2BBL/KBL/TL Unit 9 Descriptions

2BBL/KBL/TL Unit 9 Descriptions

Unit 9 : Descriptions

Introduction

Dear student,

Het doel van deze lessen is dat je jezelf en anderen kunt beschrijven. In deze unit gaan we ook weer oefenen met kijken, luisteren, lezen, schrijven en spreken.

Om te laten zien dat je je doel hebt behaald, maak je aan het een opdracht waarbij je verschillende outfits samenstelt en beschrijft.

Om de eindopdracht goed te kunnen maken, krijg je een aantal kleinere opdrachten. Zo kun je stap voor stap de eindopdracht voorbereiden.

What are you going to do?
Je gaat je reading, listening, speaking en writing skills verbeteren door te lezen, luisteren, spreken en schrijven over je eigen uiterlijk en dat van anderen.

Je leert woorden en zinnen die je kunt gebruiken om jezelf, een ander of een voorwerp te kunnen omschrijven. Ook leer je grammatica, zodat je de regels van de Engelse taal leert begrijpen.

Have fun!

Work plan

Ieder thema bestaat uit een aantal opdrachten.
Het is belangrijk dat je weet welke opdrachten je gedaan hebt.
Om je te helpen is er een 'work plan'.
Op dat 'work plan' kruis je aan aan welke onderdelen klaar zijn.

Je krijgt het 'work plan' van je docent, of je kunt het downloaden en printen.

Lesson 1: My life

Task 1 Instaptoets

Goals

-I can use possessive pronouns in English

 

Instructions

  1. Maak de instaptoets hieronder om te kijken wat je al weet. 

Instaptoets 

 

Test:Instaptoets Unit 3, possessives

Task 2 Listening

Goals

I can give a simple description of someone. 

Instructions

  1. Watch the video.
  2. Task 2.1 Answer the True/False - Questions in your notebook.
  3. Check your answers with the key.

Video

Task 2.1

Schrijf in je schrift of onderstaande zinnen 'true' of 'false' zijn.

  1. Harry first notices people’s hair.
  2. Harry takes after his father. (takes after = lijkt op)
  3. Robbie first notices if people are friendly and smiley.
  4. Robbie asks a lot of questions when he first meets someone.
  5. Lorraine thinks people first notice that she’s funny.
  6. Harry thinks people first notice his voice.
  7. Rwakn thinks people first notice his eyes.
  8. Robbie says he often stops talking.
  9. Lorraine hopes people feel she’s a genuine person.
  10. The first thing Robbie noticed about his best friend was her eyes.

Answer key 2.1

Task 3 Reading

Goals

I can give a simple description of someone.

Instructions

  1. Read the conversation
  2. Task 3.1 Schrijf de zinnen over in je schrift met het goede antwoord.
  3. Check your answers with the key.
  4. KBL/TL Task 3.2 Answer the open questions in your notebook.

Conversation

Lees het gesprekje tussen Aurela en Hannah. Beantwoord daarna de vragen.

Aurelia: Who’s that boy over there, Hannah?
Hannah: That? Er, that’s my brother, Jem.
Aurelia: Your brother?
Hannah: Yes, and that’s his girlfriend Lucy. The pretty girl with the long, brown hair.
Aurelia: Oh right. So, you’ve got a brother?
Hannah: No, I’ve got two brothers. Jem and Alex.
Aurelia: Really? ... and ... how old is Alex?
Hannah: Alex and Jem are twins, they’re both 15.
Aurelia: 15, mmm ... and does Alex look like Jem?
Hannah: They’re exactly the same! They’re both tall and thin. They’ve both got short brown hair, green eyes and big ears!
Aurelia: They’re not big, I think they’re cute. And ... has Alex got a girlfriend?

Task 3.1

Schrijf de zinnen over in je schrift met het goede antwoord.

1. Aurelia is asking about Hannah’s: boyfriend / brother / friend.

2. Hannah’s brother, Jem, has got: long, brown hair / a girlfriend / a twin sister.

3. Hannah has got: one brother / two brothers / a brother and a sister.

4. Alex and Jem look: different / look the same / have the same hair but different eyes.

Answer key 3.1

Task 3.2

  1. What do you look like?
  2. What kind of hair have you got?
  3. What colour eyes have you got?
  4. Are you happy with your appearance? Why? Why not?

Task 4 Vocabulary

GoalsAfbeeldingsresultaat voor words words words

-I can use possessive pronouns in English

Instructions

  1. Task 4.1 Oefen de woorden voor deze les hieronder met de match-opdracht.
  2. Task 4.2 Oefen de woorden voor deze les hieronder met de spel-opdracht.

Task 4.1

Task 4.2

 

Task 5 Grammar

Goals

-I can use possessive pronouns in English

Instructions

  1. Read the explanation. / Lees de uitleg.
  2. Watch video 1 and 2. / Bekijk video 1 en 2.
  3. Copy table 1 in your notebook. / Neem tabel 1 over in je schrift.
  4. Copy and complete table 2 in your notebook. / Kopieer en vul tabel 2 aan in je schrift.

Explanation

Hoe vertel je of iets van jou of van een ander is? Dat kan verschillende manieren.
Bijvoorbeeld met bezittelijke voornaamwoorden, 'possessive pronouns'.
Die worden uitgelegd in filmpje 1.
Maar het kan ook met een 's achter een woord, zoals in filmpje 2.
Kijk beide filmpjes.

Video 1

Video 2

Table 1

Neem de tabel over in je schrift.

  Dit is mijn fiets   De fiets is van mij  
I This is my bike my The bike is mine mine
you This is your bike your The bike is yours yours
he This is his bike his The bike is his his
she This is her bike her The bike is hers hers
it This is its bike its The bike is its its
our This is our bike our The bike is ours ours
you (mv) These are your bikes your These bikes are yours yours
they These are their bikes their These bikes are theirs theirs
Possessive
John This is John's iPhone Dit is de iPhone van John.
the dog This is the dog's collar Dit is de halsband van de hond.
my parents This is my parents' car Dit is de auto van mijn ouders.
the USA This is the president of the USA Dit is de president van de VS.

