Het vermeerderen van de vlinderstruik gaat via stekken of zaad. De struik produceert veel zaad, maar de planten die hieruit groeien lijken zelden op de moederplant. Stekken is eenvoudig en geeft wel identieke jonge planten. Steek de toppen van afgeknipte takken (na de snoei) in het voorjaar in vochtige aarde, deze toppen moeten ongeveer 20 centimeter lang zijn. De takken wortelen makkelijk, waarschijnlijk zal een gewortelde stek nog hetzelfde jaar stevige takken met bloemen ontwikkelen. Stekpoeder bevordert de beworteling maar is niet echt nodig. Stekken kan ook in de zomer door een tak vlak onder twee bladogen af te knippen, de tak wordt met de bladogen in de natte grond gestoken. Ook nu voldoet luchtige humusrijke grond.?
De onderzijde van de struik verhout en verhoute delen geven geen bloemen, de struik moet daarom jaarlijks of eens per twee jaar gesnoeid worden. Snoeien moet in het voorjaar na de vorstperiode (in april), de vlinderstruik wordt het best gesnoeid tot zo'n 50 cm boven de grond. Als het warmer wordt, vormen zich vanuit de knopen nieuwe takken die later in het jaar bloemen zullen dragen. De snoei bevordert de conditie van de vlinderstruik en zorgt dat de plant niet te groot wordt. De laatste bloemaren moet men in het najaar aan de struik laten zitten omdat deze aren de plant tegen de vorst beschermen. Als de plant niet gesnoeid wordt, zal de struik verhouten en alleen hoog bloeien. De oude takken raken bovendien vaak beschadigd door vorst, en vormen dan een invalspoort voor verwelkingsziekten. B. globosa en B. alternifolia met hun bloei in juni-juli of twee- en meerjarig hout, dienen echter weinig gesnoeid te worden. Men kan het beste alleen wat van de oudere takken wegnemen na de bloei.
bron: www.wikipedia.nl