Een consument is de vrager van producten. Een producent is de aanbieder van producten. De plek waar vragers en aanbieders elkaar tegenkomen, noem je een markt. Een markt kan een concrete markt zijn, bijvoorbeeld een veiling of een kaasmarkt, maar ook een winkel. Een markt kan ook abstract zijn, denk bijvoorbeeld aan de arbeidsmarkt of de huizenmarkt. Bij een abstracte markt is er dus geen fysieke plek waar vraag en aanbod samenkomt.
Dit thema heet marktvormen. Je bestudeert de vraag naar en het aanbod van producten en ziet dat de prijs van een product te maken heeft met de vraag en het aanbod. Je bekijkt ook verschillende marktvormen. En leert dat een bedrijf verschillende ondernemingsvormen kan kiezen.
Genoeg te doen. Aan de slag.
Leerdoelen
Aan het eind van het thema kun je:
uitleggen wat wordt bedoeld met de vraag naar en het aanbod van producten.
in een grafiek een vraaglijn en een aanbodlijn aanwijzen en vervolgens de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid aflezen.
een aantal factoren noemen die invloed hebben op de vraag naar een product.
een aantal factoren noemen die invloed hebben op het aanbod van een product.
de verschillen tussen de volgende marktvormen beschrijven:
volkomen concurrentie
monopolistische concurrentie
monopolie
oligopolie
de verschillen tussen de volgende ondernemingsvormen beschrijven:
éénmanszaak
vennootschap onder firma
besloten vennootschap
naamloze vennootschap
stichting
Vraag en aanbod
Vooraf
Bij het vaststellen van de verkoopprijs van zijn product houdt een ondernemer rekening met de concurrentie. Maar niet ieder bedrijf heeft evenveel concurrentie.
1. Bedenk een bedrijf dat bij het vaststellen van de verkoopprijs veel rekening moet houden met concurrentie.
2. Bedenk ook een bedrijf dat juist weinig rekening hoeft te houden met concurrentie bij het vaststellen van de verkoopprijs.
Je hebt vast wel eens gehoord dat de prijs van een product wordt bepaald door 'vraag en aanbod'. Wat denk jij?
3. Wat wordt bedoeld met 'vraag en aanbod'?
4. Wordt de prijs van alle producten bepaald door vraag en aanbod?
Bedenk voor welke producten juist wel.
En bedenk voor welke producten minder.
Aan het eind van dit onderdeel kun je:
aangeven wie de vragers en aanbieders van producten zijn.
minimaal twee (persoonlijke) factoren noemen die invloed hebben op de vraag naar producten.
een voorbeeld noemen van een product waarbij de producent weinig invloed heeft op de verkoopprijs van het product.
omschrijven wat met een vraaglijn en aanbodlijn wordt weergegeven.
uitleggen waarom de vraaglijn daalt.
uitleggen waarom de aanbodlijn stijgt.
omschrijven wat wordt bedoeld met de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid.
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Vragen beantwooren over 'De vraag naar een product'.
Stap 2
Alleen
Vragen beantwooren over 'Het aanbod een product'.
Stap 3
Alleen
Bestuderen hoe door vraag en aanbod de prijs wordt bepaald.
Stap 4
Alleen
Bestuderen waarom de vraaglijn kan verschuiven en wat het effect is op de evenwichtsprijs.
Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.
Stap 1
De vraag naar een product
Een consument is de vrager van producten.
Welke producten worden gevraagd hangt af van de behoeften van de consument.
De behoeften worden bepaald door persoonlijke factoren, zoals gezinssamenstelling, godsdienst, beroep, opleiding, inkomen, etc.
Daarnaast hangt de vraag af van: de prijs van het product.
Meestal geldt dat als de prijs stijgt, de vraag af zal nemen.
Beantwoord de volgende vragen:
5. Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat de gezinssamenstelling invloed kan hebben op de vraag naar producten.
6. Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat het inkomen van een consument invloed kan hebben op de vraag naar producten.
In de grafiek hiernaast zie je een zogenaamde vraaglijn.
Op de verticale as zie je de prijs. Op de horizontale as de gevraagde hoeveelheid.
7. Leg uit waarom een vraaglijn daalt.
Stap 2
Het aanbod van een product
Bedrijven (producenten) zijn de aanbieders van producten.
Om te kunnen blijven bestaan is het nodig dat bedrijven winst maken.
De bedrijven zullen alleen producten aanbieden als de verkoopprijs hoger is dan de inkoopprijs.
Soms kan een bedrijf de prijs van een product helemaal zelf vaststellen.
Maar vaker zal hij bij het vaststellen rekening houden met zijn concurrenten.
Zijn er heel veel concurrenten, dan heeft de aanbieder zelf weinig invloed op de prijs.
Hoeveel producten een bedrijf aanbiedt hangt dan af van de prijs.
Meestal geldt dat als de prijs stijgt, de ondernemer meer producten zal aanbieden.
Beantwoord de volgende vragen:
8. We bekijken twee bedrijven: supermarkt COOP en vijfsterren restaurant Lekker.
Wie zal bij het vaststellen van de prijs meer rekening moeten houden met zijn concurrenten? Bedenk ook waarom.
In de grafiek hiernaast zie je een zogenaamde aanbodlijn.
Op de verticale as zie je de prijs. Op de horizontale as de gevraagde hoeveelheid.
9. Leg uit waarom een aanbodlijn stijgt.
Stap 3
Vraag en aanbod
Van veel producten wordt de prijs bepaald door de vraag naar het product en het aanbod van het product.
In de grafiek hiernaast zie je een vraaglijn en een aanbodlijn.
De aanbodlijn geeft aan hoeveel bedrijven bij verschillende prijzen willen aanbieden.
De vraaglijn geeft aan hoeveel consumenten bij verschillende prijzen willen kopen.
Er is één prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.
Je noemt dit de evenwichtsprijs.
Bij de evenwichtsprijs hoort de evenwichts hoeveelheid.
Van veel producten komt de prijs uit op de evenwichtsprijs.
10. Leg uit waarom de prijs, door vraag en aanbod, vaak uit zal komen op de evenwichtsprijs.
11. In onderstaande tabel is de vraag naar en het aanbod van fietsen weergegeven bij verschillende prijzen. a. Teken in een grafiek zowel de vraaglijn als de aanbodlijn. b. Wat is de evenwichtsprijs voor de fiets? c. Wat is de evenwichtshoeveelheid voor de fiets?
Stap 4
De vraaglijn verschuift
De vraaglijn is een dalende lijn, immers bij een hoge prijs zal minder gevraagd worden dan bij een lage prijs. Als de prijs verandert, kom je op een ander punt op de vraaglijn terecht.
De vraaglijn kan ook in zijn geheel verschuiven. Naar rechts of naar links.
De vraaglijn zal bijvoorbeeld naar rechts verschuiven als:
het aantal consumenten toeneemt.
het inkomen van de consumenten toeneemt
12. Bedenk nog twee redenen waarom de vraaglijn naar rechts kan verschuiven.
Bekijk de figuur hiernaast. Gebruik de figuur bij het beantwoorden van de volgende vragen.
13. Leg uit waarom de vraaglijn naar rechts verschuift als het aantal consumenten toeneemt. 14. Leg uit waarom de vraaglijn naar rechts verschuift als het inkomen van de consumenten toeneemt. 15. Stel dat de vraaglijn naar rechts verschuift, maar de aanbodlijn verandert niet. Wat gebeurt er dan met de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid?
Marktvormen
Vooraf
In dit onderdeel kijk je naar verschillende marktvormen.
Aan het eind van dit onderdeel kun je:
met behulp van voorbeelden uitleggen wat het verschil is tussen een abstracte markt en een concrete markt.
met behulp van voorbeelden uitleggen wat het verschil tussen een (bijna) homogeen product en een heterogeen product.
van de volgende vier marktvormen aangeven hoeveel aanbieders er zijn en welk soort producten worden aangeboden:
volkomen concurrentie
monopolistische concurrentie
monopolie
oligopolie
van de bovengenoemde marktvormen een voorbeeld geven.
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Kennisbank item 'Marktvormen' bestuderen en vragen over soorten markten en soorten producten beantwoorden.
Stap 2
Alleen
Kennisbank item 'Marktvormen' bestuderen en vragen over marktvormen beantwoorden.
Stap 3
Alleen
Voorbeelden van markten koppelen aan marktvormen en keuzes kunnen uitleggen.
Stap 4
Alleen
Bestuderen wat wordt bedoeld met toetreding. En kunnen uitleggen waarom op een markt van volkomen concurrentie niet lang veel winst gemaakt kan worden.
Stap 5
Alleen
De markt van telefoons beschrijven.
Stap 6
Alleen
Kennistest over marktvormen maken.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.
Stap 1
In de economie wordt met een markt het geheel van vraag en aanbod bedoeld. Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het onderdeel.
Op de eerste pagina wordt onderscheid gemaakt tussen een markt waar je naartoe kunt gaan en een markt die je niet kunt bezoeken.