 

Table 2

Kopieer en vul tabel 2 aan in je schrift.

Dit is de iPhone van John. This is John's iPhone. This is his iPhone. The iPhone is his.
Dat is de mooie tekening van Pamela. That is Pamela's beautiful drawing. That is her beautiful drawing. That beautiful drawing is hers.
Dit is de rode bal van Hicham. This is... This is... The red ball...
Dit is de nieuwe laptop van Sterre. This is... This is... The new laptop...
Dat is het huis van mijn broer. That is... That is... The house...
Dit zijn de zusjes van Tom. These are... These are... The sisters...

 

 

Task 6 Practice Test

GoalsAfbeeldingsresultaat voor understanding

-I can use possessive pronouns in English 

Instructions

  1. Maak de practice test om te kijken of je begrijpt hoe je de 'possessives' gebruikt.

 

Task 7 Writing

Instructions

  1. Vraag aan een klasgenoot welke 5 voorwerpen er in zijn/haar rugtas zitten.
  2. Maak vijf zinnen met deze voorwerpen. Maak gebruik van de possesive.
  3. Kijk goed naar het voorbeeld.
  4. Laat jouw zinnen aan je docent zien.

Voorbeeld: This is Sarah's biology book.

 

 

 

Task 8 Speaking

Instructions

Voor deze spreekopdracht heb je een partner nodig.

Hieronder zie je twee afbeeldingen, afbeelding A en afbeelding B. Ze verschillen van elkaar. Ga met de laptops tegenover elkaar zitten. De een kijkt naar afbeelding A, de ander naar afbeelding B.

Probeer erachter te komen welke verschillen er zijn. Stel vragen in het Engels, en beschrijf je eigen afbeelding.

Afbeelding A

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding B

 

Task 9 Study

Goals

-I can use possessive pronouns in English​

-I can give a simple description of someone. 

Instructions

Leer de woorden en zinnen van deze les hieronder.

Je kunt de woorden en zinnen ook oefenen op Quizlet.

 

Vocabulary and sentences

English Dutch
That umbrella is hers. Die paraplu is van haar.
Is this bag yours? Is dit jouw tas?
Tina and Mike say that we can borrow theirs. Tina en Mike zeggen dat we die van hen kunnen lenen.
Is it your turn or is it mine? Is het jouw beurt of de mijne?
Paula wants you to help her. Paula wil dat jij haar helpt.
Excuse me, but this is my seat. Sorry, maar dit is mijn stoel.
Shall we phone them now? Zullen we hen nu bellen?
Tidy your room and mine. Ruim je kamer op en die van mij.
Which book is yours? Welk boek is van jou?
This isn't Mr. Brown's suitcase. His is black. Dit is niet meneer Brown z'n koffer. Die van hem is zwart.
Whose mobile phone is this? It's hers. Van wie is deze mobiele telefoon? Het is die van haar.
Do you like our new flat? Vind je onze nieuwe flat leuk?
Their car is really fast. Hun auto is echt snel.
The children's school is two miles away. De school van de kinderen is twee km verderop.
My dad's car is being repaired at the moment. Mijn vader's auto wordt op dit moment gerepareerd.
Girton's is a girls' college. Girton's is een meisjesschool.
My mother-in-law's house is really big. Mijn schoonmoeder's huis is erg groot.
folding skateboard opklapbaar skateboard
night boots gympen met lampjes
electronic dictionary elektronisch woordenboek
underwater radio onderwater radio
diary alarm clock wekker met agenda
musical schoolbag muzikale schooltas

 

Grammar

De woorden your en hers zijn bezittelijke voornaamworden. Zij geven aan dat iets van iemand is.

Er is echter wel een verschil: your is in bovenstaand voorbeeld bijvoeglijk gebruikt. Het zegt iets van het zelfstandig Afbeeldingsresultaat voor possessivenaamwoord  ‘notebook’, dat er op volgt. Hers is in het voorbeeld zelfstandig gebruikt. Het vervangt een eerder genoemde zelfstandige naamwoord (‘notebook’).

Voor vrijwel elke persoon bestaan in het Engels dus twee bezittelijke voornaamwoorden: één die bijvoeglijk gebruikt wordt en één die zelfstandig gebruikt wordt. In onderstaand overzicht zie je welke waarbij hoort.

  bijvoeglijk     zelfstandig  
enkelvoud my mijn   mine van mij
  your jouw, uw   yours van jou, van u
  his zijn   his van hem
  her haar   hers van haar
  its zijn; haar   —  
           
meervoud our onze   ours van ons
  your jullie, uw   yours van jullie, van u
  their hun   theirs van hen

Zoals je kunt zien bestaat er geen zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord bij ‘it’.

Zelfstandig gebruikte bezittelijke voornaamwoorden worden ook gebruikt na ‘of’:

–> He’s a friend of mine.

KBL/TL Task 10 Grammar

Goals

-I can use possessive pronouns in English

Instructions

  1. Task 10.1 Complete the sentences by filling in the correct pronouns.

Task 10.1

Fill in :  my    your    his    her    its    our    your    their
             mine    yours    his    hers    its    ours    yours    theirs

​
1. I want to change ________ job.
2. As you make ________ bed, so you must lie in it.
3. Mark claims this book to be _______.
.4. Peter cleaned _______ teeth and went to bed.
5. She is so fat _______ figure is awful.
6. I don't think this umbrella is ________.
7. The two countries have recently exchanged ________ ambassadors.
8. We are going to spend ___________ holidays at the seaside.
9. This can't be Stella's signature ________ is quite different.
10. He beat _________ brains about the incident.
11. Everything is in _________ place, I hope?
12. The Arnolds sold __________ house in December.
13. 'Mike, don't use this towel, please. It isn't _______.'
14. They've broken _________ engagement.
15. They say that the picture is ___________.
.16. He got the trouble off _________ chest.
17. Every dog has _________ day.
18. Our dog didn't like ___________ new collar.
19. A bad workman always blames __________ tools.
20. Is it possible you've said anything like that? Is the statement in today's press really _____________ ?

