Elke meting is behept met een meetonzekerheid. Meetonzekerheden zijn onvermijdelijke onnauwkeurigheden die ontstaan door onzekerheden bij het aflezen, onvolkomenheden van het meetinstrument en menselijke fouten bij de meting, bijvoorbeeld door parallax of door het interpoleren tussen twee schaalstreepjes.
Parallax of verschilzicht ontstaat doordat we niet op de juiste hoogte of onder de juiste hoek aflezen, bijvoorbeeld bij een wijzerinstrument, waarbij we de stand van de wijzer niet aflezen in een lijn of een vlak loodrecht op de schaalverdeling. Door de wijzer dicht op de schaal te zetten of een spiegel onder de schaal te plaatsen kunnen we de parallaxbijdrage verminderen.
Ander voorbeeld van parallax (bij het meten van de lengte van een voorwerp):
afhankelijk van de kijkrichting (A, B of C) lezen we een andere waarde af. Alleen in de richting B, loodrecht op de schaal, is de aflezing juist.
De lengte van een metalen staaf kan 2,76 cm zijn. Een ander zal misschien 2,77 cm of 2,75 cm aflezen. De laatste decimaal moet we namelijk schatten - en is dus onzeker. De meetonzekerheid van deze meting bedraagt plus of min 0,01 cm. We noteren dit als: