Niet zelden verklaart een verdachte van een gewelddadige moord dat het een handeling uit zelfverdediging was. Recentelijk heeft Victor Zand het verschil kunnen maken in een zaak waarin een verdachte verklaarde het slachtoffer te hebben doodgeschoten omdat deze hem aanviel terwijl hij in een gevecht op de grond was beland en niet anders kon dan naar zijn wapen grijpen en schieten. Victor reconstrueerde het delict door metingen te verrichten aan de bloeddruppels in het bloedspoorpatroon op de achterliggende muur. Door de vorm, richting en hoek van de afzonderlijke bloeddruppels te bekijken en lijnen te trekken in de ruimte, kon het punt van oorsprong van de bloedbron (het hoofd van het slachtoffer) worden bepaald. Zo bleek dat de verdachte onmogelijk vanuit liggende positie het staande slachtoffer in het hoofd kon hebben geschoten; het bepaalde punt van oorsprong i.c.m. de locatie van de hoofdwond leek veel beter te passen bij een zittend/knielend slachtoffer dat van bovenaf werd beschoten.
Deze casus illustreert de grote waarde die bloedspoorpatroononderzoek kan hebben bij forensisch onderzoek. Onderzoek naar de patronen van de bloedsporen op de plaats delict of op een stuk van overtuiging (zoals een kledingstuk) kan antwoord geven op de vraag op welke manier en met hoeveel kracht letsel werd toegebracht. Ook kun je met zo’n onderzoek vaststellen van welke richting en hoogte een letsel kan zijn toegebracht. Dit kan doordat bloed zich gedraagt volgens regels van de ballistiek. De ballistiek bestudeert de banen die niet-geleide projectielen in de lucht beschrijven. In les J komen onderdelen van de ballistiek terug in een simulatie van een kogelbaan. In dit hoofdstuk onderzoeken we wetmatigheden bij het tot stand komen van een bloedpatroon.