Maak een samenvatting van hoofdstuk 4 waarin je:
- de verschillende bindingstypes vergelijkt,
- de octetregel uitlegt,
- uitlegt wat de begrippen covalentie en elektrovalentie inhouden.
Diagnostische toets
Ga in het menu links naar 'Opdrachten en Toetsen' en maak de diagnostische toets van hoofdstuk 4.
Oefenopdrachten
- Waarom kan een metaal wél en een zout niet in vaste toestand stroom geleiden?
- Maak de volgende zinnen af:
- Een bariumatoom moet ... elektronen opnemen/afstaan om een stabiel ion met ... positieve/negatieve ladingen te worden.
- Als een seleniumatoom twee elektronen opneemt heeft het net zoveel elektronen als het edelgas ... . Het seleniumion is dan twee keer positief/negatief geladen.
- Welke lading hebben de volgende ionen:
- natriumion
- calciumion
- oxide-ion
- bromide-ion
- Bepaal of de volgende stoffen metalen, zouten of moleculaire stoffen zijn:
- calciumhydride CaH2
- kaliumpermanganaat KMnO4
- methanol CH3OH
- Ag
- koperchloride CuCl2
- dichlooroxide Cl2O
- Bepaal van de volgende zouten de lading van de ionen:
- natriumchloride NaCl
- kaliumoxide K2O
- magnesiumsulfide MgS
- Stikstof en waterstof kunnen samen in verschillende verbindingen voorkomen, bijvoorbeeld NH3 en N2H4.
- Welke covalentie heeft stikstof, welke covalentie heeft waterstof?
- Teken de structuurformules van de twee moleculen.
- Geef de covalentie van koolstof, stikstof, zuurstof en fluor.
- Boor vormt met waterstof een molecuul boraan BH3. Welke covalentie heeft boor dan?
- Geef de molecuulformule van koolstofdisulfide en teken de structuurformule.
- Er bestaan twee stoffen met de formule C2H6O. Teken de twee mogelijke structuurformules.
- De formule van water is H2O. Leg uit waarom de structuurformule niet H-H-O kan zijn.