldvlak. Een compositie met schuine richtingen maakt dat het een diagonale compositie is, deze geeft een dynamische (bewegelijke) indruk.
4 Overall compositie (verspreide compositie):
Het is een overzichtelijke manier van ordenen, waarbij geen van de afgebeelde elementen extra nadruk krijgt. Alle elementen zijn regelmatig over het beeldvlak verdeeld, dus er is nauwelijks of geen sprake van overlapping en hierdoor wordt het afgebeelde erg plat.
5 Driehoeks compositie:
Het belangrijkste element van de compositie valt binnen een denkbeeldige driehoek. Dit levert een rustig en evenwichtig beeld op. In een ruimtelijk beeld spreek je van een Piramidale compositie. Je ogen volgen de lijnen en komen bij de hoekpunten uit, hier kun je iets belangrijks (bv. het hoofd) neerzetten.
De elementen zijn binnen een 3hoek geordend
6 Symmetrische compositie en vormen:
Een deel van de compositie wordt min of meer gespiegeld afgebeeld. Links en rechts is het beeldvlak grotendeels evenredig gevuld. Deze vorm van compositie kan verticaal, horizontaal, diagonaal of meerzijdig symmetrisch zijn. Een symmetrische compositie heeft vaak een rustig, statisch effect.
7 Asymmetrische compositie:
Het midden van het beeld kan op geen enkele manier in twee gelijke helften worden gedeeld. Een asymmetrisch compositie zorgt voor spanning en onrust.
8 Statische compositie:
Statisch betekent 'stilstaand' of 'rust'. De onderdelen in de compositie zijn in evenwicht met elkaar.
Evenwicht in een compositie krijg je door:
- opvallende horizontale en verticale lijnen binnen het beeld
- symmetrie
- weinig 'beweging'
- gelijkmatige verdeling van vormen en kleuren over het beeldvlak
9 Dynamische compositie:
Dynamisch betekent 'beweeglijk' of 'in beweging'. Er wordt dus gesuggereerd (lijkt alsof) er beweging is.
Dynamiek in een compositie krijg je door:
- diagonale of schuine richtingen
- gebogen, ronde of golvende lijnen overheersen
- gebruik van verschillende vormen
- beweeglijke vormen
- ritmische herhalingen van vorm, kleur en/of richting.
Compositie voor 3D werken
Voor ruimtelijke beelden gelden niet alle compositieschema's. Als een beeld een duidelijk vooraanzicht heeft dan kun je de 2dimensionale compositieschema's toepassen. Op de beelden die geen vast aangezicht hebben, maar die je van meerdere kanten kunt bekijken, kun je geen 2dimensionale compositieschema's toepassen. Je kunt je voorstellen dat elke stap die je om het beeld heen zet een ander beeld oplevert.
Waar je nu staat, of zit, bepaalt hoe je de ruimte om je heen ziet. Daar waar je staat noem je het standpunt. Als je je verplaatst verandert dus ook je standpunt. Je kijkt anders tegen de dingen aan, dat geeft een ander aanzicht. Aanzicht is dus de plaatst van waaruit je tegen iets aankijkt. Meestal de kant die het interessantst is. Elk aanzicht heeft een eigen compositie. Het aanzicht van het huis verandert steeds. Je standpunt verandert en dus ook hoe je tegen het huis aankijkt. Jij rijdt om de rotonde heen en het huis draait ook nog een rondjes op de rotonde. Je kijkt dus staads anders tegen het huis aan.
- Overzicht begrippen - ORDENING/ COMPOSITIE
Klik voor vergroting
3. Uitleg beeldaspect: LICHT
Video uitleg beeldaspect Licht
Zonder licht is er geen zicht. We hebben licht nodig om te kunnen leven, maar ook om kleuren te zien. Immers in licht zitten alle kleuren. Zonder licht is alles zwart. In de beeldende kunst is licht en de manier waarop licht valt erg belangrijk. Fotografen en kunstenaars maken dus bewust gebruik van een bijzondere lichtval.
Lichtbronnen
Een object dat licht uitzendt noemen we een lichtbron. De zon is de belangrijkste lichtbron. De kleur en sterkte van licht kan erg verschillen.
We hebben twee soorten lichtbronnen te maken namelijk de natuurlijke lichtbon en de kunstmatige lichtbron.
De natuurlijke lichtbronnen worden door de natuur gegeven, Gods lichtbron. Dit zijn de zon, bliksem en sterren. Het licht is sterk en wit.
De kunstmatige lichtbronnen zijn door de mens gemaakt. Denk aan lampen, een tv, mobiele telefoon, enz.
In een schilderij is licht, anders zou het een zwart schilderij zijn. In het schilderij hierboven zie je de lichtbron, namelijk de zon. Als de lichtbron in een schilderij te zien is noemen we dat een zichtbare lichtbron. Je kan dus zien welke lichtbron de voorstelling verlicht. Zien we de lichtbron zelf niet in het schilderij maar er is licht dan noemen we dat een verborgen lichtbron.
Als je direct door de lichtbron wordt belicht komt het licht duidelijk van 1 kant, het geeft veel schaduwen en laat verschillende tonen zien. Dit noem je direct licht. Het licht schijnt direct ,rechtstreeks, op het object. Bij indirect licht/ difuus licht daarentegen is er geen duidelijke lichtbron aan te wijzen. Er zijn geen duidelijke schaduwen te zien, het lijkt als op een bewolkte dag.Schaduwen zijn vaag en verder is alles even sterk belicht.
Meestal lijkt er in een schilderij of tekening ruimte te zitten. Dat is een vorm van optische illusie want het blijft natuurlijk een platte tekening. Deze ruimtewerking krijg je door licht en schaduwwerkingen en dit noem je plasticiteit. Kijk maar naar de afbeeldingen van Fabritius, het lijkt zo ruimtelijk dat je het gevoel hebt dat er een echte man voor een huis zit. Dit komt omdat Fabritius licht op het tafereeltje laat vallen en er schaduwen zijn. Onze hersenen raken nu in de war en laten ons diepte/ ruimte zien die er natuurlijk niet echt is, het is namelijk een schilderij = 2D = plat.
Als het verschil tussen licht en donker binnen een afbeelding heel groot is noem je dat Clair-Obscur. Het is dus een sterk contrast tussen licht en donker. Het felle licht tegen een donkere achtergrond zorgt voor een dramatisch effect, zoals in de afbeeldingen hieronder - denk aan een theatervoorstelling. Verder kun je als kunstenaar de ogen van de beschouwer/ kijker sturen. Denk maar aan de spotlights bij optredens. Wat wil jij als kunstenaar dat de mensen zien, of waar moet hun aandacht naar toe gaan?
Lichtrichting
Je ziet hier een schilderij van Georges de la Tour. Het licht komt van linksonder en zo benadrukt de schilder de bijzonderheid van dit kindje.
Als je naar de lichte plekken en de schaduwen in een schilderij kijkt dan kun je zien waar het licht vandaan komt. Dit noemen we de lichtrichting.
Als het licht komt van rechts of links de afbeelding in komt noemen je dit zijlicht. Door zijlicht ontstaat er aan de andere kant schaduw op de voorwerpen in de afbeelding.
Komt het licht van voren, het schijnt dus in je ogen, dan noemen we dit tegenlicht. Door tegenlicht ontstaat een silhouet. Dit zijn de donkere vormen in bv. een foto. je kijkt dan tegen de schaduwkant van een vorm aan.