Een markt waar je naartoe kunt gaan, wordt ook wel een concrete markt genoemd.
Een markt die je niet kunt bezoeken noem je ook wel een abstracte markt.
16. Geef twee voorbeelden van concrete markten. 17. Geef ook een voorbeeld van een abstracte markt.
Op de eerste pagina wordt ook onderscheid gemaakt tussen homogene producten en heterogene producten.
18. Geef een voorbeeld van een homogeen product. 19. Geef ook twee voorbeelden van heterogene producten.
Stap 2
Marktvormen
Bestudeer nu ook pagina 2 t/m 6 van het onderdeel marktvormen.
20. Waarom lijkt de markt voor prei wel op een markt met volkomen concurrentie. 21. Wat wordt bedoeld met de ondernemer is een hoeveelheidsaanpasser? 22. Hoe noem je de marktvorm waarbij er veel aanbieders zijn en iedere aanbieder een soortgelijk product aanbiedt. 23. Noem twee zaken waarop ondernemers die opereren op een markt van monopolistische concurrentie zich op kunnen onderscheiden. 24. We maken onderscheid tussen een overheidsmonopolie, een natuurlijk monopolie en een economisch monopolie. Geef van alledrie de vormen een voorbeeld. 25. Leg uit waarom de automarkt een voorbeeld is van een heterogeen oligopolie.
Stap 3
Vier marktvormen 26. Geef van onderstaande producten aan tot welke marktvorm ze behoren.
Bier
Restaurants
Tomaten
Casino
Elke marktvorm heeft zijn eigen kenmerken. Bij een (homogeen) oligopolie is de kans groot dat er een prijzenoorlog ontstaat. Er zijn immers weinig aanbieders die strijden om de consument. De consument kiest (vaak) voor de aanbieder met de laagste prijs. Als één aanbieder de prijs dan verlaagt om zoveel mogelijk klanten te trekken dan zullen de andere aanbieders volgen. Het gevolg is dan een prijzenoorlog. Dit klinkt gunstig, want de prijzen worden steeds goedkoper. Toch kent een prijzenoorlog ook negatieve gevolgen voor de consument.
27. Wat zou een negatief gevolg van een prijzenoorlog (op de lange termijn) kunnen zijn?
Een ander verschijnsel dat zich vaak bij een oligopolie afspeelt is kartelvorming.
28. Zoek op wat kartelvorming (een kartel) is. Leg uit waarom je dit vaak bij een oligopolie tegenkomt en niet bij bijvoorbeeld een monopolistisch concurrentie.
Stap 4
Toetreding
De omvang van een markt voor een bepaald product is het aantal vragers en aanbieders van dat product. Je spreekt van toetreding als een andere ondernemer hetzelfde product aan gaat bieden. Het aantal aanbieders neemt dan dus toe.
Op een markt van volkomen concurrentie zijn er veel aanbieders en veel vragers en is er sprake van een homogeen product. In zo'n markt is het moeilijk om langere tijd veel winst te maken.
Waarom dat niet kan, kun je uitleggen in een aantal stappen.
Hieronder zie je die stappen. Ze staan alleen nog niet in de juiste volgorde. 29. In welke volgorde krijg je een logisch verhaal?
Bij een gunstige prijs maken ondernemers op een markt van volkomen concurrentie winst.
Door een toename van het aanbod, daalt de prijs van het product.
Door het dalen van de prijs neemt de winst af.
Ondernemers gaan meer product aanbieden (= hoeveelheidaanpasser) of andere bedrijven gaan hetzelfde product aanbieden (= toetreding).
De logische volgorde is: 1 - ... - ... - ...
Stap 5
Telefoons
Johan en Ilse hebben een discussie over de telefoonmarkt.
Volgens Johan is de telefoonmarkt een (heterogeen) oligopolie.
Hij zegt: "Er zijn slechts enkele aanbieders op de telefoonmarkt."
Ilse is het niet met Johan eens.
De telefoonmarkt is een markt van monopolistische concurrentie.
Er zijn heel veel winkels waar telefoons verkocht worden.
Iedere winkel probeert zich te onderscheiden.
30. Wie heeft volgens jou gelijk?
Of hebben Johan en Ilse allebei gelijk?
Stap 6
Toets
Ter afsluiting van dit onderdeel maak je een kennistest.
De test bestaat uit een aantal gesloten vragen.
Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt van de vragen die je fout hebt, het goede antwoord te zien.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Joke de Vries wil een eigen bedrijf beginnen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Daar komt nog heel wat bij kijken. Gelukkig kan ze hulp krijgen, bijvoorbeeld bij de Kamer van Koophandel.
31. Wat denk jij?
Bedenk een aantal vragen waarop Joke het antwoord moet bedenken als ze een eigen bedrijf wil beginnen. Schrijf alle vragen op.
Aan het eind van dit onderdeel kun je:
vijf juridische ondernemingsvormen noemen.
omschrijven hoe het zit met de aansprakelijkheid binnen de ondernemingsvormen.
de verschillen in heffingen tussen de ondernemingsvormen noemen.
uitleggen wat wordt bedoeld met beleggen in aandelen en met beleggen in obligaties.
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Kennisbankitem Ondernemingsvormen bestuderen.
In een schema de verschillen tussen de ondernemingsvormen aangeven.
Stap 2
Alleen
Video over rechtsvormen bekijken en vragen beantwoorden.
Stap 3
Alleen
Informatie lezen over aandelen en beleggen.
Stap 4
Alleen
Informatie over obligaties lezen.
Stap 5
Alleen
Op internet op zoek gaan naar verschillende stichtingen.
Stap 6
Alleen
De toets 'Ondernemingsvormen' maken.
Benodigdheden
Geen bijzonderheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.
Stap 1
Ondernemingsvormen
Als je een bedrijf gaat beginnen, moet je je bedrijf inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Bij de KvK moet je aangeven welke ondernemingsvorm of rechtsvorm je bedrijf gaat krijgen. De keuze heeft gevolgen voor de belastingverplichting en de aansprakelijkheid.
In het volgende Kennisbankitem worden vijf ondernemingsvormen besproken.
32. Vergelijk de eenmanszaak, vennootschap onder firma, besloten vennootschap en naamloze vennootschap door onderstaand schema in te vullen.
Eigendom
Aansprakelijkheid
Belasting
Eenmanszaak
VOF
BV
NV
Stap 2
Eenmanszaak, VOF en BV
De drie meest voorkomende rechtsvormen zijn de eenmanszaak, de VOF en de BV.
Bekijk de videoclip hieronder.
Ook een eenmanszaak kan personeel hebben. De term eenmanszaak zegt iets over de rechtsvorm, maar niets over het aantal personen dat in het bedrijf werkt.
Een zelfstandige zonder personeel noem je een zzp'er. Een zzp'er is geen rechtsvorm. Ook als zzp'er moet je een rechtsvorm kiezen.
Beantwoord de volgende vragen. 33. Schrijf een voordeel en een nadeel van de éénmanszaak op. 34. Wanneer kiest men voor de vennootschap onder firma als rechtsvorm? 35. Schrijf een voordeel en een nadeel van een BV op 36. Wat wordt er bedoeld met ¨persoonlijke aansprakelijkheid¨?
Stap 3
Aandelen
Een BV en een NV werken met aandelen. Een aandeel is een stuk van het bedrijf.
Iedere aandeelhouder van een BV of NV is voor een deel de eigenaar van het bedrijf. Bij een BV zijn alle aandeelhouders bekend. De aandelen staan op naam. Familiebedrijven zijn vaak een BV. Je vader, je oom en je opa zijn dan de drie aandeelhouders.
Bij een NV zijn er vaak heel veel aandeelhouders. De aandelen van een NV worden verhandeld op de beurs. Iedereen kan zo´n aandeel kopen.
Als je een aandeel hebt in een bedrijf dan mag je samen met de andere aandeelhouders bijvoorbeeld beslissen over wat er met de winst gebeurt.
Soms wordt besloten een deel van de winst uit te keren aan de aandeelhouders. Je noemt dit dividend uitkeren.
De waarde van aandelen kan veranderen. Doet een bedrijf het goed dan stijgt de waarde meestal. Doet een bedrijf het slecht dan daalt de waarde.
Een belegger is iemand die handelt in aandelen. Hij probeert de aandelen goedkoop in te kopen en probeert ze met winst te verkopen.
37. Leg uit waarom de waarde van een aandeel daalt als het slecht gaat met een bedrijf. Gebruik in je antwoord de woorden vraag en aanbod.
