Wat kan ik straks?
De leerdoelen van de module Verhaalanalyse zijn:
Literatuur
Je kunt:
- het verschil omschrijven tussen fictie en non-fictie.
- twee voorbeelden noemen van boeken of werken die onder fictie en onder non-fictie vallen.
- vijf verschillende punten noemen om het verschil tussen literatuur en lectuur aan te geven.
- vijf stijlkenmerken noemen om de schrijfstijl van een schrijver te kunnen beoordelen.
Poëzie
Je kunt:
- verschillende vormen van poëzie herkennen.
- aangeven wat wordt verstaan onder rijm en vijf rijmvormen noemen.
- de meest voorkomende rijmschema's herkennen.
- aangeven welk rijmschema hoort bij gepaard rijm, gekruist rijm en bij omarmend rijm.
- uitleggen wat wordt bedoeld met metrum.
- in een versregel zwak of sterk beklemtoonde lettergrepen onderscheiden.
- omschrijven hoe typografie een belangrijke rol kan spelen in de poëzie.
- uitleggen waarom stijlfiguren in de poëzie gebruikt worden en een paar voorbeelden noemen van stijlfiguren.
- omschrijven wat strofen in een gedicht zijn.
- enkele versvormen herkennen en opnoemen.
Spanning - Tijd - Ruimte
Je kunt:
- omschrijven wat het doel is van open plekken in een verhaal of boek.
- minimaal drie manipulatietechnieken omschrijven waarmee een schrijver de lezer kan manipuleren of spanning in het verhaal kan brengen.
- het verschil tussen een fabel en sujet omschrijven.
- de rol van een flashback en een flashforward omschrijven.
- het verschil tussen de vertelde tijd en de verteltijd uitleggen.
- (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken dat de ruimte (en handeling) voor spanning en sfeer in een verhaal kan zorgen.
Personages - perspectief
Je kunt:
- aangeven welke rol personages in een roman of verhaal kunnen spelen.
- omschrijven waarom identificatie (kunnen inleven in de hoofdfiguur) belangrijk is voor het verhaal.
- omschrijven wat een antiheld is en wat wordt bedoeld met een 'speaking name'.
- uitleggen wat wordt bedoeld met het perspectief van een verhaal.
- vier verschillende vertelperspectieven herkennen.
Thematiek
Je kunt:
- omschrijven welke informatie je nodig hebt om het thema van een verhaal vast te stellen.
- drie soorten motieven omschrijven.
- omschrijven wat wordt bedoeld met het motto van het boek.