Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin. De persoonsvorm is ook deel van het werkwoordelijk gezegde.
Vb. Hij had de trein wel kunnen halen.
Persoonsvorm = had
Alle andere werkwoorden = kunnen halen
Werkwoordelijk gezegde = had kunnen halen
Let op: soms wordt een werkwoord gesplitst in twee delen. De twee delen zijn dan het werkwoordelijk gezegde.
Vb. Hij neemt de tas mee naar school.
Het werkwoord is meenemen. Dit is ook het werkwoordelijk gezegde.