Gaat het licht met je mee de afbeelding in dan heet dat meelicht. De slagschaduw van een voorwerp ligt dan achter het voorwerp.
Strijklicht is licht dat zijwaarts (bijna parallel) op het onderwerp van de foto valt. Het `strijkt` als het ware langs het onderwerp, hierdoor vallen alle oneffenheden extra op, de structuur valt meer op.
Als je kijkt naar het schilderij hieronder van Claesz kijkt zie je op de glimmende voorwerpen witte vlekken. Het licht wordt teruggekaatst en dit noemen we glimlichten. Glimlicht geven meer plasticiteit, ze geven het schilderij van Claesz meer diepte/ ruimte. Het licht dat door spiegelende voorwerpen weerkaatst wordt noem je weer indirect licht.
Schaduwen
Als er licht schijnt in een schilderij dan zijn er plekken waar het licht niet kan komen, dit zijn schaduwen. Dus zonder licht geen schaduw. Met licht en schaduw kun je een bijzondere sfeer oproepen.
De schaduw die op het voorwerp of de persoon zelf zit heet de eigen schaduw. De ene kant van het gezicht is belicht, dan is de donkere kant, de schaduwkant de eigen schaduw.
De schaduw die op de grond of een muur valt noem je de slagschaduw.
Een gebroken schaduw is een slagschaduw die ergens 'breekt'. De slagschaduw loopt dan bijvoorbeeld een stukje op de grond en breekt door verder te gaan op de muur.
Overzicht begrippen: LICHT
Klik voor vergroting
4. Uitleg beeldaspect: RUIMTE
Beeldaspect Ruimte uitleg video
Ruimte, Ruimtesuggestie en Standpunten
Optisch bedrog
We zien hier een straattekening. Deze tekening is plat, heeft geen diepte. Toch lijkt het of er in ruimte in zit. Onze hersenen worden voor de gek gehouden, dit noem je optisch bedrog, oftewel gezichtsbedrog.
Een tekening, foto, beeldscherm of schilderij (dit noem je het beeldvlak) is 2dimensionaal (het heeft een hoogte en een breedte). Hetbeeldvlak is de ruimte voor een kunstenaar, jij dus! In dit platte vlak kun je ruimte suggereren - het lijkt dus of er ruimte in je tekening of schilderij is. Dit lijkt alleen maar zo, echte ruimte kun je niet krijgen in een plat vlak, de voorstelling blijft plat.
Wat lijkt het veel diepte - ruimtesuggestie noem je dat
Ruimte
De ruimte in een schilderij wordt beperkt door de randen of het kader van het beeldvlak. Die ruimte binnen het kader is het domein van de schilder. De schilder vertaalt dus een driedimensionale werkelijkheid naar een tweedimensionale schijnbare ruimtelijkheid. Er zijn trucjes om ruimtelijkheid te suggereren in een plat vlak zoals overlapping, afsnijding, doorkijkjes, lijnperspectief, enz.
Tekening = twee dimensionaal / 2D
Beeldhouwwerk = drie dimensionaal / 3D
Ruimtesuggestie
Ruimtesuggestie = trucjes of manieren om diepte in een tekening (plat vlak) te suggereren, het lijkt ruimtelijk maar blijft plat.
Dit kan door:
1. Overlapping
2. Afsnijding
3. Groot voor – klein achter
4. Atmosferisch perspectief
5. Kleurperspectief
6. Lijnperspectief
7. Repoussoir
8. Stapeling
9. Verkorting
10.Doorkijkje
1. Overlapping: Een object staat voor een ander object. Je weet daardoor dat het object dat overlapt wordt in de achtergrond staat.
Dingen, mensen, enz. staan voor elkaar, overlappen elkaar
2. Afsnijding: de rand van het papier snijdt de vorm gedeeltelijk af, waardoor de totale vorm niet helemaal te zien is. Je wordt dichter bij het beeld betrokken.
De dingen die je ziet lopen buiten het beeld eigenlijk verder, afsnijding
3. Groot voor Klein achter: Grote voorwerpen lijken op de voorgrond te staan en kleine voorwerpen lijken in de achtergrond te staan. Vaak zijn de voorwerpen in de voorgrond scherper weergegeven en staan ze laag in de afbeelding. De kleine voorwerpen in de achtergrond zijn vaak wat vager weergegeven en staan hoger in de afbeelding.
Hoe dichterbij hoe groter, kijk maar naar de molens, de voorste is groter geschilderd
4. Atmosferisch perspectief: De kleuren, vormen en texturen worden naar de achtergrond toe vager. In sommige werken worden ze ook blauwer/groener van kleur.
Hoe verder weg hoe vager vormen en kleuren worden
5. Kleurperspectief :
Warme kleuren komen naar voren, koude kleuren gaan richting de horizon. Maar ook donkere kleuren komen naar voren, lichte kleuren gaan richting de horizon.
Rood komt op je af, blauw gaat van je af.
6. Lijnperspectief: Op een meetkundige manier ruimte suggereren. Volgens een wiskundige methode die met behulp van lijnen naar één of meer verdwijnpunten op de horizon lopen.
Met behulp van een horizon en verdwijnpunt(en) kunnen er hulplijnen getrokken worden. Deze hulplijnen noem je vluchtlijnen.
Er wordt het meeste gebruik gemaakt van 1-puntsperspectief (1 verdwijnpunt) en 2-puntsperspectief (2 verdwijnpunten). Wat in werkelijkheid verticaal is, blijft in de tekening ook verticaal.
Lijnperspectief, trekt je mee de diepte in
7. Repoussoir: Een repoussoir ontstaat wanneer een vorm op de voorgrond afsteekt (contrasteert) tegen de achtergrond. Door deze vorm wordt je de afbeelding als toeschouwer ingetrokken. Vaak steekt de vorm op de voorgrond donker af tegen de lichte achtergrond. Dit in combinatie met afsnijding, de vorm wordt afgesneden.
Donkere vorm op de voorgrond, je wil er omheen kijken
8. Stapeling: De objecten worden in lagen boven elkaar 'gestapeld'. De objecten die laag staan 'lijken' zo dichtbij en de objecten die hoog in de afbeelding staan 'lijken' ver weg, ondanks dat de objecten meestal niet van grootte verschillen.
Dingen die in het echt achter elkaar gebeuren zet je boven elkaar
9. Verkorting: De vorm lijkt korter dan hij in werkelijkheid is. Verkorting ontstaat wanneer een lange vorm naar de toeschouwer is gericht.
Dingen die naar je toe komen lijken korter, zijn verkort
10. Doorkijkje: Je kijkt als toeschouwer door bijvoorbeeld een raam of deur naar binnen. Het tafereel wordt hierdoor gedeeltelijk overlapt door bijvoorbeeld een muur en het raam.
Je kijkt ergens tussendoor, dat geeft heel veel diepte
Standpunten
De plaats waar je staat noem je de standplaats. Deze plaats bepaalt hoe je ruimte en vormen in de ruimte ziet. Omdat je in de ruimte beweegt kun je een object van verschillende kanten bekijken. Elk standpunt levert een ander beeld op.
