De rijping van het zaad van een plant kondigt zich aan met het geel kleuren van de onderste bladen van de plant. Kort daarna overheerst de gele kleur de hele plant. Daarna begint de plant af te sterven. Nu moet de teler goed gaan opletten. Want in dit stadium is het zaad vrijwel rijp, maar vaak nog erg zacht. Als ten slotte de plant helemaal afsterft, zijn de zaden hard. Het zaad bevindt zich bovendien los in de vrucht. In de natuur zal de vrucht nu zijn zaad verspreiden, bijvoorbeeld door open te springen en het zaad op de grond spillen.
De rijpheid van het zaad is vast te stellen aan:
de hardheid van het zaad. Als het zaad tussen de duimnagels geplet wordt, mag het niet melkachtig openspringen. Het zaad moet hard zijn en melig van consistentie.
de kleur van het zaad. Elk gewas, soms zelfs elk ras heeft zijn eigen zaadkleur bij rijpheid. Groeiende en rijpende zaden bevatten chlorofyl in de zaadhuid en zien daardoor groen. Voorbeelden hiervan zijn jonge mais, erwt, boon en selderij. Volrijpe zaden breken hun chlorofyl af en de zaadhuid verkleurt naar bruin, wit, geel of zwart.
de mate waarin het zaad loskomt van de plant. Het zaad begint te vallen. Of het openspringen van droge vruchten zoals peulen, hauwtjes, zaaddozen, is mogelijk. Het spreekt vanzelf dat het zaad moet geoogst worden, zodra het rijp is en voordat het grootste gedeelte van het zaad uitgevallen is.