Opdracht 10
Schat hoe groot de volgende voorwerpen zijn.
1. de lengte van je tafel
2. de hoogte van je iPad
3. de lengte van je leerboek.
Meet nu hoe groot de volgende voorwerpen zijn.
1. de lengte van je tafel
2. de hoogte van je iPad
3. de lengte van je leerboek.
Opdracht 11
a. Is er verschil tussen de geschatte en de gemeten waarden?
b. Wat is nu nauwkeuriger?
c. Wanneer gebruik je toch geschatte waarden?
Opdracht 12
Geef de omschrijving van het begrip grootheid.
Opdracht 13
Neem de onderstaande tabel over in je schrift en vul in.
Grootheid | Eenheid |
Massa | |
Gewicht | |
seconde | |
liter |
Opdracht 14 Grootheden
Zin 1: "Een temperatuurstijging van 25 K liet de rails uitzetten."
Zin 2: "De aarde trekt aan elke kilogram met een kracht van 10 N."
Welke grootheden komen in bovenstaande zinnen voor?
REKENOPDRACHTEN
Opdracht 15
a. |
6000 m = km |
f. |
6000 g = dag |
b. |
1,55 km = m |
g. |
1,25 dam = dm |
c. |
500 g = cg |
h. |
0,174 hm = dm |
d. |
0,25 m = mm |
i. |
0,67 cg = kg |
e. |
790 mm = m |
j. |
1540 mm = hm |
Vond je opdracht 15 lastig om in te vullen? Oefen dan nog extra met opdracht 16 of bekijk de filmpjes van deze paragraaf nogmaals. Goed kunnen omrekenen is erg belangrijk bij NS!!!
Opdracht 16
Klik op de onderstaande link!
http://www.reken-taal.be/rekenen/conversies.htm
Opdracht 17
Uit een fles cola (1,5 L) schenk je zeven glazen. Hoeveel mL cola zit er in één glas? Leg dit uit met een berekening.
Opdracht 18
In een tablet van een pijnstiller zit 0,5 g paracetamol en 20 mg codeine.
Waarvan zit er meer in het tablet? Leg dit duidelijk uit met een berekening.
Opdracht 19
In een maatcilinder zit 50 mL water. Een leerling doet vijf knikkers in het water. Het waterpeil staat nu bij 56 mL. Wat is het volume van 1 knikker?