2.2 Nucleotiden

Het DNA molecuul bestaat uit twee zeer lange ketens van nucleotiden, die als een wenteltrap om elkaar heen draaien en samen een dubbele helix vormen. Lange ketens die zijn opgebouwd uit gelijksoortige bouwstenen noemen we polymeren. De bouwstenen zijn in dit geval de nucleotiden, dus DNA is een polymeer van nucleotiden. De term 'nucleotide' is afgeleid van het Latijnse woord 'nucleus', wat 'kern' betekent.

Bekijk het volgende filmpje:

bron: YouTube

Klik hier voor flim.

Elk nucleotide bestaat uit drie onderdelen: een base, een suiker en een fosfaatgroep. De nucleotiden verschillen wat betreft hun basen: er komen vier verschillende basen voor in DNA: adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G). De suiker in de nucleotide is desoxyribose. Dit suikermolecuul heeft de vorm van een vijfhoek. Via de fosfaatgroepen, aangeduid met P, zijn de nucleotiden in de DNA-keten met elkaar verbonden. Miljoenen aan elkaar gekoppelde suiker-fosfaat-suiker-fosfaat-groepen vormen de ruggengraat van de DNA-keten.

De grote ontdekking van Watson en Crick in de jaren vijftig van de vorige eeuw was dat het DNA-molecuul uit twéé van deze nucleotide ketens bestaat, waarbij ze om elkaar heen gedraaid zijn als een wenteltrap. Deze structuur noemen we de dubbele helix. De ene keten van nucleotiden is met de andere keten verbonden via waterstofbruggen tussen de basen. De waterstofbruggen vormen dus als het ware de treden van de wenteltrap. De beide ketens zijn complementair: adenine gaat alleen een binding aan met thymine, cytosine bindt alleen aan guanine. In schematische tekeningen zul je dus alleen A-T of C-G bindingen zien. Een A-T of C-G paartje noemen we een basenpaar.

Maak nu opgave 7 in je werkdocument.