Answer key

Lesson 2: The body

Task 1

Leerdoelen voor deze week:

- ik kan de onderdelen van mijn lichaam benoemen

- ik kan woorden van enkelvoud in meervoud zetten

Task 2 Listening

Goals 

  • I can name parts of my body. 
  • I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

  1. Do task 2.1 Test your knowledge. 
  2. Do task 2.2 Listen to the audio and answer the questions. 

Task 2.1

Test je kennis! Hoe heten de delen van je lichaam in het Engels?

Speel de game!

Task 2.2 

Luister naar het gesprek en beantwoord de vragen in je schrift.

Audio

 

Questions

1. Only about one-tenth of the cells in your body are ...

    a. alive. b. really you. c. bacteria.

2. Bacteria are mostly ...

    a. really helpful. b. bad for humans. c. neither good or bad.

3. Animals need bacteria to ...

    a. fight diseases. b. provide energy. c. digest food.

4. You have ... cells in your body.

    a. 7 million b. 7 trillion c. 7 octillion

5. Most of the atoms are ...

    a. tiny cubes. b. not used. c. empty space.

6. You probably have mites in your ...

    a. hair. b. ears. c. eyelashes.

Task 3 Reading 1

Goals

  • I can name parts of my body.
  • I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

  1. Read the text 'Sleep and Exams'
  2. Task 3.1 Complete the sentences with words from the text.

Sleep and Exams

The best food for the brain is sleep, so you’ll need a lot of sleep during exam times. When you’re tired you will find it difficult to concentrate and learn.

Afbeeldingsresultaat voor sleep and exams

So, how much sleep do you need? Well, when you’ve had the right amount of sleep you don’t feel tired, not too much and not too little. Most teenagers need between 8 and 9 hours sleep a night.

Try and get good quality sleep. So, don’t sleep with your books all over your bed or with lights, music or the computer on. For the best sleep, make sure your room is quiet, comfortable and dark.

If you stay up late studying and don’t get enough sleep, you may need a ‘power nap’ in the afternoon. A short sleep of 30 minutes may give you some energy before you start revising, but keep it short – you don’t want to spend all afternoon in bed!

Tips to help you sleep

  1. Have a regular bedtime. Try to go to bed at the same time every night, if possible 8 or 9 hours before you have to wake up.
  2. Do plenty of exercise. Don’t do exercise just before bedtime, but regular exercise earlier in the day can help your body sleep at night.
  3. Don’t drink caffeine (colas, tea or coffee) in the afternoons and evenings. Drink water, fruit juices or herbal teas.
  4. Have a milky drink just before bedtime.
  5. Relax before you go to bed. When you have finished studying, read a book, listen to music, watch TV or have a bath to help you relax.
  6. Turn off lights, your computer, mobile and any other electrical devices in your room.
  7. When you wake up, open the curtains to get lots of natural light in your room. This will help you feel more awake in the morning.

Task 3.1 

Schrijf de zinnen over en maak ze compleet. Kies een woord uit het vak.

 

 

 

 

 

1. Don't drink _______, tea or colas before going to bed.

2. Have a milky _______ before bedtime.

3. Regular _______ in the day will help you sleep at night.

4. _______ before you go to bed.

5. Open the _______ in the morning to feel more awake.

6. Try to go to bed at the same _______ every night.

7. Watch TV, listen to music or have a _______ to help you relax.

Answer key 3.1

Task 4 Vocabulary 1

Opdracht C.

Oefen de woorden voor deze week hieronder.

 

Task 5 Vocabulary 2

Goals

  • I can name parts of my body.
  • I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

  1. Task 5.1: Fill in the table with the words from the box.
  2. Task 5.2: Match the words with their definitions.

Task 5.1

Task 5.2

Answer key 5.1 & 5.2

Task 6 Grammar 1

Goals

-I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

  1. Read the 'Explanation'.
  2. Do task 6.1 Schrijf deze samenvatting over in je schrift.
  3. Do task 6.2 
  4. Do task 6.3 Write the irregular plural form of each noun in your notebook.

Explanation

Hoe maak je meervoud in het Engels? Eigenlijk heel simpel: je zet een s achter het woord.

Maar... er zijn natuurlijk dingen waar je op moet letten én een paar uitzonderingen!

Kijk deze video voor een uitleg over meervoud in het Engels.

Hieronder vind je de aantekeningen die je in je schrift moet schrijven.

Als je het heb over een mens, een dier of een ding, dan zijn dat zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld:

boy jongen
dog hond
apple appel

 

Als je het over meer dan één ding praat, komt er een -s achter het woord:

one boy two boys
one dog two dogs
one apple two apples

 

Maar er zijn ook uitzonderingen. Bekijk deze plaatjes:

one match – two matches one box – two boxes one bus – two buses
     
 
one glass – two glasses one brush – two brushes  

 

Deze woorden eindigen op een sis-klank. De regel is dan ook: eindigt een woord op een sis-klank, dan wordt -es toegevoegd.

Ook bij de volgende woorden wordt -es toegevoegd:

one potato – two potatoes one tomato – two tomatoes

 

Hiervoor geldt: eindigt een woord op -o, dan wordt -es toegevoegd.

En dan is er nog deze:

one baby – two babies

 

Eindigt een woord op een medeklinker+y, dan verandert de -y in -ies.

