Baggerbeugel: Een baggerbeugel is een soort schepnet met een lange steel. Aan het einde van de steel hing een net of mand. Dit gereedschap werd gebruikt bij de natte vervening om de veenmodder van de bodem van een water te scheppen.
Inklinken: Daling van het grondoppervlak doordat vocht uit de bodem verdwijnt.
Gemaal: Machine waarmee water wordt gepompt vanuit de lage polder naar een hoger gelegen ringvaart of een rivier.
Hoogveen: Grondsoort die bestaat uit resten van veenmos. Het meeste hoogveen is in Nederland afgegraven.
Laagveen: Grondsoort die bestaat uit resten van waterplanten, riet en bos.Het drassige laagveen vind je in de lage delen van ons land.
Leg-akker: Smalle strook land waarop het natte veen verspreid wordt neergelegd, om te drogen in de wind en zon. Als het veen droog is, heet het turf en is het brandbaar.
Molen : Hiermee werd het lage veenland vroeger drooggemalen. Alleen hierdoor bleven de leg-akkers en weilanden bruikbaar.
Polder: Door dijken omgeven gebied, waar men de waterstand kunstmatig regelt. Na twee weken regen werken de gemalen van de polder op volle toeren om het overtollige water weg te pompen.
Terp: Door de mens gemaakte woonheuvel in een gebied dat regelmatig overstroomt.
Turf: Gedroogd veen. Werd vroeger als brandstof gebruikt. De meeste hoogveengebieden in Nederland zijn afgegraven voor de turfwinning. Na de hoogveengebieden werd ook turf gewonnen uit de laagveengebieden.