Woorden als 'aan' en 'uit' betekenen het tegenovergestelde en worden daarom tegenstellingen genoemd. Maar ook de woorden 'vader' en 'moeder' worden vaak als tegenstelling gezien.
Voorbeelden:
een flauwe bocht - een scherpe bocht
een ruwe zee - een kalme zee
oom - tante
Soms kun je een tegenstelling van een woord maken door het woord een beetje te veranderen:
aardig - onaardig
gelukt - mislukt
prettig - onprettig
Tegenstellingen herken je soms aan een voorvoegsel:
on- : gewoon - ongewoon (on- betekent hier 'niet')
in- : direct - indirect (in- betekent hier 'niet')
im- : populair - impopulair (im- betekent hier 'niet')
anti-: climax - anticlimax (anti- betekent ‘tegen’ of ‘tegengesteld’)