Bij enkele woorden die eindigen op -f of -fe, wordt -f/-fe vervangen door -ves:

wife – wives echtgenote – echtgenotes   wolf – wolves wolf -wolven
life – lives leven – levens   self – selves zelf
knife – knives mes – messen   calf – calves kalf – kalveren
shelf – shelves schap – schappen   thief – thieves dief – dieven
leaf – leaves blad – bladeren   half – halves half – halven
loaf – loaves brood – broden      

 

En dan zijn er nog zelfstandige naamwoorden die onregelmatig zijn in hun meervoud: ze volgen geen enkel regel. Het handigst is het om deze uit het hoofd te leren. Het gaat om de volgende woorden:

one man – two men one woman – two women one child – two children
     
one person – two people one goose – two geese one louse – two lice
     
one mouse – two mice one sheep – two sheep one deer – two deer
     
 
one tooth – two teeth one foot – two feet  

 

Task 6.1

Schrijf deze samenvatting over in je schrift.

 

Meervoud van een zelfstandig naamwoord wordt gemaakt door een -s toe te voegen.

Maar:

-   eindigt het woord op een sis-klank, dan wordt -es toegevoegd
 

→ glass – glasses

 
- eindigt het woord op een -o, dan wordt -es toegevoegd
 

→ tomato – tomatoes

 
- eindigt het woord op medeklinker+y, dan verandert -y in -ies
 

→ baby – babies

 
- Bij enkele woorden die eindigen op -f/-fe, dan verandert -f/-fe in -ves
 

→ knife – knives

 
- De volgende woorden volgen geen enkele regel:
  man – men
  woman – women
  child – children
  person – people
  goose – geese
  louse – lice
  mouse – mice
  sheep – sheep
  deer – deer
  tooth – teeth
  foot – feet

 

 

Task 6.2

 

Task 6.3

Write the irregular plural form of each noun.

Task 7 Practice Test

Instructions 

Door deze oefentoets te maken, weet je straks of je de grammatica begrepen hebt.​

 

Test:Plurals

Task 8 Writing

Goals

  • I can name parts of my body.
  • I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

  1. Get the puzzle worksheet from your teacher. 
  2. Complete the puzzle.

Puzzle

 

Task 9 Speaking

Goals

  • I can name parts of my body.
  • I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

Raad die plaat! Weet jij welk liedje dit is?

She told me, don't worry about it
She told me,don't worry no more
We both know we can't go without it
She told me you'll never be in love, oh, oh, woo

I can't feel my face when I'm with you
But I love it, but I love it, oh
I can't feel my face when I'm with you
But I love it, but I love it, oh

 

Klassikaal gaan we 'raad die plaat' spelen.

Zoek een (bekend) liedje op waarin over lichaamsdelen wordt gezonden. Schrijf een paar zinnen van het liedje op in je schrift. Als je aan de beurt bent, lees je de zinnen voor. De rest van de klas moet raden welk liedje het is!

Het is makkelijker als je een stuk van het refrein én het couplet voorleest.

 

Task 10 Study

Goals

  • I can name parts of my body.
  • I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

Leer de woorden en grammatica van deze les hieronder. Je kunt de woorden ook op Quizlet oefenen.

Vocabulary

English Dutch
head hoofd
hair haar
fingers vingers
thumbs duimen
feet voeten
toes tenen
eyes ogen
ears oren
mouth mond
nose neus
legs benen
knees knieën
face gezicht
hands handen
foot voeten
hip heup
neck hals
eyebrows wenkbrauwen
beard baard
moustache snor
lips lippen
skin huid
muscles spieren
bones botten
chest borst
shoulders schouders
back rug
eyelashes wimpers
thigh dij
elbow elleboog
lungs longen
calf kuit
brain hersenen
liver lever
wrist pols
arm arm
cheek wang
eyelid ooglid
ankle enkel
tongue tong
teeth tanden
nostril neusgat

Grammar

Meervoud van een zelfstandig naamwoord wordt gemaakt door een -s toe te voegen.

Maar:

   eindigt het woord op een sis-klank, dan wordt -es toegevoegd
–> glass – glasses
   eindigt het woord op een -o, dan wordt -es toegevoegd
–> tomato – tomatoes
   einidigt het woord op medeklinker+y, dan verandert -y in -ies
–> baby – babies
   Bij enkele woorden die eindigen op -f/-fe, wordt -f/-fe vervangen door -ves
–> knife – knives
   De volgende woorden volgen geen enkele regel:
man – men
woman – women
child – children
person – people
goose – geese
louse – lice
mouse – mice
sheep – sheep
deer – deer
tooth – teeth
foot – feet

Lesson 3: My favourite clothes

Start

This week's goals 

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Task 1 Before you listen and read.

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

InstructionsAfbeeldingsresultaat voor making a list

  1. List all the pieces of clothing you know in your notebook / Maak een lijst van alle Engelse woorden voor kledingstukken die je kent.
  2. Then compare your list to one of your classmates. / Vergelijk jouw lijst met die van een klasgenoot.
  3. Use a different color pen to add his/her items. / Gebruik een andere kleur pen om zijn/haar woorden aan jouw lijst toe te voegen.

Task 2 Listening 1

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

  1. Listen to the audio.
  2. Task 2.1 Answer the multiple-choice questions in your notebook.
  3. Check your answers with the key.
  4. KBL/TL Task 2.2 Online investigation.

Audio

Task 2.1

1. What does the man plan to wear during the summer months?
A. a cool hat
B. casual shoes
C. light pants

2. What is one thing the man is NOT going to pack for the winter season?
A. a coat
B. some sweaters
C. a jacket

3. What is the weather like in the spring?
A. It's windy.
B. It's rainy.
C. It's cool.

4. What is an example of an occasion where the man might need formal clothes?
A. a party
B. a business meeting
C. a wedding

5. What did the man wear to his high school graduation?
A. jeans and tennis shoes
B. a casual shirt and tie
C. a suit and dress shoes

Answer Key

Task 2.2

What people wear can say something about a person's personality, style, interests, and at times, employment situation, and dressing appropriately for different circumstances can be important. For each of the following situations below, decide on what clothing (shirt, shoes, tie, dress, uniform, etc.) would be appropriate and think about the reasons.