We gebruiken drie standpunten:
- bovenaanzicht/vogelperspectief
- zijaanzicht/ normaal/ menselijk standpunt
- onderaanzicht/ kikvorsperspectief
3 verschillende standpunten
Standpunt- de plaats van waaruit iets in beeld is gebracht.
Hoog standpunt = vogelvluchtperspectief. Je kijkt dus naar beneden.
- voorwerpen zijn klein getekend.
- overzichtelijk
- weinig luchtoppervlak.
Menselijk standpunt = neutraal/ normaal perspectief. Je ogen bevinden zich altijd op de hoogte van de horizon. Klim op een trap en de horizon gaat mee omhoog. De horizon geeft het verschil aan tussen de aarde (land of water) en de lucht.
Laag standpunt = kikvorsperspectief. Je kijkt dus omhoog. Dat is ook de reden dat bv. belangrijke mensen op een voetstuk staan, dit maakt deze mensen groot en dat maakt indruk.
- voorwerpen zijn groot getekend
- onoverzichtelijk.
- veel luchtoppervlak.
Vogelvluchtperspectief: Als de horizon hoog in de afbeelding ligt en je zo op het tafereel neerkijkt, dan spreekt men van vogelvluchtperspectief. Het lijkt alsof je waarneemt vanuit het standpunt van een vogel in de lucht. De horizon ligt hoog.
Normaal standpunt: je ogen bevinden zich altijd op de hoogte van de horizon, de grens tussen de aardbol en lucht. Zak je door je knieën dan zakt ook de horizon. Als kijker wordt je aandacht daarom ook naar de horizon getrokken. Door dit menselijke standpunt wordt je ook meer bij de voorstelling betrokken.
Kikvorsperspectief: Hierbij ligt de horizon laag in de afbeelding en kijk je tegen het tafereel op. Je lijkt waar te nemen uit het standpunt van een kikker op de grond. De horizon ligt laag.
Laag standpunt, de dingen lijken heel groot
- Overzicht begrippen - RUIMTE
Klik voor vergroting
5. Uitleg beeldaspect: VORM
Video uitleg beeldaspect VORM
In de beeldende kunst hebben we het bij Vormen over de uiterlijke gedaante van een object. Oftewel, hoe ziet een object er uit. Als een vorm 2 dimensies (2D) heeft noemen we de vorm vlak. Je moet het dus recht van voren bekijken. Met licht en schaduwen kan het wel ruimtelijk lijken. Heeft een vorm 3 dimensies (3D - dus ook een diepte) dan noemen we het ruimtelijk Deze kun je van verschillende kanten bekijken.
Vorm = de uiterlijke gedaante van een object. We onderscheiden;
1 structuur of aard van een vorm
2 formaat
3 vormsoorten
4 betekenis
1. Structuur van de vorm: iedere vorm heeft een structuur, de structuur geeft aan hoe een vorm is samengesteld en hoe de onderlinge verhoudingen zijn. Een stier bestaat uit een kop, hals, romp, staart en poten. Picasso heeft de stier opgebouwd uit allemaal vlakken en die weer voorzien van verschillende lijnstructuren.
2. Formaat: dit is de grootte van een vorm. Of iets groot is of klein hangt af van de omgeving en de menselijke maat.
3. Vormsoort: dit is een groep vormen die dezelfde kenmerken of vormaspecten heeft. Zo horen bv. driehoeken en vierkanten tot de geometrische vormen omdat ze met liniaal en passer gemakkelijk getekend kunnen worden.
- ruimtelijke vormen
- vlakke vormen
- basisvormen
- geometrische vormen
- organische vormen
4. Betekenis van vormen: Denk aan een hart, eenvoudige vorm, eenvoudige betekenis. Maar ook de gebogen vorm van dit Senseo-apparaat is opzettelijk; een butler die voorover buigt om jou een kop koffie in te schenken.
BASISVORMEN
Vormen die je niet verder kunt vereenvoudigen noem je basisvormen. Ottewel de meest eenvoudige vormen. Zo heb je platte (2D) basisvormen en ruimtelijke (3D) basisvormen. Van een platte basisvorm kun je een ruimtelijke basisvorm maken. Van een vierkant kun je dus een kubus maken, van een driehoek een piramide of kegelvorm, van een cirkel een bol, etc. Er komt dan dus een dimensie bij namelijk de diepte. Deze basisvormen zijn geometrische vormen, wiskundige vormen die je met liniaal en passer kunt tekenen.
Vormsoort: Een vorm kan zeer lijken op een echt object (realistisch) of mooier zijn dan in de werkelijkheid (geïdealiseerd), vervormd (gedeformeerd) of enigszins vereenvoudigd zijn (gestileerd). Als een vorm niet snel of helemaal niet herkenbaar is noemen we het abstract.
Vormen kun je steeds verder versimpelen, vereenvoudigen. Je gaat steeds verder terug naar de basisvorm. De vorm is dan gestilleerd. Zie het voorbeeld hieronder.
Met behulp van licht- en schaduweffecten, glans en spiegelingen wordt de ruimtelijkheid aangegeven, dit noemen we plasticiteit. De vormen worden bijna zo weergegeven dat het lijkt of je ze echt kunt pakken. Hieronder zie je een afbeelding van Sparnaay. Hier zie je veel plasticiteit. In het werk van Matisse (onder Sparnaay is veel minder plastisch, het lijkt vrij plat.
Vormcontrast
Een contrast is een tegenstelling, bv. lang - kort, dik - dun, zwart - wit, sterk - slap, enz. Heb je een tegenstelling met vormen dan noem je dit een vormcontrast. Je gebruikt dus 2 vormen die tegen elkaar afsteken in 1 beeld. Ze versterken elkaar; denk maar aan een hele lange en een hele korte meneer naast elkaar; de lange meneer lijkt naast het korte meneertje nog langer en het korte mneertje lijkt nog kleiner naast de lange meneer. Zo is het ook bij een vormcontrast, de tegengestelde vormen versterken elkaar.
Enkele vormcontrasten zijn:
•Hoekig – rond
•Geometrisch – organisch
•Symmetrisch – asymmetrisch
•Ruimtelijk – plat
•Grillig – strak
•Open - gesloten
•Groot - klein
Zijn vormen wiskundige vormen die met een liniaal en passer getekend worden dan noemen we die Geometrische vormen. Voorbeelden van geometrische vormen zijn: vierkanten, cirkels, rechthoeken ect. Geometrische vormen kunnen ook ruimtelijk zijn; kubus, balk, piramide, etc.
Daarnaast heb je organische vormen. Dit zijn vormen afgeleid van vormen uit de natuur, menselijke, dierlijke en plantachtige vormen. Ronde, vloeiende vormen die op natuurlijke wijze gegroeid lijken te zijn.
Vormen kunnen ook open zijn, dan zien we de binnenruimte of je kunt zelfs door het beeld heen kijken. Zo'n beeld heeft een open vorm. Je kunt de binnenruimte van een vorm gedeeltelijk of in zijn geheel zien. Je kunt door de vorm heen kijken, de tussenruimte speelt een belangrijke rol. Het licht speelt met schaduwen. Een open vorm lijkt dan ook lichter.
Soms kun je ook door het materiaal heen kijken, de vorm is dan transparant. Transparante vormen lijken licht, soms zelf breekbaar. Deze vormen geven een contrast met massieve vormen.
