// Je kunt verklaren hoe nieuwe soorten ontstaan.
Individu: Eén enkel organisme (voorbeeld: Jij bent een individu)
Soort: Een organisme behoort tot dezelfde soort als ze zich onderling kunnen voorplanten en vruchtbare
nakomelingen kunnen krijgen.
Ras: Een groep idividuen van een bepaalde soort met bepaalde erfelijke eigenschappen.
Rassen binnen dezelfde soort kunnen zich wel voortplanten.
Voorbeeld: (Soort Hond, Ras Labrador) + (Soort Hond, Ras Poedel) = Soort Hond, Ras Labradoedel
Gen: Een deel van een chromosoom dat informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.
Genen: Bevatten alle erfelijke informatie van een organisme en bepalen het genotype.
Genotype: De informatie van erfelijke eigenschappen die in de celkernen ligt.
Fenotype: De zichtbare uiterlijke kenmerken van een organisme.
Het fenotype wordt bepaald door het genotype + invloeden uit het
milieu.
Voorbeeld afbeelding: (genotype genen voor donder haar) +
(milieu invloed blonde haarverf) = fenotype twee kleurig haar
Mutatie: Een verandering van de erfelijke eigenschappen.
Natuurlijke selectie: - Individuen met de beste genen voor een bepaald
(soorten veranderen) milieu hebben grotere overlevingskansen.
- Organsime die blijven leven kunnen zich voortplanten en
geven hun genen door.
- Soorten veranderen als door natuurlijke selectie nieuwe
vormen ontstaan en oude vormen verdwijnen.
Nieuwe soorten onstaan als: 1 Een groep organisme afgescheiden raakt van een
andere groep van dezelfde soort.
2 Beide groepen zich langdurig in verschillende milieus
ontwikkelen.
3 Wanneer na meerdere generaties tussen de twee groepen zoveel verschillen zijn
ontstaan dat ze niet meer onderling kunnen voortplanten, dan spreken we van
een nieuwe soort.