Beeldspraak is figuurlijke taalgebruik en is dus een stijlfiguur. Als we denken aan iets bepaalds komen daarbij andere dingen in de gedachten. Dit gebeurt vaak als beide dingen een bepaalde overeenkomst hebben. Er bestaan verschillende soorten beeldspraak.
Je vergelijkt iets met iets anders omdat er overeenkomst is. Het beeld wordt ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’ of 'zijn'.
VB:
De dief ging er als een haas vandoor.
Zijn broer is een boom van een kerel.
Jouw kamer lijkt wel een zwijnenstal.
Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is. Alleen het beeld (van de vergelijking) is overgebleven, dat wat het verbeeld is dus weggelaten. Vooral veel uitdrukkingen en gezegden zijn metaforen.
VB:
Het gaat hem voor de wind. (je bedoelt dat alles heel goed gaat met hem)
Moet je die reus eens zien. ('die reus' is hier de metafoor, je bedoelt iemand die erg groot is)
Ik kan dat nest niet uitstaan. ('dat nest' is hier de metafoor, je bedoelt een naar persoon)
Iets wordt voorgesteld als een levend mens. Iets wat geen mens is, krijgt dus menselijke eigenschappen.
VB:
De wind huilt door de bomen.
De bomen fluisteren jouw naam.
De nieuwe dag lacht je toe.
https://www.youtube.com/watch?v=SFGXL6qsfRo