Tegenover een open vorm staat een gesloten vorm. Bij een gesloten vorm kun je de binnenruimte niet zien, de vorm is dicht, zwaar. Deze vorm is van binnen dus helemaal gevuld - dit geeft de vorm een massieve indruk. Massief betekend zwaar, degelijk, stevig.
Een vormcontrast is dus een tegenstelling in vorm, maar heb je vormen die bij elkaar passen, op elkaar lijken, dezelfde eigenschappen hebben dan praat je overe een vormovereenkomst. Hieronder zie je allemaal dezelfde hoekige (geometrische) vormen.
Samengestelde en enkelvoudige vorm: een samengestelde vorm is opgebouwd uit verschillende andere vormen. Het tegenovergestelde is enkelvoudige vorm. De stoel is een samengestelde vorm, het bestaat uit een houten constructie van balkjes en 2 platen triplex.
Vorm en restvorm
•Restvorm 2D: de vorm die men niet tekent, maar die overblijft.
•Restvorm 2D: ook wel de overgebleven ruimte tussen dingen.
•Restvorm 3D: de open ruimte in een vorm of tussen meerdere vormen in.
Andere woorden voor vorm en restvorm zijn positieve- en negatieve vorm. Positieve en negatieve vorm worden vooral bij ruimtelijke beelden gebruikt. Zie hieronder de rechter afbeelding. De echte vorm, of de vorm waar het om gaat, noem je de positieve vorm. De negatieve vorm, zeg maar de tussenruimtes, is de mal die die de gieterij gebruikt om de positieve vorm te kunnen gieten.
Vormdoorbrekend is het feit dat je vormen elkaar laat doorbreken. Dit tast het uiterlijk van de vorm aan. Het geeft een speels effect.
Om vormen aan te geven kun je er ook een lijn om heen zetten. Donald Duck zou je in de sneeuw niet zien en dus staat er om de vorm Donald een contour. Zie hieronder. Elke vorm, snavel, handen, ogen, worden door contourlijnen aangegeven. Het zijn dus omtreklijnen of buitenlijnen.
- Overzicht begrippen - VORM
Klik voor vergroting
6. Uitleg beeldaspect: KLEUR
Uitleg video beeldaspect kleur
Kleuren zien
Als er geen licht is dan zien je ook geen kleuren, je hebt dus licht nodig om kleuren te zien. In wit licht zitten alle kleuren van de regenboog. Die kleuren zijn gebundeld in wit licht. Kijk maar eens als je de regenboog ziet, het licht breekt in de waterdruppels en zo zie je de kleuren als een regenboog.
Kleurenleer
Licht is opgebouwd uit kleurgolven die zijn gebundeld in wit licht. Licht bestaat dus uit golven met verschillende kleuren. Als dat licht gebroken wordt zien we de kleuren in een regenboog. Als zo'n bundel wit licht op een blauwe smurf schijnt, worden alleen die blauwe lichtgolven teruggekaatst in ons oog, de rest van het licht worden in het voorwerp geabsorbeert (opgenomen). Zo zie je dus die smurf als een blauw mannetje.
Zwart en wit worden niet beschouwd als kleuren – dus niet-kleuren. Zwart is geen kleur omdat het alle licht absorbeert en geen kleurgolven terugkaatst. Alle kleuren blijven in het zwarte oppervlak zitten, we zien dus geen kleur. Denk ook maar aan een zwarte broek, in de zon wordt het heel warm in die broek, het neemt alle licht op. Wit is geen kleur omdat alle kleuren worden teruggekaatst, je ziet dus eigenlijk alle kleuren. Een witte broek in de zomer is heerlijk en koeler, het licht wordt gereflecteerd en neemt dus geen warmte op. Alle kleuren in gelijke mate worden gereflecteerd, je ziet dus niet 1 kleur maar allemaal.
Kleurencirkel van Itten
Johannes Itten (1888 – 1967) was een Zwitserse kunstschilder, ontwerper en docent. Hij is bekend geworden vanwege zijn lesgeven aan het Bauhaus. Ook publiceerde hij het boek Kunst en Kleur dat zijn ideeën beschrijft over vooral compositie en kleur, de kleurcontrasten worden erin beschreven.
Een kleurencirkel is een gemakkelijke manier om kleuren te rangschikken. In de driehoek zien we de drie primaire kleuren (geel, blauw en rood). Daar omheen liggen de secundaire kleuren (oranje, groen en paars). De volgorde van de kleuren in een kleurencirkel sluit aan bij de volgorde van de regenboog.
Primaire kleuren – rood, geel, blauw. Deze zijn niet te verkrijgen door kleuren te mengen.
Secundaire kleuren – groen, oranje, paars. Deze krijg je door twee primaire kleuren te mengen.
Tertiaire kleuren – donkergroen, roodgrijs, chocoladebruin, okergeel. Deze krijg je door drie primaire kleuren te mengen. Kan ook primaire kleur met zwart. (zijn onverzadigde kleuren).
Primaire kleuren
Rood, geel en blauw zijn de primaire kleuren. Het zijn de zuiverste kleuren en kan je niet krijgen door te mengen. Door de primaire kleuren te mengen kun je al de andere kleuren krijgen.
Secundaire kleuren
De kleuren groen, oranje en paars zijn de secundaire kleuren. Ze zijn niet zuiver, omdat ze gemengd zijn vanuit twee primaire kleuren.
Tertiaire kleuren
Tertiaire kleuren zijn de onzuiverste kleuren. Ze kunnen bestaan uit een menging van drie primaire kleuren. Maar je kunt ook zwart met een primaire kleur mengen. Vaak zijn tertiaire kleuren bruinachtig, donkergroen.
Het zuiverst zijn de primaire kleuren, zij zijn het meest verzadigd. In verzadigde kleuren zit het minste sporen van andere kleuren in. Zuivere(=verzadigde) kleuren zijn fel van kleur. Verzadigd rood is dus het roodste rood. Onverzadigde kleuren zijn niet zo fel, ze zijn afgezwakt door lichtere of juist donkerdere kleuren. Denk aan roze, donkerrood en lichtpaars.
Dus als je een verzadigde kleur mengt met een andere kleur dan wordt die kleur minder verzadigd.
Kleurcontrast
Een contrast is een tegenstelling; dik – dun/groot – klein/ lang – kort/ zwart – wit/ licht – donker. Een kleurcontrast heeft dus een tegenstelling in zich, bijvoorbeeld warme- naast koude kleuren of goede naast minder goede kwaliteit.
De kleuren in een kleurcontrast versterken elkaar door de invloed die zij in mensenogen op elkaar hebben. Blauw en oranje liggen tegenover elkaar in de kleurencirkel, een complemetair kleurcontrast, ze versterken elkaar. Dus door de blauwe achtergrond lijken de sinasappelen nog lekkerder oranje - de blauwe kleur versterkt de oranje.
7 Kleurcontrasten
Johannes Itten beschrijft 7 kleurcontrasten:
1 Kleur tegen kleur contrast
2 Licht - donker contrast
3 Warm - koud contrast
4 Complementair contrast
5 Simultaancontrast
6 Kwaliteitscontrast
7 Kwantiteitscontrast
1 Kleur tegen kleur contrast
Bij dit contrast zie je verschil tussen twee (of meer) naast elkaar gebruikte kleuren. Allerlei felle en bonte kleuren bij elkaar. Het gaat dan om alleen primaire en secundaire kleuren. Het geeft een vrolijke, bonte indruk. Dit contrast kun je gebruiken bij feestelijke gebeurtenissen.
