Voor deze opdracht moet je het onderwerp, de persoonsvorm en het lijdend voorwerp kunnen herkennen.
De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
Ik koop een boek. Ik kocht een boek.
pv = koop
Het onderwerp vind je door te vragen: wie/wat + pv
Wie koopt? 'Ik' = onderwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: wie/wat + ond + pv
Wie/wat koop ik? 'een boek' = lijdend voorwerp
Als je weet wat een bijvoeglijke bijzin is.
Je weet wat een bijvoegelijk naamwoord is: dat is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord (hoe iets is of waarvan het is gemaakt).
De houten tafel. De mooie ketting.
Een bijvoeglijke bijzin is een heel zinnetje dat iets vertelt over het zelfstandig naamwoord.
De ketting, die ik gisteren heb gekocht, is mooi.