Het begrip cel werd voor het eerst gebruikt door de onderzoeker Robert Hooke in 1665.
Hij bekeek een stukje kurk onder een microscoop en zag hokjes.
Deze hokjes noemde hij cellen. Later ontdekte men wat zich in de hokjes had bevonden, de levende cel dus.
Verder onderzoek wees uit dat alle organismen uit cellen bestaan. Ondanks onderlinge verschillen bestaan er duidelijke overeenkomsten tussen de cellen van de meeste organismen.
Grof gezegd bestaan alle cellen uit een begrenzing ofwel celmembraan en een geleiachtige inhoud.
In die geleiachtige stof bevinden zich altijd nucleïnezuren, stoffen die een belangrijke rol vervullen bij het bepalen wat de cel kan en doet.
Dat is meestal DNA.