 

  • a job interview
  • a wedding of a close friend
  • a class at a university
  • a first date
  • a church or religious service
  • a hiking trip in the mountains (during summer/in the winter)

Task 3 Reading 1

Goals

I can identify common clothing types by name
I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

  1. Lees de tekst 'Seasons and Clothes'.
  2. Beantwoord de vragen in je schrift.
  3. Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. 

 

Seasons and Clothes

Today is Monday morning. It is the beginning of spring. The flowers started to bloom and the sun shines almost every day. I have to go to school and I do not know what to wear. In the morning it is a little cold because the temperatures are low. Then later in the day, it is sunny and warm. So I have to take a jacket and then I take it off when it gets warm. Sometimes it rains and I have to wear my red coat. When it does not rain I take a jacket. I have two jackets - a blue one and a black one. In the spring my fingers and nose are always cold in the morning.

In the winter it is very cold. It is snowy and rainy all the time. I have to wear a lot of clothes - my blue hat on my head, my black scarf around my neck, my red coat around my body and my thick grey socks on my feet. Then, on top of my thick socks, I wear my grey boots. I look like a penguin with all these clothes. I hate it! It makes me look funny! But I am not cold.

Summer is the best because it is hot and sunny. I only wear T-shirts and shorts on my legs. My T-shirts are in all colors - purple, green, black, blue, yellow, orange, beige, red, grey, white, brown, pink and even multi-colored ones. On my feet, I wear my blue sandals or light, white socks with my red and blue sports shoes. Sometimes I wear my orange and green cap also.

Then in autumn, it gets cloudy and windy again. It becomes windy and rainy and I have to wear my coat and jacket again. I do not like it because then later it is winter and I look like a penguin again!

Questions

1. In the text, what season is it now?

(a) winter    (b) spring    (c) summer    (d) autumn

 

2. In the morning it is...

(a) cloudy and windy    (b) hot and sunny    (c) very cold    (d) a little cold

 

3. What are the colors of the writer's jackets?

(a) red and black    (b) blue and black    (c) blue and red    (d) all colors

 

4. What is the writer's favorite season and why?

(a) winter because he looks like a penguin

(b) spring because the flowers bloom  

(c) summer because it is hot an sunny

(d) autumn because then later it is winter again.

     

5.  What color are the writer's T-shirts?

(a) pink and red    (b) black and green    (c) yellow and brown    (d) all colors

 

6. Match the season with the weather.

(a) winter                                       (1) a little cold and later sunny and warm

(b) spring                                       (2) hot and sunny

(c) summer                                   (3) very cold

(d) autumn                                     (4) cloudy and windy

Task 4 Vocabulary 1

Goals

I can identify common clothing types by name
I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

Complete task 3.1 & 3.2 to improve your vocabulary. 

Task 3.1

Task 3.2

 

Task 5 Grammar 1

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

  1. Sommige Nederlandse enkelvoudige woorden zijn er in het Engels alleen in het meervoud.
  2. Kijk naar het filmpje en schrijf de voorbeelden op die gebruikt worden, Nederlands én Engels.

Task 6 Practice Test 1

Instructions

Door deze oefentoets te maken, weet je straks of je de grammatica begrepen hebt.​

Practice test:Herhaling possesives and plurals

Task 7 Writing

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

Beschrijf wat je vandaag aan hebt in het Engels, van je sokken tot je jas.

Maak minstens 5 zinnen.

Beschrijf wat je aan zou trekken als je naar een feest zou gaan. Is dat anders? Waarom wel/niet?

Task 8 Speaking

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

Ga naar http://www.polyvore.com/cgi/app en stel je droom outfit samen.

Laat je outfit zien aan de docent en beschrijf hem in het Engels.

Task 9 Study

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

Oefen de woorden en grammatica van deze les hieronder.

Je kunt de woorden ook oefenen met Quizlet.

Vocabulary

English Dutch
jeans spijkerbroek
T-shirt T-shirt
trousers broek
pull over trui
jacket jas
shoes schoenen
shirt overhemd
tie das
boots laarzen
tracksuit trainingspak
baseball cap honkbal pet
trainers sportschoenen
sweater sweater
socks sokken
blouse blouse
tights panty
green groen
yellow geel
grey grijs
red rood
black zwart
orange oranje
white wit
brown bruin
purple paars
blue blauw
pink roze
sleeves mouwen

 

Grammar

 

Hoe maak je meervoud in het Engels?

1.          Je voegt een vaste s toe.

            Vb.          one friend -- two friends

2.          Eindigt het woord op een sis-klank dan voeg je es toe.

            Vb.          one watch -- two watches

3.          Eindigt een woord op een y dan wordt dit ies in het meervoud.

            Let op: staat er voor de y een klinker dan voeg je gewoon een vaste s toe.

            Vb.          one lady -- two ladies

                           one boy -- two boys

4.          Een aantal woorden die op f of fe eindigen krijgen ves in het meervoud.

            Vb.          one loaf of bread -- two loaves of bread

5.          een aantal woorden die eindigen op o krijgen oes in het meervoud.

            Vb.          one tomato -- two tomatoes

                           one potato - two potatoes

6.          Onveranderd in het meervoud

            one sheep -- two sheep

            one fish -- two fish

7.          Onregelmatig

            one man -- two men

            one woman -- two women

            one child -- two children

            one foot -- two feet

KBL/TL Task 10 Grammar

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

  • Task 10.1
    • Copy the table in your notebook. 
    • Fill in the right plural forms.
    • Check your answers with the key. 
  • Task 10.2
    • Copy the table in your notebook.
    • Fill in the right plural forms.
    • Check your answers with the key.

Task 10.1

Singular Plural
shop  
child  
gentleman  
baby  
home  
nose  
bus  
kilo  
day  
fly  

Answer Key

 

Task 10.2

1. wife  
2. door  
3. watch  
4. window  
5. teacher  
6. box  
7. pen  
8. city  
9. dress  
10. pencil  

 

Answer key

Lesson 4: Describing people

Task 1 Before you listen and read

Goals

-I can give simple descriptions of people's appearances and personalities.

