Een meewerkend voorwerp komt niet in elke zin voor.
Hoe kun je het meewerkend voorwerp vinden?
1. Voor dit zinsdeel staan de woorden aan of voor of je kunt het zelf ervoor zetten.
2. Maak een vraagzin: Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp).
Het antwoord op deze vraag is het meewerkend voorwerp.
Vb. De juf vertelde de kleuters een sprookje.
Persoonsvorm = vertelde
Zinsdelen: De juf | vertelde | de kleuters | een sprookje.
Onderwerp = de juf
Lijdend voorwerp = een sprookje
Meewerkend voorwerp:
1. Er staat geen aan of voor in deze zin, maar voor het zinsdeel de kleuters kun je aan zetten. Meewerkend voorwerp = de kleuters.
2. Aan/voor wie + werkw. gezegde + onderw. + lijdend voorwerp?
Aan wie vertelde de juf een sprookje?
Antwoord: de kleuters. Dit is dus het meewerkend voorwerp.