In de studiewijzer kun je terugvinden wat er van je wordt verwacht, hoe je deze e-klas doorloopt en wat de mogelijkheden zijn binnen de e-klas.
Leren in context
Anders dan je misschien gewend bent, leer je biologische kennis in deze module in een context aan. Dat betekent dat je leert welke biologische kennis belangrijk is in de praktijk van alledag of van een bepaald beroep of onderzoek.
De lesstof is anders gestructureerd dan in je biologieboek het geval is. Waar je misschien gewend bent om alles over cellen in het ene hoofdstuk te vinden en informatie over organen in een ander hoofdstuk, krijg je nu deze kennis meer door elkaar aangeboden. Gevolg is dat niet alles wat je moet weten over een biologisch onderwerp netjes bij elkaar staat, maar het leren krijgt op deze manier meer betekenis en wordt een stuk avontuurlijker. En het geeft je als het goed is ook meer inzicht in hoe verschillende onderdelen van de biologie met elkaar samenhangen.
PAL: Persoonlijk Assistent van de Leraar
Opbouw e-klas
Onderzoeken (A5)
Je kan, gebruik makend van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden:
- een natuurwetenschappelijk probleem herkennen;
- op grond van verzamelde gegevens van een uitgevoerd onderzoek conclusies trekken die aansluiten bij de onderzoeksvra(a)g(en) van het onderzoek.
Ontwerpen (A6)
Je kan gebruik makend van relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen:
- voorstellen doen voor verbetering van een ontwerp;
- een ontwerpproces en -product presenteren.
Waarderen en oordelen (A9)
Je kan:
- feiten met bronnen verantwoorden;
- de betrouwbaarheid beoordelen van informatie en de waarde daarvan vaststellen voor de beantwoording van het betreffende vraagstuk.
Eiwitsynthese (B1)
Je kan in een context bijvoorbeeld:
- de bouw van DNA en RNA beschrijven en de verschillen toelichten;
- het proces van transcriptie en translatie beschrijven;
- toelichten dat de aminozuurvolgorde (primaire structuur) van een eiwit de bouw en werking van het eiwit bepaalt.
Mogelijke deelconcepten
nucleïnezuren, helixstructuur, basenparing, nucleotide, DNA, chromosomen, kernDNA, mtDNA, cDNA, RNA, genetische code, codon.
Zelfregulatie van het organisme, hormonale regulatie (B4.2)
Je kan in een context:
- de principes van een regelkring in het hormoonstelsel toelichten;
- de werking van hormoonklieren en hun specifieke hormonen beschrijven en de reacties van de doelorganen daarop afleiden;
- het verband beschrijven tussen hormonale regulatie en het functioneren van een organisme.
Deelconcepten
hormoonklieren, hypofyse, eierstok, teelbal.
Zelforganisatie van cellen, genexpressie (C1.1)
Je kan in een context:
- uitleggen dat er een relatie is tussen DNA en eiwit;
- uitleggen dat in verschillende typen cellen verschillende eiwitten gemaakt worden;
- toelichten dat eiwitten verschillende functies hebben;
- uitleggen dat door eiwitten het fenotype bepaald wordt.
Deelconcepten
chromosoom, gen, DNA, RNA, eiwit, fenotype, genetische code.
DNA-replicatie (E1)
Je kan in contexten bijvoorbeeld:
- het proces van DNA-replicatie beschrijven;
- de rol van DNA-replicatie in celcyclus en levenscyclus herkennen;
- beschrijven wat er fout kan gaan bij DNA replicatie en de gevolgen daarvan beschrijven.
Mogelijke deelconcepten
nucleotiden, dubbelstreng, basenparen, vrije DNA-nucleotiden, chromatiden, DNA-polymerase, S-fase.
Levenscyclus van de cel (E2)
Je kan in contexten bijvoorbeeld:
- de betekenis van celdeling voor groei, herstel en reproductie benoemen;
- beschrijven dat cellen zich delen op een gecontroleerde manier en daarbij verschillende fasen van de celcyclus doorlopen;
- de verschillende fasen benoemen van de celcyclus van een gewone celdeling en beschrijven dat deze er anders uit zien dan de fasen van de reductiedeling.
- de regulatie van de fasen van de celcyclus beschrijven en wat in die regulatie verkeerd kan gaan;
- benoemen dat cellen zich ongecontroleerd kunnen gaan delen en kanker als uiting van ongecontroleerde celdeling herkennen;
- benoemen dat bij ongecontroleerde celdeling fouten in het DNA in stand kunnen blijven;
- benoemen dat cellen verouderen, en dat ze afsterven;
- de rol van weefselkweek bij voedselproductie en medisch onderzoek herkennen.
Mogelijke deelconcepten
eencellig, meercellig, geslachtcellen, lichaamscel, chromosoom, mitose, reductiedeling (meiose I en meiose II ).
