FINANCIERING
D1 | Maak een liquiditeitsbegroting. |
D2 | Maak een dupontschema. |
D3 | Bespreek de groei van de kengetallen van de balans. |
D4 | Geef een toelichting op de stille reserves. |
D5 | Bepaal het benodigde gezinsbudget. |
D6 | Bespreek de toekomstige financiele ontwikkeling op basis van de genormaliseerde situatie. |
Toelichting D1
Wat is een liquiditeitsbegroting?
Dat is een overzicht per halve maand of per week van de ontvangsten en uitgaven. Let op niet de kosten of de opbrengsten maar de ontvangsten en de uitgaven! In het rekenblad wordt de liquiditeitsbegroting gegenereerd per week.
Daarmee kun je zien of je altijd op tijd je schulden of rekeningen kunt betalen.
Hoe maak je een liquiditeitsbegroting?
Vanaf de beginbalans kun je vaststellen hoeveel liquidemiddelen er zijn, dat is het beginsaldo.
In een tabel zet je daaronder de ontvangsten van de eerste week. Dit tel je daarbij op. Daaronder zet je de uitgaven. Die trek je er af, wat overblijft is het eindsaldo na de eerste week. Het eindsaldo van de eerste week is weer het begin saldo van de volgende week. Zo maak je een overzicht over het hele jaar. Het eindsaldo komt overeen met (als het goed is) de liquide middelen van de eindbalans. In het rekenblad hoef je alleen de juiste betaal datums in te vullen van de uitgaven en de data van de ontvangsten.
De grafiek laat vervolgens zien waar een tekort aan liquidemiddelen kan ontstaan en waar er eventueel een overschot aan liquidemiddelen is. Het verschil met de Quick ratio en de Current ratio is dat dit momentopnamen van de balans zijn. Een liquiditeitsgrafiek geeft het beeld over een heel jaar. Bedrijseconomisch is dit dus een voorspelling. Het overzicht wat een bank maakt is altijd achter af.
Toelichting D2
Een voorbeeld van een Dupont schema staat bij de bronnen en links.
Maak het schema met de rekenregels in Excel. Dat kan op een nieuw tabblad van het rekenblad managen en ondernemen.
Het Dupont Schema stelt je in staat direct de ralatie te leggen tussen kengetallen van de balans en kengetallen van de resultatenrekening. Je kunt antwoord geven op wat er gebeurt met de kengetallen van de rentabiliteit als bijvoorbeeld de omzet daalt of stijgt, of als de kosten dalen of stijgen etc.
Toelichting D3
De groei van de kengetallen gaat over de kengetallen van de balans.
Het gaat om de solvabiliteit en de liquiditeit.
De solvabiliteit is de hoeveelheid eigenvermogen ten opzichte van het totaal vermogen. We berekenen dit door het eigenvermogen te delen door het totaal vermogen maal 100%. Hoe hoger dit percentage hoe meer weerstand het bedrijf heeft tegen slechte resultaten. Er is weinig vreemd vermogen dus aflossingen en te betalen rente zijn verhoudingsgewijs laag en moeten dus goed te betalen zijn. Een hoge solvabiliteit kun je niet altijd als goed beoordelen. Een lage solvabiliteit die groeit is beter dan een hoge solvabiliteit die daalt. Naast de solvabiliteit moet je dus altijd kijken naar de besparingen. Als er ontsparingen zijn dan neemt de solvabiliteit af. En dat is ongunstig.
De liquiditeit geeft aan of de schulden betaald kunnen worden. Dit wordt weergeven door de Current ratio en de Quick ratio.
De Current ratio gaat over een jaar, en de Quick ratio betreft de korte termijn, eigenlijk de huidige situatie. Behalve dit verhoudingsgetal kun je ook de absolute liquiditeit beoordelen. Dat doe je ook in het rekenblad managen en ondernemen op het tabblad kengetallen. Omdat we bij de berekeningen aannemen dat het bedrijf hetzelfde blijft, zijn de vlottende productie middelen en de schulden op begin balans en eind balans hetzelfde. Daarom zit er geen verschil in de ratio's tussen begin balans en eind balans. Of de liquiditeit groeit komt alleen tot uitdrukking in het saldo van de rekening courant. Dat is wel zo makkelijk, maar natuurlijk in de praktijk nooit het geval. Voorraden, vorderingen en schulden zullen immers nooit hetzelfde zijn op begin balans en eind balans. Bij de beoordeling van de liquiditeit moet er ook gekeken worden naar de toename van liquide middelen. Is die niet positief dan kun je niet reserveren voor vernieuwing.
