2.0 leerdoelen
2.1
- Je kent de volgende begrippen:
- Breedteligging, hoge, lage en gematigde breedte
- Klimaatzone
- Tropische, polaire en gematigde zone
- Invalshoek
- Aardas
- Atmosfeer
2.2.
- Je weet welke gebieden tot hoge, lage en gematigde breedte behoren.
- Je weet welke gebieden er tot de tropische, gematigde of polaire zone behoren.
- Je weet welke reden er is voor het verschil in temperatuur tussen hoge en lage breedte.
- Je weet hoe seizoenen ontstaan.
- Je snapt welke invloed de zonnestand en de invalshoek hebben op de temperatuur.
- Je weet twee redenen waarom het bij een grote invalshoek warmer is, dan bij een kleine invalshoek
2.3
- Je kent de volgende begrippen:
- Neerslag
- Verdamping
- Condensatie/ condenseren
- Waterdamp
- Waterkringloop
- Je kunt uitleggen (en tekenen) hoe neerslag ontstaat in vier algemene stappen.
- Je kunt uitleggen (en tekenen) wat de waterkringloop is.
- Je kan vier vormen van neerslag noemen
2.4
- Je kent de volgende begrippen:
- Stijgingsneerslag
- Stuwingsneerslag
- Frontale neerslag
-
Regenschaduw
-
Loefzijde/Lijzijde
- Je snapt hoe de drie verschillende soorten neerslag ontstaan en je kunt hier een tekening van maken.
- Je kan verklaren waar de verschillende soorten neerslag op aarde voorkomen en ook waarom ze daar voorkomen.
- Je kan verklaren waarom op sommige plekken op aarde bepaalde vormen van neerslag juist niet voorkomen
2.5
- Je kent de volgende begrippen
- Aanlandige wind
- Aflandige wind
- Je kunt uitleggen welke invloed de ligging van zee heeft op de temperatuur en neerslag in zomer en winter.
- Je kunt uitleggen welke invloed aanlandige wind heeft op de temperatuur en neerslag in zomer en winter.
- Je kunt uitleggen welke invloed aflandige wind heeft op de temperatuur en neerslag in zomer en winter.
- Je kunt uitleggen dat de windrichting invloed heeft op de temperatuur en neerslag.
2.6
- Je kent de volgende begrippen
- Je kunt uitleggen welke invloed zeestromen hebben op de temperatuur.
2.7
- Je kent de volgende begrippen
- Je weet dat hoe hoger hoe kouder het is. 0,6oC per 100 m stijging.
- Je kunt uitleggen waarom het is zo is dat hoe hoger je komt, hoe kouder het is.
- Je kan berekenen hoe koud het op een bepaalde hoogte is als je hoogte en temperatuur van een andere plek in de buurt weet.
2.8
- Je kent de volgende begrippen
- Hoge en lage drukgebieden
- Je kan uitleggen welke invloed een lage drukgebied heeft op de neerslag in een gebied.
- Je kan uitleggen welke invloed een hoge drukgebied heeft op de neerslag in een gebied
- Je kan uitleggen hoe een hogedrukgebied en een lagedrukgebied ontstaan.
- Je kan hoge en lage druk kopppelen aan klimatoligsche omstandigheden. .