We beginnen met het analyseren van teksten. Je doet dit met behulp van een kijkkaart.
Je analyses bespreek je met klasgenoten. Ieder mens verschilt in levenservaring, vaardigheden en kennis. Daarom zal bij een zelfde tekst bij verschillende mensen toch iets anders opvallen.
Door dit met elkaar uit te wisselen, leer je van elkaar.
We gaan ervanuit dat je al enige basiskennis hebt, zoals de theorie over stijlfiguren en beeldspraak zoals vorig jaar is behandeld. Ook de kennis over de zinsopbouw OPA, APO, POA heb je nodig, de theorie over tekstdoelen, de structuur van de tekst, signaalwoorden en de basiskennis grammatica (onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp en bijvoeglijke bijzin). Tot slot moet je weten wat een hoofdzin en bijzin is, welke rijmsoorten er zijn en wat een rijmschema is.
Geen nood als je de kennis niet helemaal meer paraat hebt. Onder het kopje 'theorie'' kun je deze terugvinden.
Nieuwe informatie wordt voorafgaand aan de opdrachten gegeven.
Tijdens deze lessen ga je je ervaringen toepassen op een zelf geschreven tekst. Ook hier werk je weer samen door elkaar feedback te geven op de tekst.