Voortplanting van het organisme (E3)
Je kan in contexten bijvoorbeeld:
- verschillen beschrijven tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting en de relatie beschrijven met genetische variatie bij prokaryoten en eukaryoten;
- bouw, vorming, ontwikkeling en functie beschrijven van geslachtcellen en van de zygote;
- daarbij een relatie leggen met mitose en meiose voor de levenscyclus van de mens en voor de levenscyclus van planten;
- bouw en werking van de voortplantingsorganen van de mens beschrijven en de rol van hormonen daarbij herkennen;
- ethische en biologische argumenten onderscheiden met betrekking tot het ingrijpen in het voortplantingsproces van organismen om bevruchting te voorkomen/te bevorderen, kwaliteit/nuttig gebruik van nakomelingen te bevorderen, ziekten van organismen te voorkomen;
- uitleggen dat in de plantenveredeling bij kruising nieuwe allelencombinaties ontstaan.
Mogelijke deelconcepten:
eencellig, meercellig, levenscyclus, geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting, voortplantingsorganen van eukaryoten, geslachtscellen, mitose, meiose, haploïd, diploïd, bevruchting, eicel, zaadcel, follikel, gele lichaam, zygote, klievingsdeling, embryo, placenta, geslachtshormonen, FSH, LH, oestrogeen, progesteron, testosteron, menstruatiecyclus, anticonceptie, kunstmatige inseminatie, embryonale ontwikkeling.
Erfelijke eigenschap (E4)
Je kan in een context:
- uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren;
- verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen en toelichten dat bij de mens de geslachtschromosomen het geslacht bepalen;
- ethische en biologische argumenten onderscheiden over het ingrijpen van de mens in de erfelijkheid van mens, dier en plant.
Deelconcepten
genoom, chromosoom, genotype, fenotype, allel, gen, dominant, recessief, intermediair.
Selectie, DNA (F1.1)
Je kan in een context:
- benoemen dat DNA functioneert als universele drager van genetische informatie
- uitleggen dat dezelfde genetische informatie in verschillende organismen voor kan komen
- uitleggen dat met gegevens verkregen door DNA-analyse de graad van verwantschap van soorten kan worden vastgesteld.
Deelconcepten
DNA, genetische code, genotype, fenotype.
Selectie, mutatie (F1.2)
Je kan in een context:
- beschrijven welke typen mutatie er zijn;
- uitleggen waardoor mutatie veroorzaakt kan worden;
- uitleggen hoe mutatie het fenotype kan beïnvloeden;
- uitleggen dat mutatie plaatsvindt onafhankelijk van het mogelijke effect ervan op overlevingskans of voortplanting van de cel of het organisme.
Deelconcepten
chromosoom, puntmutatie, genetische modificatie.
Selectie, recombinatie (F1.3)
Je kan in een context:
- beschrijven dat bij geslachtelijke voortplanting voortplantingscellen met een unieke combinatie van genen ontstaan door recombinatie van chromosomen.
Deelconcepten
meiose, homologe chromosomen, autosomen, geslachtschromosomen, genoom.
Selectie, variatie (F1.4)
Je kan in een context:
- uitleggen hoe door de mens gewenste genencombinaties verkregen worden door genetische modificatie.
Deelconcepten
mutatie, recombinatie, fenotype, genotype, genetische modificatie.
Planning
Deze e-klas bedraagt 40 slu bestaand uit twintig contacturen en twintig uren zelfstudie. In onderstaand schema staat de planning van deze e-klas. Na ieder hoofdstuk lever je het werkdocument in bij je docent/PAL (of op andere momenten aangegeven door de docent).
Les |
Activiteiten |
Activiteit na de les |
1 |
Introductie e-klas door docent/PAL |
Powerpoint § 1.1 leren en leren functies FSH, LH, oestrogeen, progesteron. Maken opdrachten § 1.1 |
2 |
§ 1.2; Hormoonsimulatiespel |
§ 1.2 maken; leren blad hormoonsimulatiespel |
3 |
§ 1.3 |
§ 1.3 leren + maken |
4 |
§ 1.4 + §1.5 |
§ 1.4 + 1.5 leren + maken. Inleveren werkdocument |
5 |
§ 2.1 en §2.2 |
De websites van § 2.1 leren + § 2.1 en 2.2 maken |
6 |
§ 2.3 en §2.4: maken werkplan film |
Maken werkplan film en materiaallijst. |
7 |
Bouwen DNA molecuul + opstelling film |
Afmaken DNA-molecuul en opstelling voor de film, eventueel camera meenemen. |
8 |
Filmen proces transcriptie, bewerken in Windows Movie Maker |
Film volgende les inleveren (of op andere datum afgesproken met docent) |
9 |
§ 3.1 |
Powerpoint § 3.1 leren + maken § 3.1 |
10 |
§ 3.2 |
§ 3.2 leren en maken |
11 |
§ 3.3 en §3.4 |
§ 3.3 en § 3.4 leren en maken. |
12 |
§ 4.1 |
§ 4.1 leren en maken |
13 |
§ 4.2 + §4.3 |
§ 4.2 en § 4.3 leren en maken |
14 |
§ 5.1 |
§ 5.1 leren en maken |
15 |
§ 5.2 en § 5.3 |
§ 5.2 en § 5.3 leren en maken. |
16 |
§ 6.1 |
§ 6.1 leren en maken |
17 |
§ 6.2 en § 6.3 |
§ 6.2 en § 6.3 leren en maken |
18 |
Eindopdracht |
Werken aan eindopdracht |
19 |
Eindopdracht |
Eindopdracht en werkdocumenten inleveren |
20 |
D-toetsen voortplanting en DNA maken |
|
Beoordeling