Bodem en grondbewerking

De bodem is het uitgangspunt voor de zaadteelt. Aan de bodem worden, net als bij de gewone teelt van cultuurgewassen, voor elk gewas specifieke eisen gesteld. De bodem moet aan de volgende eisen voldoen:

 

De bodem moet in een goede bemestingstoestand verkeren. Meerjarige gewassen mogen in het eerste jaar niet te zwaar worden bemest. Ze worden daardoor namelijk vatbaarder voor vorst. Ook zijn ze vaak minder houdbaar. Stikstof is een belangrijk element in de bemesting. Te veel stikstof kan de afrijping vertragen en het gewas gevoeliger maken voor allerlei ziekten. Bij te weinig stikstof valt de zaadopbrengst aanzienlijk lager uit.

 

De bodem moet voldoende vochthoudend zijn, maar ook goed doorlatend. Een tekort aan water geeft kans op vroegtijdige afsterving van een plant. Het zaad is daardoor noodrijp. De kwaliteit van dit zaad is minder dan van zaad dat onder normale omstandigheden afgerijpt is. Maar te veel vocht is ook niet gunstig. Dit kan zorgen voor een late afrijping.

 

De ligging van het veld moet vlak zijn. Een hoger of lager liggend stuk land geeft verschil in het moment van afrijping. Dit is niet gunstig in oogsttechnische zin.

 

Er moeten weinig onkruidzaden in de bodem zitten. Zaad vermengd met onkruidzaden heeft geen handelswaarde meer. Ook is gewas dat onkruidvrij staat veel sneller droog. Schimmelziekten en aantastingen maken daardoor minder kans. Het is dus belangrijk om het gewas tijdens de teelt onkruidvrij te houden.

 

De grond in de kas kan besmet zijn met organismen die de teelt nadelig beinvloeden. Om de grond van deze organismen, bijvoorbeeld schimmels of bacterieen, te ontdoen, wordt de grond ontsmet door het te verhitten middels waterstoom. Zo gaan de micro organismen dood en kun je de grond voor een volgende teelt weer inrichten.

 

Figuur 13 Stomen om de grond te ontsmetten. Bron: Clusius, S. Bregman