1. Maak opdr. 1, 2 en 4 bij hst. 5 van het boek.
2. Verzin eens een paar voorbeelden van taalhandelingen die indirect zijn, ofwel: maak van een vraag een bevel, van een vraag een klacht, van een belofte een dreigement, etc. Zorg ervoor dat er in ieder geval twee voorbeelden zijn van performatieve werkwoorden. Leg uit aan de hand van de geslaagdheidsvoorwaarden waarom die twee voorbeelden dus geen directe taalhandelingen kunnen zijn.
→ Individueel: minimaal drie voorbeelden.
→ Tweetallen: minimaal vier voorbeelden.
→ Drietallen: minimaal vijf voorbeelden.