Meetfouten

Meetonzekerheden ontstaan door meetfouten, dat wil zeggen toevallige of systematische afwijkingen van de meetwaarde. We onderscheiden toevallige fouten en systematische fouten.

Toevallige fouten

Een toevallige fout ontstaat bij toeval: doordat we de laatste decimaal moeten schatten, of omdat we onzorgvuldig aflezen. Ook uitwendige storingen, zoals trillingen en temperatuurwisselingen, en onvolkomenheden van het meetinstrument kunnen toevallige fouten veroorzaken. De schaalverdeling van een thermometer kan bijvoorbeeld iets onregelmatig zijn, of te grof zijn voor de metingen die we willen verrichten. De grootte van toevallige fouten kunnen we schatten als we een groot aantal metingen verrichten. De kans dat de meetwaarde te hoog is door een toevallige fout is even groot als de kans dat de meetwaarde te laag uitvalt.

Systematische fouten

In een serie metingen kunnen we ook een systematische fout maken; de meetwaarde is òfwel te hoog, òfwel te laag. Een systematische fout kan onder andere ontstaan door verwaarlozing van een factor die invloed heeft op de metingen, zoals een slecht geijkt meetinstrument.

De bepaling van het kookpunt van een vloeistof bijvoorbeeld moet geschieden bij een bepaalde standaarddruk (101,3 kPa), omdat het kookpunt afhankelijk is van de buitendruk. Zouden we het kookpunt van water meten op het moment dat er een lage-drukgebied aanwezig is, dan meten we een lager kookpunt  dan 100 °C.