Instructions

  1. Lees de beschrijvingen.
  2. Schrijf alle woorden die iets zeggen over de personen in je schrift.
  3. Wat betekenen de woorden in het Nederlands volgens jou? Zet jouw betekenis achter het woord.
  4. Zoek de woorden vervolgens op in het woordenboek. Schrijf de betekenis uit het woordenboek achter het woord.

Description 1

What’s up people?. I’m Michael. I´m tall and  handsome, my hair is, brown and straight. my face is round. I´m patient and kind of lazy. I like anime , hip hop and I always wear a cap. ​

​

 

Description 2

Hey Guys! My name is Caroline. I´m thin and sporty, my hair is long, straight and brown, my eyes are  brown and expressive. I´m talkative and noisy. I love pony tails and shorts. I like rock music

 

Task 2 Listening 1

Goals

-I can give simple descriptions of people's appearances and personalities.

Instructions

  • Task 2.1 Zoek de goede woorden bij de plaatjes en schrijf ze in je schrift.
  • Listen to the audio
  • Task 2.2 Answer the questions in your notebook.
  • Check your answers with the key. 

 

Task 2.1

Zoek de goede woorden bij de plaatjes en schrijf ze in je schrift.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Audio

Task 2.2

  1. What size T-shirt does the customer want?
  2. Does the shop have a medium size purple T-shirt?
  3. What colour T-shirt does the customer try on?
  4. Does the customer buy the red T-shirt?
  5. How much does it cost?
  6. Does the customer pay by credit card or with cash?

Answer key 2.1 + 2.2

 

Task 3 Reading 1

Goals

-I can give simple descriptions of people's appearances and personalities.

Instructions

  1. Task 3.1
    • Je ziet 4 beschrijvingen van mensen en 4 foto's van deze mensen.
    • Wie is wie? Schrijf het antwoord in je schrift.
    • Vergelijk jouw antwoorden met die van een klasgenoot.
  2. Task 3.2
    • Neem de tabel hieronder over in je schrift. Zet de gekleurde woorden uit de beschrijvingen van task 3.1 in de goede kolom. Zet de Nederlandse vertaling eronder.

 

Task 3.2

Neem de tabel hieronder over in je schrift. Zet de gekleurde woorden uit de beschrijvingen van task 3.1 in de goede kolom. Zet de Nederlandse vertaling eronder.​

Age

leeftijd

Height

lengte

Body

lichaamsbouw

Hair

haar

Skin

huid

Eyes

ogen

Colours

kleuren

Character

persoonlijkheid

Other

overige
           

green

groen

    
                 
                 
                 

 

Task 4 Vocabulary 1

Instructions

Oefen de woordenlijsten met Quizlet. 

 

 

 

 

Task 5 Grammar

Goals

-I can give simple descriptions of people's appearances and personalities.

Instructions

  1. Lees de uitleg en bekijk de video.
  2. Maak daarna taak 5.1

Uitleg

Hoe zeg je in het Engels dat je iemand heel leuk vindt, of dat je niet zoveel geld hebt voor dat gave shirt?

Woorden die je gebruikt voor 'veel', 'weinig' en 'een beetje' zijn bijvoorbeeld:

much, many, a little, a lot of, a few

much, many en a lot of betekenen allemaal veel.

a little en a few betekenen weinig.

Je kunt a lot of voor verschillende soorten zinnen gebruiken, bij woorden die je wel of niet kunt tellen:

  • He won a lot of money.
    (Hij won veel geld.)
  • I have a lot of books.
    (Ik heb veel boeken.)

Een variant van a lot of is lots of:

  • He earns lots of money.
    (Hij verdient veel geld.  / Hij verdient bergen geld.)

 

Much gebruik je bij woorden die je niet kunt tellen:

  • Here's coffee. You can take as much as you want.
    (Hier staat koffie. Je kunt zo veel nemen als je wilt.)
  • He couldn't give me much advice.
    (Hij kon me niet veel advies geven.)
  • How much food is left?
    (Hoeveel eten is er over?)


Many kun je voor allerlei soorten zinnen gebruiken:

Vragende zinnen bij zaken die je wel kunt tellen:

  • Did you get many phone calls on your birthday?
    (Heb je veel telefoontjes gehad op je verjaardag?)

Ontkennende zinnen bij zaken die je wel kunt tellen:

  • There aren't many tigers left in the wild.
    (Er zijn niet veel tijgers meer in het wild.)

Bevestigende zinnen, zaken die je kunt tellen:

  • Many people drive too fast.
    (Veel mensen rijden te hard.)
  • I ate too many apples today.
    (Ik heb te veel appels gegeten vandaag.)

Few - A Few and Little - A Little 

 

Video

Kijk voor extra uitleg over deze woorden naar het filmpje.

Task 5.1

Maak de oefeningen om te kijken of je het snapt. Zet de scores in je schrift.

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4

Oefening 5

Oefening 6

Oefening 7

Oefening 8

 

 

 

 

Task 6 Practice Test 1

Speel de Kahoot met een klasgenoot!

Task 7 Writing

Goals

  • You can give simple descriptions of people's appearances.
  • You can give simple descriptions of people's personalities.

Instructions

Voor sommige gebeurtenissen is het handig of leuk als je je kleding erop aanpast. Bijvoorbeeld als je gaat solliciteren of voor een feestje bent uitgenodigd. Voor deze opdracht ga je 3 verschillende outfits bedenken en - in English - beschrijven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kies uit het lijstje hieronder 3 gebeurtenissen, waar jij een outfit voor gaat bedenken:

  • een sollicitatiegesprek
  • de bruiloft van je beste vriend/vriendin
  • een eerste afspraakje
  • een skivakantie
  • een wandeltocht door de bergen
  • een avondje uit op Ibiza
  • een sportwedstrijd

Heb je 3 dingen gekozen?

