Vanaf het moment dat planten zich gevestigd hebben op bepaalde plaats zijn de uitwendige factoren die de vegetatie en de vegetatiesamenstelling beïnvloeden opdeelbaar in twee categorieën:
stress: factoren die de productie van biomassa (de hoeveelheid levende materie) beperken. Voorbeelden zijn tekorten aan water en licht.
verstoring: factoren die samengaan met de vernietiging van de biomassa (vaak de hele plant). Voorbeelden zijn bodembewerking, betreding door de mens en windschade
De plantensoorten hebben diverse methodes ontwikkeld om het hoofd te bieden aan de verschillende types van stress en verstoring. Deze methodes noemen we plantenstrategieën.
Door een combinatie van deze 2 categorieën (stress en verstoring) komt men tot drie hoofdtypes van planten die in de loop van de evolutie zijn ontstaan:
bij weinig stress en weinig verstoring groeien er competitieve planten, dit zijn meestal grote soorten, die voortdurend opzoek gaan naar voedingstoffen en die, zoals blijkt uit hun naam, het meeste voordeel hebben om in competitie te treden met andere planten. Voorbeelden zijn Grote brandnetel, Adelaarsvaren, bramen en Riet.
bij veel stress en weinig verstoring groeien er stresstolerante planten, dit zijn planten die er op voorzien zijn om de weinige voedselbronnen die ze tot zich kunnen nemen op een zuinige manier te gebruiken. Voorbeelden zijn de altijdgroene dwergstruiken in koude gebieden, de typische bosplanten die met beschaduwing kunnen leven en ook planten die in arme milieus voorkomen zoals dophei en muurbloem.
bij weinig stress en veel verstoring groeien er ruderale soorten, dit zijn planten met een hoge groeisnelheid (vooral als kiemplant), die snel zaad vormen en die kort leven. Voorbeelden zijn akkeronkruiden (klaproos), pioniers in moerassen (waterpeper) en pioniers van betreden plaatsen (straatgras).
Op plaatsen met veel stress en veel verstoring is het voor de meeste planten onmogelijk om te groeien.
Als een natuurbeheerder deze drie plantenstrategieën kent, is het makkelijker te begrijpen waarom een bepaalde beheersmaatregel nu juist dat bepaald effect heeft. Het maaien van een grasland (met afvoer van het strooisel) zorgt voor de verstoring die nodig is om de typische graslandkruiden te laten overleven. Indien men enkele jaren na elkaar niet zou maaien, stapelt het strooisel zich op en kunnen meer competitieve planten de graslandsoorten verdringen waardoor een ruigte ontstaat. Het heeft dus ook weinig zin, als men probeert terug van die ruigte af te geraken om het maaisel te laten liggen omdat er dan teveel voedingstoffen zijn waarvan competitieve planten gebruik kunnen maken.