Toelichting D4
Wat is stille reserve? Dat is het verschil tussen de fiscale boekwaarde en de werkelijke waarde, dus de vrije verkoop waarde.
Waarom is stille reserve belangrijk?
Stel dat je een hectare grond hebt. Als die op de fiscale balans staat voor bijvoorbeeld € 20.000. De vrije verkoop waarde is veel hoger bijvoorbeeld € 50.000. Dan is de stille reserve € 30.000. Indien je die grond verkoop moet je over € 30.000 belasting betalen want dat is winst. Je moet dan ongeveer € 15.000 van je winst afdragen. Indien je de grond niet wil verkopen maar je een bedrijf wil beginnen dan kun je geld lenen bij de bank. Je hebt immers € 30.000 stille reserve. Stille reserve verhoogt dus de krediet waardigheid van een bedrijf.
Hoe bereken je de stille reserve? Die kun je van je stagebedrijf niet berekenen want je hebt niets te maken met de fiscale boekhouding.
Je kunt de stille reserve in de grond en gebouwen wel schatten als je er vanuit gaat dat de fiscale boekwaarde gelijk aan de bedrijfswaarde in de berekeningen die je gemaakt hebt.Voor de machines en werktuigen kun je de fiscale boekwaarde berekenen. Je neemt dan aan dat de machines in 5 jaar fiscaal afgeschreven worden. Als je dat weet kun je ook de fiscale boekwaarde berekenen. Als je aanneemt dat de bedrijfswaarde die je vastgesteld hebt aan de hand van de vervangingswaarde niet al te veel afwijkt van de vrije verkoopwaarde, dan kun je de stille reserve bepalen. In een bedrijf kunnen verschillende stille reserves zitten, maar de belangrijkste heb je hier wel vastgesteld.
Toelichting D5
Hoe stel je een gezinsbudget vast?
Dat doe je in ieder geval niet door aan de ondernemer te vragen hoeveel hij voor privé nodig heeft!
Het gezinsbudget bepaal je nauwkeurig door het “Budget handboek “ van het nibud (nationaal instituut voor budetvoorlichting) te raadplegen. Daarnaast kun je de KWIN raadplegen, maar daar staan meer globale normen in.
Vergeet niet dat de inkomstenbelasting ook tot de privé uitgaven behoort.
Hoe stel je de inkomstenbelasting vast?
Eerst bepaal je het inkomen in box1. Daar gaan nog enkele aftrekposten af, en dan moet daar het geldige percentage belasting over afgedragen worden. Bedenk dat de belastingheffing per persoon plaatsvindt. Bij meerdere ondernemers moet dus eerst het juiste inkomen per ondernemer vastgesteld worden. Voor box1 neem je het fiscaalgezinsinkomen als uitgangspunt. Het kan zijn dat de ondernemer in een man vrouw maatschap zit. Daar moet je dan dus ook rekening mee houden.
De berekening heb je leren uitvoeren bij de lessen economie. Daar heb je ook een model rekenblad ontvangen dat je kunt gebruiken.
De belastingen in box2 en box3 kunnen aanzienlijk zijn. Dit vraagt echter inzicht in de prive vermogens van de ondernemer(s), en daar heb je niets mee te maken. Dus die boxen laten we even leeg totdat je van je stagebieder een aanwijzing krijgt die je kunt gebruiken. Dit wil zeggen dat het onderwerp tijdens een bespreking op tafel komt en je stagebieder vrijwillig een aanwijzing geeft over een idee waar je rekeninge mee moet houden.
Toelichting D6
De opdracht gaat over de vraag of er in de genormaliseerde situatie winst, inkomen, besparing, toename liquidemiddelen etc. is.
De kengetallen waarop je dat beoordeelt zijn altijd rentabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit. Daarnaast geef je natuurlijk ook antwoord op de vraag of er voldoende besteedbaar inkomen is en of er onaanvaardbare risico's zijn met betrekking tot de financiële situatie.
Bedenk goed dat je in de genormaliseerde situatie bedrijfeconomisch zicht probeert te krijgen op het komende jaar. Met andere woorden je kijkt vooruit. In tegenstelling tot de cijfers van het afgelopen jaar en de fiscale boekhouding, dat is allemaal geschiedenis. Maar op basis van die geschiedenis probeer je vooruit te kijken met als doel de onderneming de goede kant op sturen.