Stap 4
Obligaties
Het uitgeven van aandelen is voor het bedrijf een manier om aan geld te komen. Een andere manier om aan geld te komen is het uitgeven van obligaties. Als een bedrijf 10 miljoen euro nodig heeft dan wordt het lastig om dit bij één peroon te lenen, er zijn maar weinig mensen die dit over hebben. De benodigde 10 miljoen wordt dan ¨opgeknipt¨ in 10.000 stukjes van 1.000 euro. Zo´n stukje van 1.000 euro is dan de obligatie. Er zijn wel veel mensen die 1.000 euro over hebben en zij kunnen dan zo´n obligatie ter waarde van 1.000 euro kopen. Een obligatie is een schuldbewijs. Na een afgesproken tijd koopt het bedrijf dat stukje weer van je terug waardoor jij je 1.000 euro ook weer terugkrijgt. De bezitter van de obligatie krijgt rente van het bedrijf dat de obligatie heeft uitgegeven. Ook kan de bezitter van een obligatie de obligatie doorverkopen (voor meer dan 1.000 euro). Je zegt de obligaties zijn verhandelbare schuldbewijzen.
Een nadeel van het beleggen in aandelen is het feit dat er geen zekerheid is. De koers van een aandeel kan sterk stijgen, maar ook sterk dalen. Ook het beleggen van obligaties brengt risico's met zich mee. Maar doorgaans zijn de risico's van het beleggen in obligaties kleiner dan bij het beleggen in aandelen.
38. Obligaties kunnen worden uitgegeven door de overheid en door bedrijven.
Wat denk je? Wat is risicovoller, beleggen in obligaties van de overheid of in obligaties van een bedrijf? Leg je antwoord uit
Stap 5
Stichting
Een stichting is een organisatie die een maatschappelijk doel nastreeft.
Een stichting heeft geen winstoogmerk.
39. Zoek op internet drie voorbeelden van stichtingen op.
- Schrijf de naam van de stichting op.
- Schrijf ook op welk doel de stichting nastreeft.
- Probeer te achterhalen hoe de stichting aan geld komt.
- Probeer ook uit te zoeken wie de leiding heeft over de stichting.
40. In welke sector(en) komen stichtingen veel voor? Waarom juist in deze sector(en)?
Stap 6
Kennistest
Ter afsluiting van dit onderdeel maak je een kennistest.
De test bestaat uit een aantal gesloten vragen.
Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt van de vragen die je fout hebt, het goede antwoord te zien.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Vraaglijn
Lijn in de grafiek die aangeeeft wat de gevraagde hoeveelheid is bij elke gegeven prijs.
Aanbodlijn
Lijn in de grafiek die aangeeeft wat de aangeboden hoeveelheid is bij elke gegeven prijs.
Evenwichtsprijs
prijs waarbij de vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.
Evenwichtshoeveelheid
aangeboden en gevraagde hoeveelhied bij de evenwichtsprijs.
volkomen concurrentie
marktvorm met veel aanbieders en veel vragers en een homogeen product. Individuele aanbieders hebben geen invloed op de prijs en zijn hoeveelheidaanpassers.
Monopolistische concurrentie
marktvorm met veel aanbieders en veel vragers en een heterogeen product. Bedrijven proberen zich te onderscheiden van de concurrenten.
Monopolie
marktvorm met één aanbieder. Vormen van monopolie zijn: overheidsmonopolie, natuurlijk monopolie en economisch monopolie.
Oligopolie
marktvorm met enkele aanbieders. Je maakt een onderscheidt tussen een homogeen oligopolie en een heterogeen oligopolie.
Eenmanszaak
onderneming is in handen van één persoon. Eigenaar is volledig aansprakelijk.
Vennootschap onder firma VOF
onderneming in handen van twee of meer firmanten. Iedere firmant is volledig aansprakelijk.
Besloten vennootschap BV
onderneming in handen aandeelhouders. Aandeelhouders zijn bekend (aandelen staan op naam). Aandeelhouders zijn aansprakelijk voor het bedrag dat ze aan aandelen hebben.
NV
onderneming in handen aandeelhouders. Aandelen staan niet op naam. Aandeelhouders zijn aansprakelijk voor het bedrag dat ze aan aandelen hebben.
Stichting
ondernemingsvorm met een maatschappelijk doel zonder winstoogmerk.
Kartel(afspraken)
Verboden afspraken tussen aanbieders over bijvoorbeeld prijs, eigenschappen of service
Aandeel
Stukje van een BV of een NV dat je kunt kopen. Kan in waarde stijgen en dalen. Risicovol
Obligatie
Lening aan een bedrijf of overheid. Je ontvangt jaarlijks rente en na een afgesproken tijd wordt de lening terugbetaald. Weinig risico.
Het arrangement Marktvormen (klaar) is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Henk-Jan van Mierlo
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2017-10-03 13:37:55
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Marktvormen
Ondernemingsvormen
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.