Een veredelingsdoel dat extra aandacht verdient is resistentie tegen ziekten en plagen. Het is mogelijk om rassen te ontwikkelen die minder last hebben van ziekten en plagen. Dit kan men op de volgende manier doen.
1. Verzamel en groot aantal verschillende genetische bronnen van het gewas. Dit kunnen rassen zijn, maar ook wilde soorten die kruisbaar zijn met het gewas.
2. Test van deze verzameling of er planten tussen zitten die minder of geen last hebben van een ziekte of plaag. Dit doet men door een proef te doen waarin alle planten worden blootgesteld aan bijvoorbeeld de schimmel waartegen men resistentie zoekt. Deze proef noemt men een resistentietoets.
3. Als er planten worden gevonden waarop de ziekte of plaag niet goed gedijt, spreekt men van resistente planten of bronnen van resistentie.
4. Deze bronnen van resistentie worden gekruist met een goed ras. Door middel van (terug-)kruisen, het uitvoeren van resistentietoetsen en selecteren, ontwikkelt men een goed ras met daarin de gewenste resistentie.
Resistenties zijn van groot belang voor de teler die met de rassen gaat werken. Daarom vind je op de websites van de veredelingsbedrijven veel informatie over de resistienties die in hun rassen aanwezig zijn.
Probeer van drie rassen uit te zoeken waartegen ze resistent zijn.
De veredelaar kan het doel resistentie op dezelfde manier proberen te bereiken als zijn andere veredelingsdoelen. Wel is het nodig om te kunnen testen of planten resistent zijn of niet. Een van de manieren om dit te doen, is door middel van een resistentietoets.