Een plant bestaat uit 3 verschillende weefsels te weten: wortels, bladeren en stengels.
Wortels zijn om de plant te verankeren. Met de wortels neemt de plant water en voedingsstoffen op.
Bladeren zijn een soort van zonnecollectoren. Zonlicht zorgt er voor dat water en kooldioxide wordt omgezet in suikers. Het proces noemen we fotosynthese. De suikers zijn brandstof die de plant gebruikt voor de groei.
Stengels hebben 2 functies. Zonder stengels zouden alle bladeren bovenop elkaar komen te liggen. Niet erg efficient voor een plant. De tweede functie is transport van water en voeding. Het transport gaat via vaten, die net onder de oppervlakte van de stengel liggen.
Een jonge stengel noemen we een Scheut. Een scheut is meestal groen van kleur, jong weefsel, is soepel en bevat veel vocht. Als de winter dichterbij komt, zal de plant zich moeten beschermen tegen de kou. Bastweefsel wordt aangemaakt en de scheut veranderd in een Twijg. Twijgen zijn verhoutte scheuten van 1 jaar oud. In de winter staat de groei stil. In het voorjaar loopt de plant uit via knoppen. De twijgen worden dikker en er ontstaat een jaarring. Vanaf nu spreken we van een Tak.
Misschien mis je bloemen, stekels en doorns in dit verhaal? Een bloem is bladweefsel met als functie voortplanting. Een doorn is een zijtak meet een scherpe punt met als functie bescherming. Een stekel is een blaadje dat is gegroeid in een puntvorm met ook als doel bescherming.
Bij het snoeien van heesters is het belangrijk om te weten of de plant bloeit op scheuten, twijgen of takken. De termen scheutbloeier, twijgbloeier en takkbloeier worden verderop uitgelegd.