2 Licht - donker contrast
Licht-donker contrast wordt ook wel aangeduid als zwart-wit contrast". Van licht-donker contrast is ook mogelijk tussen twee kleuren bijvoorbeeld geel en paars, dat kun je beschouwen als het wit en zwart onder de kleuren. Tussen verschillende nuances (of tonen) van één kleur kan ook een licht-donker contrast opleveren.
Bij het licht - donker contrast gaat het om het contrast in helderheid. Er bestaan lichte en donkere kleuren, deze kleuren vormen samen een contrast. Deze kleuren steken tegen elkaar af. Met licht/donker contrast kan diepte worden gesuggereerd.
Als het verschil tussen licht en donker binnen een afbeelding heel groot is noem je dat Clair-Obscur. Het felle licht tegen een donkere achtergrond zorgt voor een dramatisch effect, zoals in de afbeeldingen hieronder - denk aan een theatervoorstelling. Je stuurt als kunstenaar de ogen van de beschouwer/ kijker naar de belangrijkste dingen in je kunstwerk.
3 Warm/ koud contrast:
Het gebruik van warme kleuren (rood, geel, oranje) naast koude kleuren (blauwtinten) geeft een warm - koud contrast. Warme kleuren springen eruit, komen naar voren, terwijl de koudere kleuren verder weg lijken. Met warme en koude kleuren kun je zo dus ook diepte krijgen in je schilderij.
4 Complementair kleurcontrast
Twee tegenover elkaar liggende kleuren in de kleurencirkel worden naast elkaar gebruikt. De kleuren versterken elkaars werking, rood lijkt roder naast groen, dan naast oranje. Sinaasappels worden dan ook vaak verkocht op een donkerblauw papiertje. Als je de twee complementaire kleuren met elkaar mengt dan ontstaat er neutraal grijs. Kijk goed naar de kleurencirkel en zet 2 kleuren die tegenover elkaar staan bij elkaar. We hebben 3 koppeltjes; geel - paars, rood - groen en blauw - oranje. Steeds een primaire tegenover een secundaire kleur.
5 Simultaancontrast
Kleuren beïnvloeden elkaar als je ze gelijktijdig ziet. Zo kan een kleur, door een andere kleur ernaast, zo sterk worden beïnvloed dat je deze als een andere kleur ziet.
In de afbeelding hieronder lijkt het grijze blokje telkens een andere tint te hebben, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is.
6 Kwaliteitscontrast
Het gaat hierbij om het contrast in zuiverheid of verzadiging tussen twee kleuren van dezelfde kleursoort: 1 gemengde naast een ongemengde, bijvoorbeeld zoals hieronder allemaal verschillende tinten geel.
7 Kwantiteitscontrast
Het gaat hierbij om de tegenstelling in grootte van de oppervlakken die twee verschillende kleurvakken vullen. Veel van de ene kleur en weinig van een andere kleur. Ook dit contrast zit in de zonnebloemen van van Gogh. Er is hier veel geel gebruikt naast een beetje groen.
Variatie in kleur, bv. lichtgeel en okergeel, zijn verschillende tonen of tinten. De kunstenaar maakt dus gebruik van verschillende helderheden van een kleur. Tonale kleuren zijn zo één kleurenfamilie. Kijk naar de afbeelding hieronder van Breughel, de toren van Babel. Hij gebruikt verschillende tinten rood en geel. Hiernaast heeft hij groen gebruikt als contrast.
Kleurgebruik
Kleurgebruik is hoe je de kleuren gebruikt. Is het naar de waarneming? Zoals het in het echt ook is? Of vanuit je gevoel?
Kleuren kun je op allerlei manieren gebruiken. Je kunt er een speciaal effect mee bereiken, denk maar aan foto's bewerken op de computer. Reclamebureaus doen dat constant. In reclamefolders of modebladen zien de kleuren er super en aantrekkelijk uit. Goud werd in de klassieke oudheid in verband gebracht met het goddelijke. Engelen en heilige personen kregen een stralenkrans om hun hoofden.
Realistisch kleurgebruik: de kunstenaar mengt de kleuren tot ze overeenkomen met de kleuren van de werkelijkheid, de realiteit.
Kleur gebruik zoals in de werkelijkheid
Expressief kleurgebruik: de kleuren die worden gebruikt drukken de stemming/emotie van de maker uit. Kleuren hoeven niet te kloppen met de werkelijkheid, alles draaide om het gevoel dus ook de kleuren die je gebruikt. Op dit schilderij van Munch, De schreeuw, is voor het eerst kleur op een echte expressionisitische manier gebruikt. Hij heeft het gevoel van gevaar uitgedrukt in rode kleuren.
Impressief kleurgebruik: een Impressie is een korte indruk. Dus de schilders van het Impressionisme schilderden het licht van dat moment. De schilders waren afhankelijk van het buitenlicht. De impressionisten concentreerden zich op de veranderlijke effecten van licht en kleur op bepaalde momenten van de dag. Omdat de stand van de zon veranderd moest je snel schilderen, daardoor lijkt het werk schetsmatig.
Symbolisch kleurgebruik: De kleur staat symbool voor een bepaald begrip. De kleuren hebben dan een diepere betekenis, deze verschilt per cultuur. Zo staat de kleur rood in de westerse cultuur voor bijvoorbeeld liefde, warmte en gevaar. In de Middeleeuwen stond rood voor gevaar, en zonde. De duivel was daarom ook rood en vrouwen met rood haar werden van hekserij verdacht en op de brandstapel gegooid. De kleur wit voor maagdelijkheid, zuiverheid en waarheid. En zwart voor afstandelijk, rouw en zonde. Bruin staat voor armoede, blauw voor het goddelijke, goud voor rijkdom en groen voor leven.
Monochroom kleurgebruik: Het gebruiken van maar één kleur. Mono = 1 - chroma =kleur. Ook verschillende tonen van 1 kleur noemen we monochroom.
Polychroom kleurgebruik: (poly = veel) betekend veelkleurig. Chromeren is een ander woord voor beschilderen.
Vervreemdend kleurgebruik: Kleurgebruik dat afwijkt van het normale.
Schematisch kleurgebruik: objecten hebben meestal een vaste standaardkleur. Voor iedereen herkenbaar. Zo zijn de lucht en het water blauw, de zon geel, de boomstammen bruin en de bladeren groen.
Decoratief kleurgebruik
Kleur heeft naast een functie of betekenis vaak ook een decoratieve functie. Kijk maar naar het schilderij hieronder van Schulten.
Diepte door kleur
Kleurperspectief: Er wordt gebruik gemaakt van typische kenmerken van kleuren, bijvoorbeeld rood is opdringerig, dus lijkt naar voren te springen.
Kleurperspectief wordt vaak bij reclame toegepast.
Atmosferisch perspectief: De kleuren en vormen worden naar de achtergrond toe vager. De stofdeeltjes in de lucht (atmosfeer) nemen de kleuren 'weg'.
Signaalkleur
Als je wilt opvallen gebruik je signaalkleuren. Je geeft een signaal af met bv. helder rood, geel, oranje of groen. Ze worden veel voor verkeersborden gebruikt omdat ze zo opvallen. Maar verder ook voor logo's, reclame, enz.