  1. ​Open een nieuw Word-document en noem het 'Design your outfit'
  2. Ontwerp 3 outfits op Polyvore.com, kijk op Instagram of zoek je outfit met Google afbeeldingen.
  3. Kopieer je outfits naar je Word-document. Gebruik je 'printscreen'-knop om de afbeeldingen in Word te plakken of sla de afbeeldingen op.
  4. Bij elke outfit vertel je in het Engels:
  • welke gebeurtenis je hebt gekozen;
  • hoe de kledingstukken heten die je hebt uitgezocht;
  • welke kleur de kledingstukken hebben;
  • welke stijl je outfit heeft, sportief, klassiek, trendy, uniek...?
  • waarom je voor deze outfit kiest.

Lever je Word-document in op itslearning: ​Inleveren

Je kunt de onderstaande woorden gebruiken! Zoek ze op als je niet weet wat ze betekenen...

My outfit is....

Task 8 Speaking

Goals

  • You can give simple descriptions of people's appearances.
  • You can give simple descriptions of people's personalities.

Instructions

Kies één van de outfits die je beschreven hebt in je Word-document.

Laat de outfit aan je docent zien en vertel wat je allemaal beschreven hebt.

Beoordeling eindopdracht 'Dressed for the occasion'

Your grade

Waar krijg je punten voor?  
Je groet en neemt afscheid. 2 punt
Je praat rustig en duidelijk. 2 punt
Je geeft alle nodige informatie (wat, wanneer, waar, waarom enz.) 2 punt
Je bent goed te verstaan voor iemand die alleen Engels spreekt, maar gewend is aan luisteren naar anderstaligen. 2 punt

 

 

Task 9 Study

Goals

  • You can give simple descriptions of people's appearances.
  • You can give simple descriptions of people's personalities.

Instructions

Oefen de woorden en grammatica van deze les hieronder.

Je kunt de woorden ook oefenen met Quizlet.

Vocabulary

English Dutch
She is tall. Zij is lang.
He is short. Hij is klein.
She has got long hair. Zij heeft lang haar.
He has got short hair. Hij heeft kort haar.
Does she have curly or straight hair? Heeft zij krullend of steil haar?
I like boys with blond or brown hair. Ik hou van jongens met blond of bruin haar.
My best friend is slim. Mijn beste vriendin is slank.
My grandmother is a bit plump. Mijn oma is een beetje gezet.
Is your father bald? Is jouw vader kaal?
I like girls with light or coloured skin. Ik hou van meisjes met een lichte of een gekleurde huid.
Do you like guys with moustaches? Hou jij van jongens met snorren?
All hipsters have beards. Alle hipsters hebben baarden.
Look out! Don't sit on that pair of glasses. Kijk uit! Ga niet op die bril zitten.
That hat suits you. Die hoed staat je goed.
I think a goatee is awful. Ik vind een sik vreselijk.
My husband must have red or black hair. Mijn man moet rood of zwart haar hebben.
That girl is really muscular. Dat meisje is erg gespierd.
I think every body is beautiful. Ik vind dat elk lichaam mooi is.
Some people are attractive. Sommige mensen zijn aantrekkelijk.
Some people are unattractive Sommige mensen zijn onaantrekkelijk.
I think your aunt is really ugly. Ik vind jouw tante erg lelijk.
I think your little brother is cute. Ik vind jouw kleine broertje schattig.
You are a pretty girl. Jij bent een mooi meisje.
You are a good looking boy. Jij bent een knappe jongen.
You are nice. Jij bent aardig.
pleasant to the eyes plezierig om naar te kijken
smile lach
frown frons

 

Grammar

Much, many en a lot of betekenen alle drie ‘veel’. Maar wanneer gebruik je nu welke? Daarvoor moet je kijken naar het soort zin waarin het voor komt en het zelfstandig naamwoord dat erachter komt.

Much

In vragende en ontkennende zinnen als het zelfstandig naamwoord ontelbaaris:
  –> Have you got much work to do?
  –>There isn’t much information about the accident.

Many

In vragende en ontkennende zinnen als het zelfstandig naamwoord telbaar is:
  –> How many brothers or sisters have you got?
  –> I haven’t got many pens left.

A lot of

In bevestigende zinnen (of het zelfstandig naamwoord telbaar of ontelbaar is, maakt niet uit):
  –> There were a lot of phone calls this morning.
  –> We bought a lot of fruit.

Het is mogelijk om in bevestigende zinnen much/many te gebruiken, maar het is gebruikelijker om a lot of te gebruiken.

In het kort:

 

Zelfst. nw. telbaar

Zelfst. nw. ontelbaar
Bevestigende zinnen

a lot of

(many)

a lot of

(much)
Vragende zinnen

many

much
Ontkennende zinnen

many

much

KBL/TL Task 10 Grammar

Goals

  • I can identify countable and uncountable nouns.​

Instructions

  1. Read the explanation 'Countable and Uncountable Nouns'
  2. Complete task 10.1 Decide whether the nouns are countable (C) or uncountable (U)
  3. Check your answers with the key.

 

 

Countable and Uncountable Nouns

Zelfstandige naamwoorden (woorden die mensen, dieren en dingen aanduiden) zijn telbaar of ontelbaar.

Telbaar:
Als je het kunt tellen:
één koekje -    twee koekjes
één pen -    twee pennen

Telbare zelfstandige naamwoorden kunnen enkelvoud en meervoud zijn.

Ontelbaar:
Als je het niet kunt tellen. Woorden als money (geld), sugar (suiker) en shampoo zijn ontelbaar. Je kunt niet zeggen een geld – twee gelden.

Ontelbare zelfstandige naamwoorden zijn altijd enkelvoud.

