Je gebruikt de past simple voor iets wat in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. Vaak staat er een woordje in de zin dat aangeeft dat het is afgelopen: een tijdsbepaling. Voorbeelden: yesterday, last week, two months ago, when I was little, in 2015.
Meestal maak je de past simple door ‘-ed’ achter het werkwoord te zetten. Zo doe je dat bij regelmatige werkwoorden.
Voorbeelden:
I worked really hard yesterday.
She watched a film last night.
We walked home together this morning.
You talked to her last Saturday, right?
They wanted to buy a house last year.
Spellingsveranderingen
1. Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in de past simple in -ie:
I carry - I carried
Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:
I play - I played
2. Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:
I live - I lived
3. In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
I drop - I dropped