Pointillisme
De verf wordt door middel van kleine stippen op het doek gezet. Vanaf een afstand mengen onze ogen deze kleuren met elkaar = optisch kleur mengen. De bedoeling van de schilders was dat de schilderijen een sprankelend licht zouden uitstralen.
- Overzicht begrippen - KLEUR
Klik voor vergroting
7. Uitleg beeldaspect: TEXTUUR
Uitleg video beeldaspect Structuur en Textuur
Structuur, Factuur en Textuur
Structuur
Dit is de manier waarop een geheel uit kleine deeltjes is opgebouwd, een regelmatig patroon (vormen die zich herhalen). De manier waarop alles in elkaar zit. De structuur bepaalt de mogelijkheden en beperkingen om het materiaal te bewerken.
We kennen zo verschillende soorten structuren:
Natuurlijke structuren: Deze structuren zijn afgeleid van de natuur.
Bijvoorbeeld: boomschors, jaarringen, schild van een schildpad, enz.
Kunstmatige structuren: Structuren die door de mens gemaakt en bedacht zijn.
Bijvoorbeeld: een rieten mand, gebreide trui, gemetselde muur, dakpannen.
Fantasie structuren kunnen bestaan uit: lijntjes, stippen, rondjes of in elkaar passende vormen. Hoe dichter de onderdeeltjes bij elkaar getekend worden, hoe donkerder de structuur is.
Huidstructuren: In de dierenwereld zijn er enorm veel verschillende structuren te vinden: schubben, veren en harige vachten.
Factuur
Dit zijn de sporen die het gereedschap na de bewerking zichtbaar achterlaat in het oppervlak van een werkstuk noem je de factuur. Je kunt dus zien met welk gereedschap het beeld is gemaakt.
Textuur
Textuuris de zichtbare en/of voelbare aard van het oppervlak: de structuur en de factuur samen. Zoals het huidoppervlak aanvoelt. Je kunt de textuur van iets beschrijven /uitleggen. Bijvoorbeeld: Ribbelig, ruw, hobbelig, gedeukt, puntig, zacht, etc.
Heb je een tegenstelling in textuur, dus een tegenstelling in hoe de dingen aanvoelen, dan noem je dat een textuurcontrast. Een contrast is immers een tegenstelling. Als je naar het plaatje hieronder kijkt dan zie je verschillende texturen. De lichamen zijn ruw en de gezichten zijn glad. Het textuurcontrast is dan dus ruw - glad.
Er zijn schilders die zo realistisch (echt) schilderen dat je de stof lijkt te kunnen voelen. Dit noemen we de stofuitdrukking. De glans op de mantel (zacht fluweel) en de witte kleding zijn uiterst natuurgetrouw weergegeven. Als je naar de schilderijen hieronder kijkt kun je je voorstellen hoe de jurken in werkelijkheid aanvoelen.
- Overzicht begrippen - TEXTUUR
Klik voor vergroting
VOORSTELLING/ VORMGEVING
Uitleg voorstelling/ vormgeving
Uitleg voorstelling/ Vormgeving
Uit onderzoek is gebleken dat we gemiddeld 9 seconde naar een kunstwerk kijken. Om achter de bedoeling van de kunstenaar te komen is deze tijd veel te kort. Je zal dus langer en beter moeten kijken en niet gelijk zeggen dat je het niks vindt.
Dat kijken kun je doen aan de hand van 2 begrippen:
-Voorstelling > zegt iets over WAT er is gemaakt (Je stelt jezelf de vraag: Wat stelt het voor?)
-Vormgeving > zegt iets over HOE het is gemaakt. Denk aan de beeldende aspecten, of materiaal en techniek (de beeldende middelen).
Voorstelling
Figuratief, abstraheren, abstract
Figuratieve kunst heeft overeenkomst met de werkelijkheid. Onze hersenen herkennen een hond en vertellen jou dat op het plaatje hierboven een grote, rode hond te zien is.
Voorstelling
Figuratief,abstraheren, abstract
Steeds meer werd de herkenbare voorstelling losgelaten en werden bedoelingen meer verbeeld met kleuren, lijnen en vormen. Het is een tussenvorm naar abstractie. Vormen worden sterk teruggebracht naar de basisvormen.
Voorstelling
Figuratief, abstraheren, abstract
Abstracte kunst; kleuren, vormstructuren en lijnen nemen de plaats in van de figuratieve voorstelling. Ook wel non-figuratieve kunst. Dus lijnen, vormen en kleuren.
Vormgeving
Bij de vormgeving moet je je meer verdiepen in het beeldend werk en dan dus in de beeldende middelen. Dus hoe is het werk gemaakt. Niet alleen kijken wat er is gemaakt maar vooral hoe, en met welke bedoeling. Welke materialen zijn gebruikt en welke beeldende aspecten.
Licht, kleuren, vormen, ruimte en compositie vormen de bouwstenen van een schilderij - de beeldaspecten. Als je deze beeldaspecten leert herkennen, kom je meer te weten over de structuur van een schilderij.
Beeldaspecten moet je zien als de ingrediënten van een kunstwerk; aspecten betekenen 'delen van', in dit geval van een kunstwerk. Beeldaspecten zijn de bouwstenen van een kunstwerk.
Aspect = (onder)deel van..... Beeldaspect = dan een (onder)deel van het beeld.
1. Licht is het belangrijkste beeldaspect in een schilderij. Zonder licht zie je niets. Je kunt kijken naar de lichtbron die de kunstenaar heeft gebruikt, bijvoorbeeld daglicht via een raam, licht van een lamp of een onzichtbare lichtbron. Je kunt ook letten op schaduwen om te bepalen waar het licht vandaan komt. En met licht stuur je de ogen van de kijker, jij bepaalt dus als maker waar de kijker het eerst naar kijkt, dus dat wat jij het belangrijkste vindt.
Kleuren spelen een grote rol in schilderijen. Je kunt daarbij letten op warme en koude kleuren, lichte en donkere kleuren en de verschillende kleurcontrasten. Kleuren moet je gebruiken om je boodschap extra duidelijk te maken.
Compositie gaat over waar en hoe je de onderdelen in je werk neerzet, je componeert zoals je dat bij muziek ook doet. Er zijn verschillende soorten composities. Zo is er de symmetrische compositie. Het schilderij bestaat dan uit twee helften die (bijna) elkaars spiegelbeeld zijn. Bij een driehoekscompositie zijn de elementen gerangschikt in de vorm van een driehoek. En bij een over-all compositie ontbreekt een bepaalde samenhang. Een andere veelgebruikte compositie is de centrale compositie, waarbij één beeldelement centraal staat en vaak ook in het midden van het schilderij wordt afgebeeld. Een geometrische compositie bestaat uit strakke, evenwichtige lijnen en/of vlakken.
Bij vorm denk je in eerste instantie aan basisvormen zoals cirkels, driehoeken, vierkanten en ovalen. Maar in feite heeft alles een bepaalde vorm. Waar je op kunt letten, is bijvoorbeeld of de vormen in het schilderij grillig zijn of juist strak. Zijn ze duidelijk of vaag, geometrisch of organisch.
Voorbeeld voor een vraag op de toets over de voorstelling en de vormgeving;
Je gaat hieronder een paar voorbeelden zien. Denk erom dat je bij de Vormgeving eerst het beeldacpect opschrijft en dan de uitleg er bij geeft.