Task 10.1

  1. The children are playing in the garden.        
  2. I don't like milk.                                 
  3. I prefer tea.                               
  4. Scientists say that the environment is threatened by pollution.                                 
  5. My mother uses butter to prepare cakes.                                       
  6. There are a lot of windows in our classroom.                                 
  7. We need some glue to fix this vase.                               
  8. The waiters in this restaurant are very professional.                                         
  9. My father drinks two big glasses of water every morning.                                       
  10. The bread my mother prepares is delicious.                                         
  11. Drivers must be careful; the road is slippery.                                   
  12. Some policemen are organizing road traffic to avoid any accidents.                             
  13. I bought three bottles of mineral water for our picnic.                                           
  14. I'd like some juice please!                             
  15. Successful candidates will join the camp later this year.                                 
  16. A rise in oil prices is inevitable since there is more and more world demand for energy.                                     
  17. The exercises on this website are interesting.                               
  18. Dehydrated babies must drink a lot of water.                                     
  19. Adult illiterates learn through a special government program.                                    
  20. I met some nice people when I was walking along the beach.

Answer Key 10.1

Herhaling

Woorden leren

Op deze pagina kun je de woorden uit Unit 3 nog een keer leren.

Grammatica

Klik op Mister Bean om de grammatica nog een keer te herhalen.

Challenge

Lesson 1 Listening Challenge

Goals

I can give a simple description of someone.

Instructions

Dit is een challenge opdracht die hoort bij lesson 1 van unit 9. 

Klik op de link om naar de opdracht te gaan. 

Link

 

Lesson 2 Reading Challenge

Goals

  • I can name parts of my body.
  • I can create plural nouns and use them in sentences.

Instructions

Dit is een challenge opdracht die hoort bij lesson 2 van unit 9. 

  1. Read the text and answer the questions in your notebook. 
  2. Ask your teacher to check the answers. 

Human body

Your heart is really a muscle. It's located a little to the left of the middle of your chest, and it's about the size of your fist. There are lots of muscles all over your body - in your arms, in your legs, in your back, even in your behind. But this muscle is special because of what it does - the heart sends blood around your body. The blood provides your body with the oxygen and nutrients it needs. It also carries away the waste that your body has to get rid of.

Your heart is sort of like a pump, or two pumps in one. The right side of your heart receives blood from the body and pumps it to the lungs. The left side of the heart does the exact opposite: it receives blood from the lungs and pumps it out to the body. By the time you're grown up, your heart will be beating (pumping) about 70 times a minute.

How does the heart beat? Before each beat, your heart fills with blood. Then it contracts to squirt the blood along. When something contracts, it squeezes tighter - try squeezing your hand into a fist. That's sort of like what your heart does so it can squirt out the blood. Your heart does this all day and all night, all the time. Every day, an adult heart pumps 2,000 gallons (7,500 liters) of recycled blood by filling and contracting. The heart is one tough worker!

Questions

1. Where is your heart located?    

2. Where else can you find muscles in your body besides the heart?    

3. Why do we need a heart?    

4. Which organ(s) directly works with the heart?

Lesson 3 Speaking Challenge

Goals

  • I can identify common clothing types by name
  • I can describe personal clothing and the clothing of others

Instructions

Dit is een challenge opdracht die hoort bij lesson 3 van unit 9.

  1. Voor deze opdracht werk je samen met een klasgenoot.
  2. Kies samen 8 van de 16 vragen hieronder.
  3. Beantwoordt de vragen en bespreek ze met een klasgenoot in het Engels.

Questions

Do you like the clothes you are wearing now? Why? / Why not?
 What did you wear yesterday?
 Do you like to watch fashion shows on TV? Why? / Why not?
 Do you enjoy shopping for new clothes? Why? / Why not?
 Where do you usually buy your clothes?
 Compare clothes in your country with those of another country.
 Why do men wear neckties? Are they a good idea?
 Would you like to own a clothing store? Why? / Why not?
 Do you spend a lot of money on clothes? Why? / Why not?
 Does clothing look cute on animals? Why? / Why not?
 Do you ever wear jewelry? Why? / Why not?
 Do you ever wear a hat? Why? / Why not?
 Do you like to wear T-shirts? Why? / Why not?
 Do you plan to go shopping for clothes soon? If ‘yes’, where?
 How was fashion different 100 years ago?
 How will fashion be different 100 years in the future?

Lesson 4 Reading Challenge

Goals

-I can give simple descriptions of people's appearances and personalities.

Instructions

Dit is een challenge opdracht die hoort bij lesson 4 van unit 9. 

  1. Read the text.
  2. Do the exercises.

Text

Exercise 1

Do the sentences refer to Lewis Pugh, Wasfia Nazreen or both of them? Put them in the correct groups.

\

Exercise 2

Read the sentences and write True if the information can be found in the text, False if the information says
the opposite to the text or Not given if the information cannot be found in the text.

1. Wasfia wanted to play with the foreign child's hula hoop. …………
2. Some of Wasfia's childhood friends secretly rode bikes. …………
3. Wasfia hula-hooped her way up each mountain. …………
4. There has been little effort made to help girls and women in Bangladesh until now. …………
5. The writer believes that the people of Bangladesh are proud of Wasfia's achievements. …………
6. Wasfia learned to climb in Bangladesh.

Answer Key

  • Het arrangement 2BBL/KBL/TL Unit 9 Descriptions is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Het Perron
    Laatst gewijzigd
    2018-10-18 15:12:13
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 2;
    Leerinhoud en doelen
    Luisteren naar tv, video- en geluidsopnames; Engels; Dagelijks leven; Gesprekken voeren; Spreken; Luisteren naar aankondigingen en instructies; Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Bronnen

    Bron Type
    Speel de Kahoot met een klasgenoot!
    https://play.kahoot.it/#/k/876b7541-4551-4c0a-bc72-8a13d8c9f38e     		Link

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Het Perron Engels Onderbouw. (z.d.).

    2BBL Unit 3: Descriptions

    https://maken.wikiwijs.nl/93580/2BBL_Unit_3__Descriptions

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Instaptoets Unit 3, possessives

    Possessives

    Plurals

    Herhaling possesives and plurals

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.

  • Gebruik
    Weergave
  • Wikiwijs is een dienst van