7.1 Formules en naamgeving

De stofgroepen

 

Zee en zout horen bij elkaar. Maar er zijn meer zouten dan het keukenzout dat dagelijks in ons eten verwerkt wordt. Zouten bestaan altijd uit positieve en negatieve ionen, en er zijn ontzettend veel combinaties mogelijk. Zouten komen veel voor op aarde. Behalve het zout dat opgelost is in de zee zijn er ook hele gebergtes die opgebouwd zijn uit zouten. Waarom deze zouten wel tegen water bestand zijn, gaan we in dit hoofdstuk onderzoeken.

We beginnen met een korte herhaling van de verschillende stofgroepen.

 

Waar kom je zouten tegen

 

Op onderstaande foto's staan zouten afgebeeld. Vul het juiste nummer in.

1 = salmiak (NH4Cl)
2 = krijt (CaCO3)
3 = mineralen (onder andere SiO2, FeS2 en MnCO3)
4 = keukenzout (NaCl)
5 = kunstmest (NaNO3)
6 = soda (Na2CO3)

Portfolio 7.1

 

In het volgende video wordt uitgelegd hoe de naamgeving van zouten is geregeld. Bekijk het filmpje en beantwoord daarna de volgende vragen.

  1. Geef de regels voor de naamgeving van zouten.
  2. Geef vier voorbeelden van metaalionen, vier voorbeelden van niet-metaalionen en zes voorbeelden van samengestelde ionen. Gebruik eventueel tabel 40A en 66B van Binas.
  3. Hoe geef je in de naam aan welke lading een metaalion heeft als het deeltje meerdere ladingen kan hebben?
  4. Geef de namen van de volgende zouten: NaBr, Mg(NO3)2, Fe(OH)2, Cu2O, CuO.
  5. Geef de formules van de volgende zouten: calciumoxide, kaliumoxide, natriumfosfaat, goud(III)chloride, kobalt(II)nitraat.

 

De namen van de metaalionen zijn afgeleid van de elementnamen. Zo heet het ion van natrium een natrium-ion, het ion van ijzer een ijzer-ion, et cetera. De namen van niet-metaalionen hebben als uitgang meestal -ide. Bijvoorbeeld: chloride, bromide, sulfide. Deze zijn altijd negatief geladen.

Verhoudingsformules opstellen

De formule van een zout noemen we ook wel de verhoudingsformule van een zout. Zouten zijn net als alle andere stoffen van zichzelf elektrisch neutraal (ongeladen). De hoeveelheid positieve lading in een zout moet dus gelijk zijn aan de hoeveelheid negatieve lading in dat zout. Dan heffen de ladingen elkaar op.

 

Met behulp van het periodiek systeem kan de ionlading worden bepaald. Je kunt de formule van een zout afleiden uit de ladingen van de ionen waaruit het zout is opgebouwd. Uit de naam calciumchloride kun je bijvoorbeeld afleiden dat dit zout uit Ca2+- en Cl--ionen bestaat. Verder weten we dat het zout calciumchloride neutraal is. Een calciumion heeft een lading 2+ en een chloride-ion heeft een lading 1-. Er zitten dus twee keer zoveel chloride-ionen dan calciumionen in calciumchloride. De verhoudingsformule moet zijn: CaCl2.

 
 

Samengestelde ionen

Sommige ionen bestaan uit meerdere atomen die gezamenlijk een lading dragen. Die noem je samengestelde ionen. Deze samengestelde ionen gedragen zich als één deeltje. Meestal hebben samengestelde ionen negatieve ladingen.

 
Het hydroxide-ion is een samengesteld ion. Zo kan het twee keer positieve calciumion Ca2+ samen met het hydroxide-ion OH- een zout vormen, waarin de twee positieve ladingen van het calciumion door twee hydroxide-ionen gecompenseerd worden. Het samengestelde ion wordt dan in de formule tussen haakjes geplaatst: Ca(OH)2.

 

De volgende samengestelde ionen moet je kennen:

 

De overgangsmetalen

Je hebt gezien dat de elektrovalentie van een ion alleen voor de groepen 1, 2 en 13 t/m 17 rechtstreeks uit het periodiek systeem afgeleid kunnen worden. De groepen 3 t/m 12 bevatten allemaal metalen die positieve ionen kunnen vormen. De ionen uit deze groepen kunnen vaak verschillende ladingenhebben.
 
Zo bestaat er zowel een Fe2+ als een Fe3+-ion. Dat betekent dat er ook twee verschillende ijzerchloridezouten bestaan: FeCl2 en FeCl3. De systematische naam van FeCl2 is ijzer(II)chloride (spreek uit: ijzer-twee-chloride). De systematische naam van FeCl3 is ijzer(III)chloride (spreek uit: ijzer-drie-chloride). In de naam wordt de lading van het positieve ion met een Romeins cijfer weergegeven.
Een ander voorbeeld. De naam van Fe2O3 is ijzer(III)oxide. Je weet dat het oxide-ion O2- is. Drie oxide-ionen hebben samen een lading van 6-. Dat betekent dat de twee ijzer-ionen elk een lading van 3+ moeten hebben.