Voorstelling:
Een man op een brug of weg, schreeuwend met zijn handen voor zijn oren. Twee figuren die bij hem weglopen.
Vormgeving:
Kleur; fel met warm-koud contrast
Ruimte; lijnperspectief van de brug, kleinere figuren achter, afsnijding, overlapping
Vorm; de leuning is geometrisch en de rest van de vormen organisch. Vormen zijn verder sterk begrensd.
Nog een x oefenen
Beschrijf van het schilderijturquise Marilyn hierboven van Andy Warhol de voorstelling en de vormgeving:
Voorstelling:
Deze vraag gaat NIET over vormgeving! Je mag het dus absoluut niet hebben over de beeldende middelen (bijvoorbeeld de gebruikte kleuren, vormen of de schilderwijze). Je moet je echt beperken tot de voorstelling die je ziet.
We zien het gezicht Marilyn Monroe.
Vormgeving:
Schrijf eerst het beeldaspect op, daarna geef je de uitleg daarbij!
Kleur; felle kleuren zijn decoratief en in egale kleurvlakken aangebracht. Geen persoonlijke toets.
Vorm; vormen zijn scherp afgebakend en geaccentueerd met contourlijnen
Compositie; centraal, eenvoudig.
Techniek; fotografische zeefdruk
Nog een x oefenen:
Beschrijf de voorstelling en de vormgeving van het schilderij van Mucha hierboven;
Voorstelling:
We zien een vrouw, ze heeft bloemen in haar haar. Op de achtergrond zijn decoraties te zien van bloem- en plantmotieven.
Vormgeving:
Vorm; geometrische vormen op de jurk, verder dunne slingerende en gebogen lijnen= vormcontrast - geometrische en organische vormen. Vormen uit de natuur.
Kleur; lichte pasteltinten
Ruimte; overlapping en afsnijding
Compositie; centraal, aandacht gaat naar het midden
Nog een x oefenen.
Voorstelling:
Dit is een abstract werk, heeft niets met de werkelijkheid te maken. Geen herkenbare voorstelling!
Vormgeving:
Vorm; opgebouwd uit geometrische bassisvormen – blokken en balken.
Kleur; primaire kleuren op een voet dat zwart/ wit geschilderd is.
Materiaal; hout
Overzicht begrippen: Voorstelling en Vormgeving
Klik voor vergroting
BEGRIPPEN HOOFDSTUK 9 & 10
Begrippen hoofdstuk 9 - Alleen het belangrijkste!
FIGURATIEF: met herkenbare voorstelling, je kan dus zien wat het is, je kunt dat wat je ziet omschrijven. (het tegenovergestelde is abstract, dit is zonder herkenbare voorstelling)
ABSTRAHEREN/ HALF ABSTRACT: het beeld vereenvoudigen zodat alleen het belangrijkste overblijft. Dit gaat richting abstract.
ABSTRACT: zonder een herkenbare voorstelling, ook wel non-figuratief. Je ziet dan alleen vormen en kleuren.
Onderstaande afbeeldingen zijn schilderijen van Piet Mondriaan. Je ziet afbeelding 1 links: figuratief, afbeelding 2 midden: geabstraheerd, afbeelding 3 rechts: abstract
BASISVORMEN 2D – de vorm op z'n simpelst, kun je dus niet verder vereenvoudigen. Vormen zoals vierkant, cirkel, driehoek, rechthoek.
BASISVORMEN 3D - zoals 2D maar nu met een extra dimensie. Het vierkant wordt dan een kubus, de cirkle een bol, enz
RESTVORM – 2D: niet de vorm die je tekent, maar de vorm die over blijft.
RESTVORM - 3D: de open ruimte in een vorm(en)
Vorm- restvorm, een vaas? Of 2 gezichten?
TEKENEN – met lijnen en punten een voorstelling maken
SCHILDEREN – met verf door middel van vlakken en vlekken een voorstelling maken
PROGRAMMA VAN EISEN - De wensen en ideeén van de opdrachtgever. Met deze wensen moet bv.een architect rekening houden bij het ontwerpen van een gebouw. Dit kan gaan over het aantal kamers, waar de ramen moeten komen, hoeveel verdiepingen het gebouw moet hebben, enz.
Hieronder zie je een programma van eisen van een step.
Begrippen hoofdstuk 10 - Kunst die stil is
NIEUWE MEDIA in de beeldende kunst, zoals: computer, film, kunstlicht, spiegels, video, dvd
BETEKENIS – de bedoeling, dat wat de maker wil vertellen.
STILL – een afdruk van een stilstaand beeld uit een video of film.
EXAMENVRAAG BEANTWOORDEN?
Beantwoorden examenvragen
VRAGENLIJST ALLE BEELDASPECTEN
! Maak deze vragen m.b.v. de theorie in Wikiwijs. Zorg voor een goede en duidelijke uitleg.
! Als je afbeeldingen moet zoeken mogen dat niet de afbeeldingen zijn die in Wikiwijs staan.
! Zorg dat het geheel er netjes uit komt te zien, dus de juiste onderdelen bij elkaar.
Beeldaspect RUIMTE
1- We hebben 3D beelden en 2D beelden. In deze 2D schilderijen spreken we van ruimtesuggestie.
Omschrijf het begrip ruimtesuggestie.
2- Noem 10 manieren om ruimte te krijgen in je tekening/ schilderij. Leg ze ook heel kort even uit.
3- Het standpunt bepaalt hoe je naar iets kijkt. Zoek 3 schilderijen, met alle 3 een ander standpunt;
Vogelvluchtperspectief
normaal standpunt
kikvorsperspectief
Beschrijf bij elk schilderij kort het standpunt en hoe je het kunt herkennen.
Beeldaspect LICHT
4- Welke lichtbronnen ken je? Noem er minimaal 5.
5- Plasticiteit en Clair-Obscur hebben beide met het beeldaspect licht te maken.
Beschrijf het verschil tussen beide.
6- Welke lichtrichting zie je op het plaatje hieronder?
Welke 3 lichtrichtingen ken je nog meer? Beschrijf ze ook kort.
Hoe noemen we de donkere vorm van het insect dat je ziet?
7- Zet een pijl van het begrip naar de juiste schaduwen die je op het schilderij ziet.
-Eigen schaduw
-Slagschaduw
-Gebroken schaduw
Beeldaspect COMPOSITIE
8- Omschrijf het begrip Compositie/ Ordenen.
Waarom is een kunstenaar bewust bezig met de compositie/ ordening?
9- Welke compositie zie je hierboven?
-Zet een beeldas/ beeldlijn in de afbeelding en beschrijf deze compositie.
-Waarom kiest de kunstenaar voor deze compositie?
10- Noem en leg nog 5 composities uit.
Beeldaspect PUNT/ LIJN
11- Beschrijf de techniek van het Pointillisme
12- Beschrijf de 3 eigenschappen van lijnen, teken digitaal bij elke eigenschap een paar van zulke lijnen.
13- Zoek een afbeelding van een lineair kunstwerk.
Beeldaspect VORM
14- Noem de ruimtelijke en platte basisvormen.
- Wat is het kenmerk van basisvormen?
15- Leg de volgende begrippen uit;
Geïdealiseerd ……..
Gedeformeerd …….
Gestileerd ………….
