Abstractie: het verkleinen van complexiteit en het vergroten van efficiƫntie van een representatie of algoritme voor een probleem, vaak door irrelevante informatie en herhaling van instructies te reduceren.
Algoritme: een reeks opeenvolgende instructies om een probleem op te lossen of doel te bereiken, vergelijkbaar met een recept om een maaltijd te bereiken.
Debuggen: het opsporen en oplossen van fouten in een computerprogramma.
Decompositie: het opdelen van een probleem in kleinere delen die gemakkelijker te bevatten en op te lossen zijn.
Error: treedt op wanneer een computer onverwacht of onjuist gedrag vertoont, doordat de instructies niet helemaal kloppen.
Herhaling: een deel van een computerprogramma dat meerdere keren herhaald wordt, ook wel lus of iteratie genoemd.
Patroon: een beschrijving, of weergave van een probleem of oplossing die meerdere keren herhaald of hergebruikt kan worden .
Programmeertaal: formele taal die gebruikt wordt om instructies te communiceren aan een computer.
Representatie: de weergeven van een probleem of oplossing in een andere vorm, bijvoorbeeld een tekening, tekst, reeks symbolen of instructies.
Runnen: het uitvoeren van een computerprogramma.
Statement: een eenvoudige instructie voor een computerprogamma om een actie uit te voeren.
Subroutine: een reeks instructies die meerdere keren uitgevoerd wordt tijdens het runnen van een computerprogramma.
Variabele: wordt gebruikt om informatie te bewaren, met een naam en een waarde, zoals "leeftijd" in combinatie met "8".
Voorwaarde: een vergelijking om te bepalen of iets wel of niet gedaan moet worden, bijvoorbeeld "als... dan ..." of "zolang ... doe... " of "herhaal ... tot ....".