Realistisch ………….
Abstract …………….
16- Wat is een vormcontrast?
-Leg 3 vormcontrasten uit en zoek er een afbeelding bij.
17- Wat is het verschil tussen geometrische vormen en organische vormen?
Beeldaspect KLEUR
18- Leg kort uit hoe wij kleuren zien.
19- Wat zijn de primaire- en wat zijn de secundaire kleuren?
20- Hoe krijg je tertiaire kleuren?
21- Wanneer is een kleur verzadigd? En wanneer onverzadigd?
22- Johannes Itten beschrijft 7 kleurcontrasten.
Welk kleurcontrast zie je in de afbeelding hieronder?
Omschrijf dit kleurcontrast a.d.h.v. de kleurencirkel.
23- Noem en omschrijf naast het kleurcontrast in vraag 22 nog 4 kleurcontrasten.
Zoek bij elke contrast een afbeelding en geef er uitleg bij.
24- Wat is het verschil tussen Expressief-, Impressief en Vervreemd kleurgebruik?
Beeldaspect TEXTUUR
25- Omschrijf de begrippen structuur en factuur.
26- Wat hebben de begrippen in vraag 25 met Textuur te maken?
27- Zoek 3 afbeeldingen met een textuurcontrast en omschrijf de textuurcontrasten duidelijk.
28- Wat is stofuitdrukking?
Zoek een schilderij waarbij je dit goed kunt uitleggen.
Voorstelling- Vormgeving
29- Omschrijf de Voorstelling van onderstaand schilderij
30- Omschrijf de vormgeving van bovenstaand schilderij van Van Gogh. Typ achter het beeldaspect de uitleg.
LET OP! Eerst het beeldaspect noemen en dan de uitleg geven.
Dus:
Kleur: ….
Ruimte:...
Vorm:...
Licht:...
Compositie: ….
31- Omschrijf de voorstelling van bovenstaand schilderij. Noem minimaal 4 aspecten/ onderdelen.
32- Omschrijf de vormgeving van het Melkmeisje. Noem minimaal 4 aspecten/ onderdelen
Dank voor het maken, suc6 met het leren van de toets!
PRAKTIJK OPDRACHT
DE OPDRACHT - BEELDEND PROCES
PROCES
We gaan werken volgens een proces. Dit om tot originele werken te komen.
Je eerste idee is namelijk niet altijd de beste.
We maken hierbij gebruik van het boekje dat we gedurende het proces, dat stap voor stap, gaan invullen.
DE OPDRACHT: STEMPELDOOSJE -
Het ruimtelijke werkstuk waar we de komende lessen naartoe zullen werken is een stempeldoosje.
Dit is geen gewoon stempeldoosje, maar de stempel in het doosje dat jij ontwerp is een stempel waar je iets mee verteld. (iets over thema van het examen).
Niet alleen de afdruk maar de hele vorm doet mee: met andere woorden: het moet iets zeggen, betekenen.
Je hebt een buiten en binnen vorm, de stempel zelf en de afdruk en het is aan jou om er iets van te maken.
Opdracht: Maak een stempeldoosje waarin het thema TIJD is verwerkt.
Je eindwerk maak je van hout, het stempel is een gummetje.
Het houten stempeldoosje maak je van houten triplexplaatjes.
Zaag het netjes uit en schuur de onderdelen.
Het stempeltje is een gummetje, snij hierin de afdruk die je wilt hebben. Dit doe je met een stanleymesje. Denk er wel aan dat het in spiegelbeeld is.
LINKS: De verschillende fasen van het menselijk leven weergegeven door middel van figuren die klimmend en na hun vijftigste jaar afdalend de verschillende levensfasen symboliseren. De levenstrap begint bij de mens (zowel man als vrouw) als baby en eindigt met de dood. Cemtraal onderaan de trap Christus (of God) die op de wereld troont.
RECHTS: Schilderij van kunstenaar Salvador Dali met als titel: De volharding der herinnering.
Oriëntatie
TIJDSDUUR ongeveer 65 minuten
Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt bekeken in welke mate jij je breed heb georienteerd.
Je kunt hiervoor maximaal 8 punten behalen.
DE BRAINSTORM
- Maak een ideeenblad waarin je jouw eerste overwegingen onderzoekt.
- Zoek minimaal 10 afbeeldingen die daarbij passen.
- Wat wil je laten zien en vertellen?
- Beantwoord de vragen die staan in het boekje bij orientatie.
COLLAGE
Schetsen
Tijdsduur is ongeveer 180 minuten.
Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt bekeken in welke mate je breed, diep en samenhanged beeldend onderzoek hebt gedaan.
Je kunt hiervoor maximaal 15 punten behalen.
SCHETSEN - BEELDEND ONDERZOEK
Maak schetsen, studies en materiaalproefjes waarbij je de volgende zaken onderzoekt:
1. de voorstelling
2. de beeldende aspecten (vorm/ kleur/ compositie/ licht/ textuur)
3. de materialen en technieken
- MAAK MINIMAAL 5 SCHETSEN WAARIN JE BOVENSTAANDE ONDERZOEKT.
Eindschets
Tijdsduur ongeveer 20 min.
Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt bekeken in hoeverre de resultaten uit het onderzoek zijn verwerkt in de definitieve schets.
Je kunt hiervoor maximaal 7 punten behalen.
VASTSTELLEN ONTWERP
- Maak uit je 5 schetsen je eindschets.
- Combineer de onderdelen die goed zijn uit elke schets tot een nieuw eigenzinnig en uniek ontwerp.
- Je uiteindelijke schets moet ingekleurd zijn.
- Je maakt de vragen uit het boekje.
Zet de beste elementen uit je schetsen bij elkaar in een eindschets die je gaat maken. Let op compositieschema’s. Waar moet de aandacht naar uit gaan?
Eindwerk
Tijdsduur ongeveer 380 minuten.
Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt gekeken in welke mate jij in je werkstuk hebt verbeeld wat je uitgangspunt is.
Je kunt hiervoor maximaal 50 punten behalen.
MAKEN VAN HET WERKSTUK
- Maak een werkstuk waarin de bedoeling van de opdracht duidelijk wordt en je voorgaande onderzoek wordt gebruikt.
Tijdens het werken mag je veranderingen ten aanzien van je oorspronkelijke ontwerp aanbrengen. Beschrijf dit in je boekje.
Geef je werkstuk ook een titel.
Evaluatie
Tijdsduur ongeveer 30 minuten.
Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt bekeken in hoeverre jouw presentatie inzicht geeft in het door jou doorlopen werkproces en in hoeverre jouw presentatie je werkstuk tot zijn recht laat komen.
Je kunt hiervoor maximaal 6 punten behalen.
PRESENTATIE
Presenteer je eindwerk en proces a.d.h.v. de vragen.
-Geef je werk een titel
-Omschrijf je werkstuk (Voorstelling) - je 5 woorden
-Vertel daar waar kan over de beeldaspecten Licht, Kleur, Vorm, Ruimte, Compositie, Textuur, Lijn, Punt (Vormgeving)
-Welk materiaal heb je gebruikt en vertel over de technieken. (Vormgeving)
-Wat ging goed en wat ging minder goed? (proces en techniek)
-Wat heb je geleerd?
Beoordeling
Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.
Het arrangement PERIODE 7 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Gerda Bulder
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2021-06-29 14:20:46
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.